ECLI:NL:GHAMS:2004:AP4303

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/423
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boeten wegens niet tijdig vervullen van douaneformaliteiten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 25 maart 2004, staat de vraag centraal of de opgelegde boeten wegens het niet tijdig vervullen van de formaliteiten ter beëindiging van de regeling communautair douanevervoer terecht zijn opgelegd aan de belanghebbende, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. De belanghebbende had een vergunning als toegelaten geadresseerde en ontving goederen in haar bedrijfsruimte, maar de bijbehorende documenten werden later ingeleverd dan in de vergunning was voorgeschreven. De Douanekamer oordeelt dat de douaneregeling al was beëindigd op het moment dat de goederen en documenten bij de belanghebbende werden afgeleverd, en dat de voorwaarden voor het opleggen van een boete op grond van artikel 38, lid 1, van de Douanewet niet zijn voldaan. Het beroep van de belanghebbende wordt gegrond verklaard, en de boeten worden vernietigd. De inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die in totaal € 966 bedragen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige documentatie en tijdige indiening van douanedocumenten, maar erkent ook dat de wettelijke grondslag voor de opgelegde boeten ontbreekt.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
In de zaak nr. 02/423 DK
De dato 25 maart 2004
1.1. Op 21 januari 2002 is bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) een beroepschrift ingekomen van mr. A, van B te Z, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid C B.V. te Y, belanghebbende.
Het beroepschrift is gericht tegen 34 uitspraken van het Hoofd van de Belastingdienst Douanedistrict D, thans Douane E/ kantoor F (hierna: de inspecteur), van 12 december 2001, kenmerken……, ……, ……, ……, ……, ……, ……, ……, ……, ……, ……, ……, ……, ……, ……, ……, ……, ……, ……, ……, ……, ……, ……, ……, ……, ……, ……, ……, ……, ……, ……, ……, ……, ……. Bij die uitspraken is het bezwaar tegen even zovele beschikkingen, waarbij boeten als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Douanewet zijn opgelegd voor een bedrag van in totaal f 137.400 (€ 62.349,40), gedeeltelijk gegrond verklaard, in die zin dat het totaalbedrag van f 137.400 is verminderd met f 91.800 tot f 45.600.
1.2. Door belanghebbende is het bedrag aan griffierecht, groot ? 218, voldaan.De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens een openbare zitting van de Douanekamer van 4 november 2003.Namens belanghebbende zijn aldaar verschenen en gehoord mr. G en mevrouw H, gemachtigden. Namens de inspecteur zijn verschenen en gehoord mr. I en mevrouw drs. J. Partijen hebben ter zitting elk een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de Douanekamer en aan de wederpartij. De Douanekamer rekent de pleitnota’s tot de stukken van het geding.
2. De vaststaande feiten
2.1. Aan belanghebbende is, met kenmerk ……, een vergunning toegelaten geadresseerde als bedoeld in artikel 406, eerste lid, van de Uitvoeringsverordening Communautair douanewetboek (hierna: UCDW) verleend. Daarnaast beschikt belanghebbende over een vergunning voor een douane-entrepot, type C-sum, kenmerk ……. Zij verleent in dit kader diensten op de luchthaven Schiphol. Het entrepot is een zogenoemde “eerste linieloods”, waarbij goederen rechtstreeks vanuit het entrepot aan boord van uitgaande vliegtuigen worden gebracht dan wel vanuit de vliegtuigen rechtstreeks in het entrepot van belanghebbende worden ingeslagen. In de bijlagen bij de vergunning toegelaten geadresseerde is, onder meer, bepaald:
“ Algemene bepalingen.
(…)
1.1.0 TOEPASSING
1.1.1 goederen vervoerd onder geleide van een:
- aangifte T,
- carnet TIR,
- vrachtbrief CIM, expresgoedformulier TI.EX, overdrachtsformulier TR
- (verder vrachtbrief)
- overdrachtsmanifest air cargo
- als aangifte T dienend luchtvaartmanifest kunnen in ontvangst worden
- genomen zonder dat de goederen met de aangiften bij de ambtenaren worden aangeboden.
1.1.2 Deze directe ontvangst is mogelijk als de goederen door de vergunninghouder:
- ten invoer worden aangegeven met gebruik van de vergunning
- domiciliëringsprocedure (invoer) of de vereenvoudigde aangifteprocedure.
