Derde Meervoudige Belastingkamer
op het beroep van X B.V. te Z, belanghebbende
een uitspraak van de inspecteur te P, de inspecteur.
1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 15 april 2003, ingediend door mr. A (AB) te Amsterdam als gemachtigde en aangevuld bij brieven van 2 mei 2003 en 13 juni 2003.
1.2. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 14 maart 2003, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschaps-belasting voor het jaar 1999, welke is berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.419.970. Na bezwaar tegen de aanslag is bij de bestreden uitspraak het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en de aanslag gehandhaafd.
1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en, primair, tot vernietiging van de aanslag en vaststelling van de belastbare winst op ƒ 5.264 negatief dan wel, subsidiair, tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 106.260.
1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert primair tot ongegrondverklaring van het beroep alsmede, (meer) subsidiair, overeenkomstig zijn in het verweerschrift ingenomen standpunten.
1.5. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden.
1.6. Ter zitting van 14 april 2004 zijn verschenen de voornoemde gemachtigde, tot bijstand vergezeld van mr. A (AB) te Amsterdam (hierna ieder ook aangeduid als: de gemachtigde), en namens de inspecteur B, tot bijstand vergezeld van C.
Belanghebbende heeft vóór de zitting een pleitnota met bijlagen ingezonden. De inspecteur heeft van deze stukken kennis kunnen nemen en heeft zich daarover kunnen uitlaten.
De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en het deel van de pleitnota dat betrekking heeft op de ontvankelijkheid van het bezwaar, voorgedragen. In zoverre wordt de pleitnota van de inspecteur tot de gedingstukken gerekend. Van het ter zitting verhandelde is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is op 28 mei 1999 opgericht door D N.V. en heeft ten doel het verwerven en vervreemden van deelnemingen, het samenwerken daarmee en het besturen daarvan, het verkrijgen, beheren, exploiteren, bezwaren en vervreemden van goederen, zomede het beleggen van vermogen, het sluiten van overeenkomsten waarbij de vennootschap zich als borg of hoofdelijk mede-schuldenaar verbindt en het verrichten van al hetgeen met het voorgaande verband houdt. De aandelen in belanghebbende worden, na een reorganisatie binnen het concern waartoe belanghebbende behoort, sinds 1 oktober 1999 gehouden door E B.V., gevestigd aan f-straat 1 Q. De aandelen in laatstgenoemde vennootschap worden alle gehouden door D N.V. D N.V. is ook gevestigd aan f-straat 1 te Q.
2.2. De gemachtigde heeft met dagtekening 25 juni 1999 een formulier “Opgaaf Gegevens startende onderneming” ten name van belanghebbende ingediend. Bij de adresgegevens van de onderneming is als bedrijfs- en als correspondentieadres vermeld het adres “G House Suite B, 3rd floor, H, Gibraltar”.
2.3. Belanghebbende heeft met dagtekening 11 mei 2000 op haar naam een aangiftebiljet vennootschapsbelasting voor het jaar 1999 ingediend. Daarbij is de belastbare winst berekend op ƒ 5.264 negatief. Op de voorpagina van het biljet is met de hand ingevuld het adres “G House, Suite B, 3rd Floor, H, Gibraltar”. Daarnaast is onder de regel “Ruimte voor het wijzigen van naam, adres of woonplaats” met de hand “F.E. met – 12.34.567 –” ingevuld. Het voornoemde adres staat eveneens vermeld in het briefhoofd van de begeleidende brief van belang-hebbende bij het aangiftebiljet.
2.4. Op 11 juli 2000 heeft de gemachtigde aan de inspecteur een brief gezonden inzake een uitbreiding van de groep waarvan D N.V. de moedermaatschappij is. Daarbij is hij ingegaan op de fiscale positie van belanghebbende. In de brief heeft hij als vestigingsadres van belanghebbende het adres “G House, Suite B, 3rd floor, H, Gibraltar” vermeld.
