ECLI:NL:GHAMS:2004:AP2370

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/02644
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Bijl
  • A. van Hilten
  • C. Beukers-van Dooren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douanerechten bij invoer van pick-ups: auto’s met een laadbak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 juni 2004 uitspraak gedaan over de indeling van pick-up trucks voor douanedoeleinden. De belanghebbende, vertegenwoordigd door A en B van C Belastingadviseurs, had aangifte gedaan voor de invoer van verschillende pick-ups, die als personenauto's waren aangegeven onder post 8703 2410 van het Gemeenschappelijk Douane Tarief (GDT). De inspecteur van de douane betwistte deze indeling en stelde dat de voertuigen onder post 8704, voor goederenvervoer, moesten worden ingedeeld, wat leidde tot hogere douanerechten. De inspecteur voerde aan dat de voertuigen niet hoofdzakelijk waren ontworpen voor personenvervoer, maar voor goederenvervoer, en dat de aangiften ten invoer onjuist waren. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 maart 2004 werd de zaak besproken, waarbij de inspecteur en de vertegenwoordigers van de belanghebbende hun standpunten naar voren brachten. Het Hof oordeelde dat de inspecteur niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de voertuigen niet als personenauto's konden worden aangemerkt. Het Hof concludeerde dat de voertuigen, ondanks de indeling door de inspecteur, terecht waren aangegeven als personenauto's. De uitspraak van de inspecteur werd vernietigd, en de uitnodigingen tot betaling werden ongeldig verklaard. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die op € 966 werden vastgesteld. Het Hof heeft de Staat gelast het griffierecht van € 218 aan de belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot cassatie binnen zes weken na de verzenddatum.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
In de zaak nr. P02/02644 DK
de dato 31 mei 2004
1. De procedure
1.1. Op 3 mei 2002 is een beroepschrift ingekomen van A en B van C Belastingadviseurs (thans: D Belastingadviseurs) teE , namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Y (voorheen: Z B.V. , hierna: belanghebbende), aangevuld bij brief van 31 mei 2002.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het Hoofd van het Douanedistrict P (hierna: de inspecteur) van 26 maart 2002, kenmerk 3422/2001, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen tweeëntwintig op één aanslagbiljet verenigde uitnodigingen tot betaling van 29 maart 2001, kenmerk 29032001/AFM ten bedrage van in totaal f 124.083 aan douanerechten (hierna: de uitnodigingen tot betaling) gedeeltelijk werd toegewezen.
1.2. Van belanghebbende is een griffierecht geheven van € 218. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Op 8 augustus 2002 is namens belanghebbende een conclusie van repliek ingediend. Op 4 september 2002 is een conclusie van dupliek van de inspecteur binnengekomen.
1.3. Bij de bestreden uitspraak is het bezwaar tegen vijf uitnodigingen tot betaling, welke in de specificatie van het aanslagbiljet zijn opgenomen onder de aangiftenummers 50012232 post 1, 50013594 post 2, 50013803 post 1, 50013855 en 50014113, gegrond verklaard en is het totaalbedrag aan douanerechten verminderd tot ? 92.998,80 (€ 42.200,74). Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de uitnodigingen tot betaling. De inspecteur concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak, tot vernietiging van twee uitnodigingen van betaling welke in de specificatie van het aanslagbiljet zijn opgenomen onder de aangiftenummers 50013692 post 1 en 50013803 post 2 (in het verweerschrift vermeld als nummers 12 en 15) en tot vermindering van het totaalbedrag aan douanerechten tot f 81.422,80 (€ 36.948,06).
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van 22 maart 2004. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord A en B voornoemd namens belanghebbende en mr. F namens de inspecteur. Namens belanghebbende is ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De pleitnota wordt tot de gedingstukken gerekend.