- worden ingeslagen in zijn entrepot type C
1.2.0 KENNISGEVING
1.2.1 Uiterlijk op het moment dat de goederen bij het bedrijf aankomen, moet de vergunninghouder de ambtenaren kennis geven omtrent de aankomst van de zending.
De kennisgeving moet worden gedaan zoals door het hoofd van de douanepost is voorgeschreven.
(…)
1.6.2 De aangiften moeten uiterlijk de eerste werkdag nadat de goederen zijn
ontvangen, worden ingeleverd op de douanepost. Carnets TIR moeten
uiterlijk de volgende werkdag worden ingeleverd op de douanepost.
1.6.3 De aangiften moeten worden ingeleverd met een geleidelijst waarop deze zijn vermeld.
Het model van de geleidelijst is bij de vergunning opgenomen.
(…) ”.
Afgifte als communautair document dienend manifest
(…)
2.1.0 TOEPASSING
2.1.1 De douaneautoriteiten van elke Lid-staat kunnen toestaan dat goederen die met toepassing van een regeling communautair douanevervoer worden vervoerd, niet aan een kantoor van bestemming worden aangeboden wanneer ze zijn bestemd voor een persoon die aan de voorwaarden in artikel 407 (Toepassingsverord. CDW) voldoet, hierna “toegelaten geadresseerde” genoemd, en aan wie door de douaneautoriteiten van de Lid-staat waaronder het kantoor van bestemming ressorteert, vooraf vergunning is verleend.
2.1.2 In het in lid 1 bedoelde geval heeft de aangever aan de ingevolge artikel .96, lid 1, onder a, van het Wetboek op hem rustende verplichtingen voldaan zodra de goederen in ongewijzigde staat en de daarbij behorende exemplaren van het document voor communautair douanevervoer binnen de gestelde termijn en met inachtneming van de getroffen identificatiemaatregelen, door de toegelaten geadresseerde in diens bedrijfsruimte of op de in de vergunning aangewezen plaatsen in ontvangst zijn genomen.
2.1.3 (…)”.
2.2. Belanghebbende heeft, naar de inspecteur stelt, in weerwil van het gestelde in de haar verleende vergunning toegelaten geadresseerde regelmatig documenten na meer dan een dag na ontvangst van de goederen ingeleverd bij de Douane. Van mening dat belanghebbende door deze handelwijze “de formaliteiten ter beëindiging van de regeling” niet tijdig heeft vervuld, heeft de inspecteur in de periode 30 januari 2001 tot en met 29 augustus 2001 bij 34 beschikkingen aan belanghebbende boeten opgelegd als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Douanewet. Deze beschikkingen betreffen goederen, aangegeven op T1 documenten, verzameld op 34 geleidelijsten, die tussen eind 2000 en de eerste helft van 2001 zijn opgenomen in de administratie van belanghebbende. Per document is een boete van f 200 (? 90,76) opgelegd. In totaal betrof het 687 documenten.De beschikkingen vermelden gronden die, althans inhoudelijk, overeenkomen met de volgende modellen:
“De Belastingdienst/Douane post K 1 Team Administratie heeft op (datum) een controle ingesteld met betrekking tot te zuiveren documenten.Bij die controle is geconstateerd dat er … (aantal) stuks aangifte T1 ( zie bijlage, volgens de geleidelijst Toegelaten geadresseerde, op …( datum) door de firma C B.V. in de douaneadministratie waren opgenomen.
Deze documenten met bijbehorende geleidelijst zijn op ..(datum).. bij de Douane ingeleverd. Volgens de vergunning Toegelaten geadresseerde dienen de documenten met een geleidelijst uiterlijk de eerste werkdag nadat de goederen zijn opgenomen in de douaneadministratie op de douanepost te worden ingeleverd. De formaliteiten ter beëindiging van de regeling zijn derhalve niet tijdig vervuld. Het niet tijdig vervullen van de formaliteiten vormt een verzuim.