Naar aanleiding van deze brief en de aangifte vennootschapsbelasting 1999 heeft de inspecteur aan de gemachtigde een brief met dagtekening 3 januari 2001 gezonden. Hierop is een correspondentie tussen de inspecteur en de gemachtigde gevolgd, bestaande uit brieven van de gemachtigde aan de inspecteur met dagtekening 30 maart 2001, 4 juli 2001, 18 juli 2001 en brieven van de inspecteur aan de gemachtigde met dagtekening 28 mei 2001 en 6 juli 2001.
2.5. De gemachtigde heeft voorts (mede) namens belanghebbende met dagtekening 12 januari 2001 een verzoek om toepassing van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 gedaan.
2.6. Belanghebbende heeft met dagtekening 20 september 2001 aangifte in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2000 gedaan.
Op de voorpagina van het aangiftebiljet is onder “Belastingdienst” met de hand ingevuld “Belastingdienst/Grote Ondernemingen (…) Rotterdam” en onder “Aan:” de naam van belanghebbende alsmede het adres “E-streat 1, P.O. box 123, J, Gibraltar”. Onder de regel “Ruimte voor het wijzigen van naam, adres of woonplaats” staat niets vermeld. Het aangiftebiljet is op 9 oktober 2001 bij de Belastingdienst ingekomen.
2.7. Namens belanghebbende is met dagtekening 20 februari 2002 aangifte voor de kapitaalsbelasting gedaan.
Op de voorpagina van het aangiftebiljet is (kennelijk) voorgedrukt “X B.V., AB, De heer mr. (…), Postbus 12345, 1234 RS, Q”. Op het biljet is door de gemachtigde als feitelijk vestigingsadres van belanghebbende ingevuld “f-straat 2, 1234 RT, Q”.
2.8. De gemachtigde heeft met dagtekening 20 maart 2002 en met dagtekening 12 juni 2002 namens belanghebbende aangiftebiljetten voor de vennootschapsbelasting voor het jaar 2001 aan de inspecteur toegezonden, beide naar een belastbaar bedrag van nihil. De aangiftebiljetten zijn uitgereikt op respectievelijk 1 februari 2002 en 1 maart 2002. Op beide biljetten is op de voorpagina voorgedrukt het adres “G House Suite B 3rd Floor, H Gibraltar”. De gemachtigde heeft onder de regel “Ruimte voor het wijzigen van naam, adres of woonplaats” (handgeschreven) verwezen naar bijlage(n). Bij beide biljetten is een brief van de gemachtigde gevoegd, waarin staat:
“Betreft: Aangifte vennootschapsbelasting 2001 t.n.v. [belanghebbende] te Amsterdam,
(…)
Bij ons schrijven van (…) verzochten wij u tot toekenning van een fiscale eenheid ex artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting (…). Bij bevestigende beschikking behoeft [belanghebbende] met ingang van 1 januari 2001 niet langer zelfstandig aangifte voor de heffing van vennootschapsbelasting te doen. Tot op heden hebben wij nog geen reactie mogen vernemen, doch wij gaan er vanuit dat geen bepaling toekenning in de weg zal staan. De onderhavige aangifte treft u als gevolg daarvan, met een belastbaar inkomen van nihil, retour.
Mocht u naar aanleiding van het vorenstaande nog vragen hebben, neemt u dan gerust contact met ons op.”
2.9. Belanghebbende heeft een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel Amsterdam, gedateerd 14 augustus 2002 overgelegd, waarin als adres staat vermeld “E-streat 1 Suite 3, J Gibraltar” en als correspondentieadres “P.O. box 123, J Gibraltar”.
2.10. De inspecteur schrijft in een brief aan de gemachtigde met dagtekening 27 september 2002 onder meer:
“Het doel van deze brief is tweeledig: enerzijds moeten de aangiften vennootschapsbelasting 1999 van (…) en [belanghebbende] geregeld worden en anderzijds wil ik de openstaande punten inventariseren en aanzetten geven tot een oplossing (…).