2. Feiten
Aangifte Omschrijving Chassisnummer
1 500 11850 Dodge Ram aaaaa
2 500 11851 Ford F-150 bbbbb
3 500 12099 Ford F-150 ccccc
4 500 12968 Ford F-150 ddddd
5 500 13234 (1) Dodge Ram Conventional eeeee
6 500 13234 (2) Chevrolet Conventional Cab fffff
7 500 13234 (3) Chevrolet Conventional Cab ggggg
8 500 13594 Ford F-150 hhhhh
9 500 13691 Dodge Ram iiiii
10 500 13692 Ford F-150 jjjjj
11 500 14115 Ford F-150 kkkkk
12 500 14183 Dodge Ram lllll
13 500 14565 (1) Ford F-150 mmmmm
14 500 14565 (2) Dodge Ram nnnnn
15 50015974 Ford F-150 ooooo
2.1. Gedurende het tijdvak 6 april 1998 tot en met 19 mei 1999 heeft belanghebbende, douane-expediteur, voor zover hier nog van belang, de volgende aangiften voor het vrije verkeer gedaan van goederen, welke op de aangiften telkens zijn omschreven als nieuwe personenauto’s met een cilinderinhoud van meer dan 3000 cm3, met vermelding van respectievelijk de volgende merken en chassisnummers:
2.2. De auto’s zijn aangegeven onder post 8703 2410 00 van het Gemeenschappelijk Douane Tarief (verder: GDT). Naar aanleiding van de aangiften heeft, behoudens in het geval van de onder nummer 11 in de tabel vermelde aangifte, telkens een controle door fysieke opname plaatsgevonden. In het onder nummer 11 vermelde geval heeft controle aan de hand van bescheiden plaatsgevonden. In alle gevallen hebben de douane-ambtenaren de aangegeven post geaccepteerd. Ten tijde van de invoer gold voor deze post een douanerecht van 10% van de douanewaarde.
2.3. Alle auto’s zijn zogeheten pick-ups: auto’s met een afgesloten passagiersgedeelte voor en een laadbak daarachter. Bij alle genoemde auto’s was in het passagiersgedeelte een zitbank aanwezig met drie zitplaatsen.
2.4. Op alle aangiften is achter de rubriek “aantal/soort/merken/nummers:” vermeld: “1 STK” of “1 STUKS” “G”. G is een in Italië gevestigde vennootschap voor wie de auto’s waren bestemd. Tot de stukken behoort een volmacht (“power of attorney”), afgegeven door G waarbij aan de juridische voorganger van belanghebbende, X, volmacht wordt gegeven voor het uitvoeren van douaneformaliteiten.
2.5. Tot de stukken van het geding behoort een “verzoek tot onderzoek” van de Belgische Administratie der douane en accijnzen van 16 juli 1999, waarbij verzocht wordt om onderzoek naar in het vrije verkeer gebrachte pick-up trucks. Blijkens het verzoek is in België een navorderingsactie gestart in verband met de invoer van pick-ups met bestemming G waarbij de auto’s ten onrechte voor het vrije verkeer werden aangeven als voertuigen voor personenvervoer in plaats van als voertuigen voor goederenvervoer waarvoor een hoger tarief aan invoerrechten gold, en is tevens geconstateerd dat vanaf het starten van die actie dergelijke pick-ups werden overgebracht naar het Nederlandse Douanekantoor Tilburg-Post Hazeldonk. Verzocht werd een onderzoek te laten instellen naar de aangiften ten invoer voor deze voertuigen.
2.6. Naar aanleiding van het onder 2.5. vermelde verzoek heeft de inspecteur een controle na invoer uitgevoerd. Daarbij is geconstateerd dat belanghebbende aangiften ten invoer had gedaan voor verschillende typen pick-ups zowel met een enkele als met een dubbele voorcabine. De inspecteur is tot de conclusie gekomen dat de goederen onder post 8704 van het GDT moesten worden ingedeeld. Voor deze post gold een douanerecht van 22% van de douanewaarde. De inspecteur heeft vervolgens de onder 1.1. vermelde uitnodigingen tot betaling vastgesteld. Naar aanleiding van het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de inspecteur de navordering beperkt tot pick-ups met een enkele voorcabine met daarin één voorbank, waarna zeventien uitnodigingen tot betaling resteerden.
2.7. Niet in geschil is dat van de na uitspraak resterende uitnodigingen tot betaling er twee, in de specificatie van de aanslag genoemd onder de nummers 12 en 15, dienen te worden vernietigd en dat het totaal bedrag aan douanerechten in verband daarmee met ? 11.576 dient te worden verminderd.
3. Het geschil
In geschil is of de goederen moeten worden ingedeeld in post 8704 van het GDT. Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, is in geschil of navordering afstuit op het bepaalde in artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het Communautair Douanewetboek (verder: CDW).