Daarom leg ik u ingevolge artikel 38 van de Douanewet juncto artikel 96, lid 2, van de Vo (EEG) 2913/92 van de Raad (=Communautair Douane Wetboek ) een verzuimboete op van f 200,- per document”
dan wel
“U heeft op ..(datum) ..(aantal) T documenten (zie bijlage), in de douaneadministratie opgenomen. Bovenstaande documenten zijn vervolgens op .. (datum).. op een geleidelijst Toegelaten Geadresseerde bij de douane op Schiphol ingeleverd.Deze documenten dienen, volgens de vergunning Toegelaten Geadresseerde, uiterlijk de volgende werkdag nadat de goederen zijn ontvangen, ingeleverd te worden op het Douanekantoor van bestemming.
De formaliteiten ter beëindiging van de regeling zijn derhalve niet tijdig vervuld.Het niet tijdig vervullen van de formaliteiten vormt een verzuim. Daarom leg ik u ingevolge artikel 92 juncto 96 van de Vo (EEG) 2913/92 van de Raad (= Communautair Douane wetboek) en artikel 406 en volgende van de Toepassingsverordening, strafbaar gesteld bij artikel 38 van de Douanewet, een verzuimboete op van f 200,- per document.”.
De geleidelijsten zijn bij de beschikkingen gevoegd. Belanghebbende heeft tijdig bezwaarschriften ingediend. Op 5 oktober 2001 zijn belanghebbende en diens gemachtigden gehoord. Van dit gesprek is een verslag opgemaakt.
De bezwaren van belanghebbende zijn gedeeltelijk gegrond verklaard. De inspecteur heeft in de uitspraken op bezwaar de boeten met in totaal f 91.800(€ 41.657,02) gematigd tot een totaal bedrag van f 45.600 (€ 20.692,38). De matiging is afhankelijk gesteld van de hoogte van het totale boetebedrag vermeld per beschikking.
3. Het geschil
In geschil is het antwoord de vraag of de boeten terecht zijn opgelegd, en zo ja, tot het juiste bedrag.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de uitspraken waarvan beroep en de beschikkingen moeten worden vernietigd. Als gronden voert belanghebbende het volgende aan.
4.1.1. De beschikkingen zijn niet voldoende gemotiveerd. De inspecteur heeft in de beschikkingen vermeld dat de boete is opgelegd op grond van artikel 38 van de Douanewet. Daarbij is evenwel niet vermeld welke van de vier regelingen in voormeld artikel belanghebbende niet heeft beëindigd. Het gaat kennelijk om dezelfde gedraging, maar deze wordt blijkens de verschillen in de motivering van de beschikkingen ook door verschillende wettelijke bepalingen beboet.
4.1.2. De douaneregeling is wel beëindigd in de onderhavige gevallen.Wanneer de aangever de goederen, die onder de regeling communautair douanevervoer zijn geplaatst, tezamen met de documenten binnen de termijn bij de bedrijfsruimten van belanghebbende, als toegelaten geadresseerde aanbrengt, heeft hij aan de verplichtingen in het kader van artikel 92 van het Communautair douanewetboek (hierna: het CDW) voldaan. Andere formaliteiten ter beëindiging van de regeling communautair douanevervoer kent de wet niet. Een gelijkluidende opvatting van de inspecteur blijkt uit de bij de stukken overgelegde “Notitie uitklaringsprocedure”. Het voorgaande vindt ook steun in de artikelen 406 en 409 van de UCDW. Gelet op de wijziging van artikel 406 tot en met 409 van de UCDW, met ingang van 1 juli 2001, Verordening (EG) nr. 2787/2000, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat artikel 406 van de UCDW, ook voor de wetswijziging zó moest worden geïnterpreteerd, dat door de aanbrenging van de zending bij de toegelaten geadresseerde de regeling wordt beëindigd. Er is dus geen sprake van het niet tijdig vervullen van de formaliteiten ter beëindiging van de regeling communautair douanevervoer.
4.1.3. De inspecteur heeft niet aangetoond dat deze formaliteiten daadwerkelijk niet tijdig zijn beëindigd. De werkwijze op de douanepost bevat onvoldoende waarborgen voor een juiste vastlegging van de gegevens, met name de exacte datum van de inlevering van de geleidelijsten.