Aangiften vennootschapsbelasting 1999
(…)
[Belanghebbende]
(…)
Uw eerste argument (…) is naar mijn mening niet doorslaggevend. (…)
Uw tweede argument (…) is naar mijn mening gebaseerd op een onjuiste uitleg van het arrest. (…)
Aangegeven belastbare winst -/-NLG 5.264
Bij: rente promissory notes NLG 1.425.234
Vastgestelde belastbare winst NLG 1.419.970
is gelijk aan het belastbare bedrag.
(…)
Openstaande punten
(…)
Ik wil u bij deze uitnodigen om contact met mij op te nemen en te bezien of wij tot een (voorlopige) afwikkeling kunnen komen van alle openstaande punten. Indien u van mening bent dat ik openstaande punten heb vergeten, dan verneem ik dat gaarne van u.”.
De gemachtigde heeft op deze brief niet gereageerd.
2.11. De aanslag vennootschapsbelasting 1999 is opgelegd met dagtekening 19 oktober 2002 en is geadresseerd aan “G House Suite B 3rd floor, H Gibraltar, 1234 Gibraltar”. De gemachtigde heeft naar aanleiding van de aanslag op 19 februari 2003 een bespreking gevoerd met de inspecteur. Het bezwaarschrift dat de gemachtigde namens belanghebbende heeft ingediend is gedagtekend 7 maart 2003 en is binnengekomen bij de Belastingdienst op 10 maart 2003.
Hierin is onder meer vermeld:
“Zoals tijdens onze bespreking te U van 19 februari jl. reeds opgemerkt, is belang-hebbende eerst recentelijk door middel van een aanmaning tot betaling van de vennootschapsbelasting over het eerste boekjaar 1999 op de hoogte gebracht van de oplegging van de aanslag vennootschapsbelasting 1999.”.
2.12. Belanghebbende heeft een verklaring van de voormalig directeur van belanghebbende, K, met dagtekening 28 november 2003, overgelegd, waarin staat:
“I, (…) Director of [belanghebbende] hereby confirm that the 1999 corporate income tax assessment of [ belanghebbende] was never received by myself at G House, Suite B, 3rd Floor, H, Gibraltar.”
2.13. De gemachtigde heeft van L Ltd., Suite 3, E-streat 1, te Gibraltar, per fax op 23 februari 2004 de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2000 ten name van belanghebbende ontvangen. De aanslag is geadresseerd aan “E-streat 1, Suite 3, J Gibraltar” en is gedagtekend 13 december 2003.
In de begeleidende fax staat:
“We hereby enclose this document from U in respect for [belanghebbende] which we have only received today by post.”
1. of belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar en, zo ja,
2. of de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 1999 tot het juiste bedrag is vastgesteld.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding.
4.2. Voor hetgeen partijen ter zitting nog naar voren hebben gebracht, wordt verwezen naar het aan deze uitspraak bevestigde proces-verbaal van de zitting van 14 april 2004.
5. Beoordeling van het geschil
5.1.1. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna Awb). De bezwaartermijn vangt aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van de aanslag, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking van de aanslag (artikel 6:8, eerste lid, Awb in verbinding met artikel 22j, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, hierna Awr). In het laatste geval vangt de termijn aan op de dag na die waarop de aanslag op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt (artikel 6:8, eerste lid, Awb).
5.1.2. De bekendmaking van een aanslag geschiedt ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 door de ontvanger en wel, in zoverre in overeenstemming met artikel 3:41, eerste lid, Awb, door toezending of uitreiking van het door de inspecteur voor de belastingschuldige opgemaakte aanslagbiljet. Indien de bekendmaking van het aanslagbiljet geschiedt door toezending, kan in de regel ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van het aanslagbiljet de bekendmaking heeft plaatsgevonden. Indien de belastingschuldige de aanslag niet heeft ontvangen en zulks het gevolg is van een fout van de Belastingdienst, bijvoorbeeld doordat sprake is van een verkeerde adressering die aan de Belastingdienst is te verwijten, kan niet worden gezegd dat de aanslag op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. In een zodanig geval gaat de bezwaartermijn eerst lopen op het moment waarop de belastingschuldige (of, in voorkomende gevallen, zijn gemachtigde) kennis heeft genomen van het aanslagbiljet of een afschrift daarvan.