4. Relevante regelgeving
De in geschil zijnde omschrijvingen in het GDT in de periode van 6 april 1998 tot en met 19 mei 1999 luiden, voor zover te dezen van belang, als volgt:
8703 Automobielen en andere motorvoertuigen hoofdzakelijk ontworpen voor personenvervoer (andere dan die bedoeld bij post 8702), motorvoertuigen van het type “station-wagon”of “break”en racewagens daaronder begrepen
870321 - Andere voertuigen met een motor met vonkontsteking en met op- en neergaande zuigers
8703 24 -- met een cilinderinhoud van meer dan 3000 cm3
8703 2410 ---nieuwe
8704 Automobielen voor goederenvervoer
8704 10 - dumpers ontworpen voor gebruik in het terrein
8704 21 - andere, met een motor met zelfontsteking (diesel- of semi-dieselmotor)
8704 31 - andere, met een motor met vonkontsteking
8704 90 - andere
5. Het standpunt van belanghebbende
Belanghebbende stelt dat de goederen terecht zijn aangegeven onder GDT post 8703 2410 van het GDT omdat de auto’s zijn ontworpen voor personenvervoer. Het zijn zogenaamde fun-cars: de technische kenmerken, de luxueuze graad van afwerking en de opties tonen aan dat deze voertuigen zijn ontworpen als vrijetijdswagens en als statuswagens voor personenvervoer. Volgens belanghebbende hebben de voertuigen de volgende kenmerken: automatische benzinemotor met een cilinderinhoud van 4 tot 8 liter met een zeer hoog verbruik, een zeer luxueus full option interieur, vierwielaandrijving, ABS remsysteem, stuurbekrachtiging, luxueuze sportvelgen, airconditioning, achter de zitplaats of zitbank van de bestuurder opklapbare zetels, uitneembare zetels of de nodige voorzieningen voor inbouw van dergelijke zetels welke bovendien voorzien zijn van zogenaamde driepuntsgordels en een laadbak achter de cabine van niet hoger dan 50 cm. die alleen aan de achterkant kan worden opengemaakt, zonder voorzieningen voor het vasthechten van de lading.
Tevens stelt belanghebbende dat op de inspecteur de bewijslast rust dat de auto’s dienen te worden ingedeeld in tariefpost 8704 en dat hij in dat bewijs niet is geslaagd.
Tot slot stelt belanghebbende dat navordering afstuit op het bepaalde in artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het CDW nu alle voertuigen op één na daadwerkelijk zijn opgenomen door de douane en de aangiften ten invoer zijn geaccepteerd.
Namens belanghebbende is ter zitting nog het volgende gesteld:
Uit het chassisnummer van de auto’s is wel af te leiden hoeveel deuren de auto heeft, maar niet wat er overigens aan voorzieningen is. Belanghebbende stelt dat niet de bestemmeling van de goederen haar opdrachtgever was maar H, de tussenpersoon via welke belanghebbende haar opdrachten ontving.
Per auto moet bekeken worden of er bevestigingspunten zijn achter de voorbank waardoor het toch een personenauto is. Dat is een taak van de douane. De auto’s zijn gecontroleerd en er is toen niet gecorrigeerd. Belanghebbende kan achteraf niet meedelen welke auto’s wel of niet opklapbare stoelen of bevestigingspunten daarvoor hadden, want alle auto’s zijn naar Italië vervoerd. Om diezelfde reden kan belanghebbende ook overigens geen informatie meer over de inrichting van de diverse voertuigen geven.
5. Het standpunt van de inspecteur
De inspecteur stelt dat de omschrijving “hoofdzakelijk ontworpen voor personenvervoer” vereist dat naast de bestuurder meerdere personen vervoerd kunnen worden en dat een auto waarin naast de bestuurder een bijrijder of op een tweezitter twee personen kunnen plaatsnemen geen auto ingericht voor personenvervoer is.
De inspecteur acht navordering geoorloofd omdat weliswaar bij de verificatie van de aangiften ten invoer door de douane vergissingen zijn begaan, maar de indeling van de pick-ups met enkelvoudige cabine geen zeer ingewikkelde materie is en belanghebbende als ervaren marktdeelnemer redelijkerwijs had moeten weten dat de indeling onder post 8703 24 10 van het GDT een vergissing betrof. Tevens meent de inspecteur dat belanghebbende bij de bestemmeling van de voertuigen had moeten informeren naar eventuele eerdere importen omdat het niet voor de hand ligt een goederenstroom van Antwerpen naar Italië via de douanepost Hazeldonk te laten lopen.
Ter zitting heeft de inspecteur nog het volgende gesteld:
De aangiftestroom is van België naar Nederland verlegd. Uit de chassisnummers is niet af te leiden wat er aan accessoires aan de auto zijn aangebracht. Wel is daaruit af te leiden dat er maar één voorbank is.