4.1.4. In artikel 409 van de UCDW staat dat de documenten “onverwijld” moeten worden ingeleverd. In de vergunning is in afwijking van voornoemde wettelijke bepaling “uiterlijk de eerste werkdag” opgenomen. Volgens de tekst van de boetebeschikkingen is de termijn genoemd in de vergunning overschreden. Deze termijn is echter niet in een wettelijke bepaling opgenomen, hetgeen voor het opleggen van de boete van artikel 38 van de Douanewet wel is vereist. De boete kan daarom niet in stand blijven.Belanghebbende is van mening dat zij de documenten wel “onverwijld” aan de douane heeft gezonden. De inspecteur heeft niet aangetoond dat dit niet onverwijld is geschied.
4.1.5. Door het opleggen van de boeten wordt belanghebbende gedwongen om aan het naleven van de inlevertermijn een hogere prioriteit toe te kennen dan aan zorgvuldige en grondige controle van de aangeleverde documenten en de bijbehorende goederen. Dit is een onjuiste belangenafweging.
4.2. Subsidiair wordt gesteld dat de toegepaste matiging tot gevolg heeft dat voor eenzelfde feit verschillende boeten worden opgelegd, variërend tussen f 40(€18,15) en f 200 (€ 90,76). Een matiging van de boete tot f 40 (€ 18,15) per document zou tot gevolg hebben dat in totaal f 27.480 aan boete zou resteren. Gelet op de aard van de overtredingen en het feit dat er geen sprake is van een fiscaal belang, is dit boetebedrag nog buitenproportioneel hoog.
Als het Hof van oordeel is dat de gedragingen van belanghebbende kunnen leiden tot het opleggen van een boete, dan zou een matiging tot f 40 (€ 18,15) per geleidelijst op haar plaats zijn, hetgeen leidt tot een totaal boetebedrag van
f 1.360 (€ 617,14).
4.3. Ter zitting heeft de gemachtigde het volgende hieraan toegevoegd.
4.3.1. Omdat het Nederlandse belastingrecht maar één feitelijke instantie kent, is niet voldaan aan het vereiste in artikel 14, vijfde lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten ( IVBPR), hetgeen tot gevolg heeft dat de onderhavige boeten dienen te worden vernietigd.
4.3.2. De boeten zijn in strijd met de bedoeling van artikel 38 van de Douanewet en het verbod op detournement de pouvoir opgelegd.
4.3.3. De boetebeschikkingen hadden per verzuim moeten worden opgemaakt. Een verzamelboetebeschikking, zoals in casu is opgelegd, kent de Algemene wet inzake de rijksbelastingen niet.
4.3.4. In deze zaak is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14, derde lid, IVBPR verstreken.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Kort en zakelijk weergegeven heeft de inspecteur het volgende gesteld.
5.1.1. Uit de nasporingsonderzoeken, ingesteld om de zuivering van de T1 documenten te kunnen vaststellen, bleek dat de goederen waren afgeleverd bij de toegelaten geadresseerde. Deze had evenwel verzuimd de bijbehorende documenten tijdig in te leveren bij de douane. Naast de sanctie om de vergunning in te trekken, kan ook een bestuurlijke boete op grond van artikel 38 van de Douanewet worden opgelegd. Voor deze laatste mogelijkheid is gekozen.
De vereenvoudiging van de verleende vergunning toegelaten geadresseerde heeft alleen betrekking op de goederen en ziet niet op het inleveren van de bijbehorende documenten T1 bij het kantoor van bestemming. Het rechtsgevolg van op deze wijze aangifte doen, is dat het subject van de regeling douanevervoer heeft voldaan aan zijn verplichtingen op grond van artikel 96, eerste lid, letter a, van het CDW juncto artikel 406 van de UCDW. Laatstgenoemd artikel ziet alleen op de fiscaalrechtelijke aansprakelijkheid. Het tweede rechtsgevolg, te weten de beëindiging van de regeling douanevervoer conform artikel 92 van het CDW, is dan nog niet ingetreden, omdat de formaliteiten die samenhangen met de beëindiging van de regeling douanevervoer nog niet zijn vervuld. De verplichting voor het aanbrengen van de documenten bij de douane blijft, ook bij een vereenvoudigde procedure, onverkort van kracht. Deze verplichting om de documenten onverwijld bij de douane aan te bieden rust op de houder van de vergunning toegelaten geadresseerde en vloeit voort uit artikel 409 van de UCDW.