Nagenoeg alle auto’s zijn gecontroleerd. Dat leidt echter niet tot opgewekt vertrouwen. De auto wijkt zo duidelijk af dat het echt geen personenauto is, en dat is ook nog zo na controle. De douane kan een fout maken. De fysieke controle kan beperkt zijn tot opname van het chassisnummer.
Ik kan niet hardmaken dat belanghebbende wist dat er “geshopt”was tussen de douane in Antwerpen en Nederland. Ik meen dat indeling in post 8704 van het GDT correct is; ik heb geen verdere onderverdeling gemaakt maar ben bereid dat alsnog te doen.
Ik bied aan om alsnog, op basis van de huidige GN toelichting die als bijlage bij de uitspraak op het bezwaarschrift was gevoegd, te berekenen of de pick-ups kunnen worden aangemerkt als hoofdzakelijk ontworpen voor personenvervoer. Dan moet belanghebbende wel de relevante informatie per auto aanleveren.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Belanghebbende heeft voor alle in geschil zijnde voertuigen aangifte ten invoer gedaan onder post 8703 2410 00 van het GDT. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de inspecteur, die van de aangifte wenst af te wijken, bewijs bijbrengt van de juistheid van zijn stelling. Dit klemt in het onderhavige geval temeer nu alle voertuigen, op één na, ten tijde van de invoer door de douane fysiek zijn opgenomen en de aangiften vervolgens zijn geaccepteerd.
6.2. De inspecteur heeft ten bewijze van zijn stelling dat de voertuigen niet hoofdzakelijk zijn ontworpen voor personenvervoer aangevoerd dat de voertuigen zijn voorzien van een enkele cabine met daarin één bank of twee stoelen, geschikt voor vervoer van twee of drie personen, en een laadbak achter de cabine. Naar het oordeel van het Hof zijn ook andere elementen dan de door de inspecteur genoemde van belang voor het antwoord op de vraag of een auto hoofdzakelijk is ontworpen voor personenvervoer. Dergelijke elementen kunnen bijvoorbeeld zijn elementen zoals door belanghebbende onweersproken omtrent de litigieuze voertuigen zijn gesteld, namelijk dat de voertuigen zijn ontworpen als “fun-cars”, dat zij zijn voorzien van klapstoelen of bevestigingspunten daarvoor achter de bank met bevestigingspunten voor driepuntsgordels, alsmede dat sprake is van luxueuze inrichting, accessoires of uitvoering, specifiek gericht op personenvervoer. Nu de inspecteur hieromtrent geen enkele informatie heeft verschaft – en hij die ook niet kan verschaffen omdat de auto’s inmiddels naar Italië zijn vervoerd – is het Hof van oordeel dat hij met hetgeen hij heeft gesteld niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto’s ten onrechte voor het vrije verkeer zijn aangegeven als voertuigen die hoofdzakelijk zijn ontworpen voor personenvervoer.
6.3. De inspecteur heeft aangeboden alsnog een onderzoek in te stellen naar de juistheid van de indeling van de voertuigen aan de hand van de thans geldende toelichting op de Gecombineerde Nomenclatuur. Het Hof verwerpt dit aanbod, enerzijds omdat de toelichting nog niet gold voor de periode 1998/1999 waarin de onderhavige aangiften voor het vrije verkeer zijn gedaan zodat het onderzoek geen uitsluitsel kan bieden voor het onderhavige geding, en anderzijds omdat de inspecteur, naar hij ter zitting heeft gesteld, voor dit onderzoek nadere informatie nodig heeft van belanghebbende en belanghebbende gemotiveerd en voor het Hof geloofwaardig heeft gesteld dergelijke informatie niet te kunnen geven.
6.4. Uit al het vorenoverwogene volgt dat het gelijk is aan belanghebbende.
7. De proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de proceskosten gesteld op € 966 (2 punten voor proceshandelingen à € 322, met toepassing van factor 1,5 wegens het gewicht van de zaak).
8. De beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
- vernietigt de bij die uitspraak gehandhaafde uitnodigingen tot betaling;
- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 218 aan belanghebbende te vergoeden, en;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 966 en wijst de Staat aan als rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende zal voldoen.
Aldus vastgesteld op 1 juni 2004 door mrs. Bijl, Van Hilten en Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van mr. Goedhart als griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
- Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
- Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.