Het begrip “onverwijld” is in de vergunning nader geconcretiseerd tot uiterlijk de eerste werkdag nadat de goederen zijn ontvangen. In de vergunning is conform artikel 407 van de UCDW de meldingsplicht van de toegelaten geadresseerde ingevuld. Op grond van de vergunning dient belanghebbende uiterlijk de eerste werkdag nadat de goederen zijn ontvangen het kantoor van bestemming in kennis te stellen van de aankomst van de goederen. Het niet tijdig vervullen van deze verplichting is een verzuim in de zin van artikel 38, eerste lid, van de Douanewet.
5.1.2. De boetebeschikkingen bevatten een duidelijke omschrijving van de verplichting van belanghebbende en van het verzuim. Beide varianten van de boetebeschikkingen bevatten een verwijzing naar artikel 96, tweede lid, van het CDW en voor wat betreft de strafbaarstelling naar artikel 38 van de Douanewet.
Het niet-vermelden van artikel 92 van het CDW en/of artikel 406 van de UCDW doet niet af aan de rechtmatigheid van de beschikkingen. Deze artikelen dienden slechts als aanknopingspunten voor belanghebbende waarom de boete werd opgelegd. In het gesprek van 15 januari 2001 zijn de artikelen uitvoerig aan de orde geweest.
5.1.3. In overleg met de boete-fraudecoördinator zijn de boeten gematigd op de wijze zoals geldt voor alle vergunninghouders toegelaten geadresseerde.
5.1.4. In een enkel geval is een op de geleidelijst vermelde datum onjuist overgenomen. Uit een ingesteld onderzoek bleek dat dit een incident is geweest en betrekking heeft op slechts één van de boetebeschikkingen. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vastleggingen van de overige data.
5.2. Ter zitting heeft de inspecteur aanvullend gesteld dat een tweede feitelijke
instantie gewenst is, maar in afwachting daarvan dient de visie van de Hoge Raad, zoals neergelegd in de arresten van 14 juni 2000 (BNB 2000/266) en van 3 januari 2001 (BNB 2001/74), te worden gevolgd. Bij overschrijding van de redelijke termijn kan de opgelegde boete worden gematigd. Een matiging heeft in casu plaatsgevonden; er is geen reden voor een verdergaande matiging. De boeten zijn opgelegd om belanghebbende te dwingen te voldoen aan haar verplichtingen. Sindsdien heeft zij de documenten niet meer te laat ingediend. De boete had f 40 (€ 18,15) per document moeten zijn. In beginsel volgt de ene douaneregeling de andere op. Het naast elkaar bestaan van twee regelingen kan voorkomen in het geval goederen van een niet-gezuiverd document reeds zijn opgeslagen in een entrepot.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Naar het oordeel van de Douanekamer heeft de inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, voldoende aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in de gevallen welke hebben geleid tot het vaststellen van de 34 litigieuze beschikkingen, de documenten en de daarbij behorende geleidelijsten niet binnen de termijn, gesteld in 1.6.2. van de vergunning toegelaten geadresseerde, heeft aangeboden bij de douaneautoriteiten van het kantoor van bestemming. De Douanekamer heeft geen reden te twijfelen aan de verklaring van de inspecteur dat het door belanghebbende vermelde geval waarin de datum op de geleidelijst niet overeenkwam met de door de douane genoteerde datum een incident betrof. De Douanekamer gaat er mitsdien van uit dat belanghebbende in voormelde gevallen de documenten en de geleidelijsten later dan de eerste werkdag na ontvangst van de goederen op de douanepost heeft ingeleverd.
6.2. De onderhavige boeten zijn opgelegd op grond van artikel 38, eerste lid, van de Douanewet wegens het in strijd met de wettelijke bepalingen niet of niet tijdig vervullen van de formaliteiten ter beëindiging van de regeling communautair douanevervoer. Met de vergunning toegelaten geadresseerde had belanghebbende toestemming van de douane om voor haar bestemde goederen, die met toepassing van de regeling communautair douanevervoer worden vervoerd, niet aan het kantoor van bestemming aan te bieden. In een zodanig geval heeft, blijkens artikel 406, tweede lid, van de UCDW, de aangever voor de regeling communautair douanevervoer aan de verplichtingen van artikel 96, eerste lid, onder a, van het CDW voldaan, zodra de goederen in ongeschonden staat én de daarbij horende exemplaren van het document voor communautair douanevervoer, binnen de gestelde termijn en met inachtneming van de voorgeschreven identificatie- maatregelen, door de toegelaten geadresseerde in diens bedrijfsruimte of op de in de vergunning aangewezen plaats zijn afgeleverd.
Tussen partijen is niet in geschil, en uit de gedingstukken volgt dat ook, dat de in de aangiften vermelde goederen en de daarbij behorende documenten op de voorgeschreven wijze in de bedrijfsruimte van belanghebbende zijn afgeleverd.
De aangever zou derhalve van zijn verplichtingen ten aanzien van zowel het aanbieden van de goederen als van de documenten voor wat betreft de regeling communautair douanevervoer zijn bevrijd.
6.3. In het kader van de vereenvoudigde procedure zijn naar het oordeel van de Douanekamer de in artikel 92, eerste lid, van het CDW vermelde verplichtingen zowel ten aanzien van de goederen als ten aanzien van de documenten nagekomen door de hiervóór genoemde procedure. Dit rechtvaardigt naar het oordeel van de douanekamer de conclusie dat -hoewel de wetgever dat in de ten tijde van de onderhavige periode geldende tekst niet expliciet had bepaald- de douaneregeling communautair douanevervoer daarmee is beëindigd, zodra de aangever de goederen in ongeschonden staat en de daarop betrekking hebbende documenten, binnen de gestelde termijn en met inachtneming van de voorgeschreven identificatiemaatregelen aan de toegelaten geadresseerde in diens bedrijfsruimte of op de in de vergunning aangewezen plaatst zijn afgeleverd. Steun voor dit standpunt vindt de Douanekamer in de wijziging van artikel 406, tweede lid, van de UCDW met ingang van 1 juli 2001. Bij verordening (EG) nr. 2787/2000, (PbEG 2000, L330), welke verordening blijkens de considerans bedoeld is ter verduidelijking van de regeling communautair douanevervoer, is artikel 406, tweede lid, van de UCDW per 1 juli 2001 in die zin verduidelijkt dat de aangever aan de ingevolge artikel 96, eerste lid, onder a van het CDW op hem rustende verplichtingen heeft voldaan en de regeling communautair douanevervoer is beëindigd, zodra de bij de zending gevoegde exemplaren van de aangifte voor douanevervoer en de goederen in ongeschonden staat, binnen de gestelde termijn en met inachtneming van de voorgeschreven identificatiemaatregelen, aan de toegelaten geadresseerde in diens bedrijfsruimte of op de in de vergunning aangewezen plaats zijn afgeleverd.
6.4. Gelet op het vorenoverwogene komt de Douanekamer tot het oordeel dat in de onderhavige zaak de regelingen voor communautair douanevervoer reeds waren beëindigd toen de goederen en de documenten bij belanghebbende werden afgeleverd en derhalve voordat de documenten aan de douane waren aangeboden. Aan de voorwaarden voor het opleggen van een boete op grond van artikel 38, eerste lid, van de Douanewet is derhalve in de onderhavige zaak niet voldaan.
De aanbieding van de documenten buiten de in de vergunning genoemde termijn vormt op zichzelf geen verzuim dat in artikel 38 van de Douanewet beboetbaar is gesteld. Er was derhalve geen wettelijke grondslag voor het opleggen van de onderhavige boeten.
6.5. Uit al hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het beroep gegrond is.
7. Proceskosten
De Douanekamer acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, welke met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op 2 (beroepschrift en verschijnen ter zitting) x 1,5 (gewicht van de zaak) x € 322 = € 966.
8. De beslissing
De Douanekamer:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraken, waarvan beroep, alsmede de onder 1.1. genoemde beschikkingen;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten tot een bedrag van ? 966, en wijst de Staat der Nederlanden aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen;
-gelast de Staat der Nederlanden het gestorte griffierecht ad € 218, aan belanghebbende te vergoeden.
Aldus gewezen in raadkamer op 25 maart 2004 door mr. J.W.M. Tijnagel, voorzitter, mr. M.E. van Hilten en mr. K. Kooijman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch, griffier.
De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.