5.2. Op grond van de stukken en van hetgeen de inspecteur ter zitting heeft verklaard acht het Hof aannemelijk dat de ontvanger het voor belanghebbende bestemde aanslagbiljet vennootschapsbelasting voor het jaar 1999, gedagtekend op 19 oktober 2002, op of rond 2 oktober 2002 aan haar op het adres G House, Suite B, 3rd Floor, H te Gibraltar heeft toegezonden. Voor zover belanghebbende bedoeld heeft zulks te betwisten, verwerpt het Hof haar stellingen.
5.3. Belanghebbende stelt dat in casu met de toezending van het aanslagbiljet vennootschapsbelasting 1999 de bekendmaking van de aanslag niet heeft plaatsgevonden, althans dat bekendmaking niet op de voorgeschreven wijze is geschied, omdat zij op voornoemde datum was verhuisd van G House, H, naar het adres E-streat 1, Suite 3, te Gibraltar. Zij heeft verklaard dat zij het betreffende aanslagbiljet niet heeft ontvangen.
Gelet op het door belanghebbende overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (zie 2.9.) en nu de inspecteur de stellingen van belanghebbende op dit punt onvoldoende heeft weersproken, acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende vóór 2 oktober 2002 is verhuisd naar het adres E-streat 1.
5.4. Voor de vraag of de inspecteur te verwijten valt dat belanghebbende de aanslag niet (tijdig) heeft ontvangen, is van belang dat uit de stukken blijkt dat G House, H, het adres is dat belanghebbende als vestigingsadres en als correspondentieadres aan de Belastingdienst heeft opgegeven in het formulier “Opgaaf Gegevens startende onderneming” (zie 2.2.) en dat het eveneens dat adres is dat op het door belanghebbende ondertekende en ingediende aangiftebiljet vennootschapsbelasting 1999 (zie 2.3.) is vermeld.
De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende hem geen - afzonderlijke - adreswijziging heeft toegezonden, hetgeen belanghebbende niet heeft weersproken. Ook uit de aangiftebiljetten vennootschapsbelasting voor de jaren 2000 en 2001 (zie 2.6. en 2.8.), waarop een adreswijziging kan worden aangegeven, blijkt niet van een adreswijziging. Immers, op de daarvoor bestemde plaats is op die biljetten geen (gewijzigd) adres vermeld. Evenmin is in de door de gemachtigde bij de aangiftebiljetten voor het jaar 2001 (als bijlage) gevoegde brieven een adreswijziging vermeld. Uit hetgeen op de aangiftebiljetten 1999 en 2001 - onder de regel “Ruimte voor het wijzigen van naam, adres of woonplaats” - (wèl) is vermeld kan overigens niet meer worden opgemaakt dan dat belanghebbende mogelijk deel uitmaakte of ging uitmaken van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.
5.5. Belanghebbende stelt dat het de inspecteur op grond van het op 20 september 2001 ingeleverde aangiftebiljet vennootschapsbelasting voor het jaar 2000 op het moment van het opleggen van de onderhavige aanslag duidelijk had moeten zijn dat haar adres was gewijzigd in het adres E-streat 1, en dat de inspecteur de aanslag derhalve aan dat adres had moeten toezenden.
Naar aanleiding daarvan overweegt het Hof dat, mede gelet op het belang van een juist correspondentieadres en op de omstandigheden zoals vermeld onder 5.4., het enkele feit dat op het aangiftebiljet vennootschapsbelasting 2000 een ander adres was ingevuld dan bij de Belastingdienst bekend was, de inspecteur niet tot de conclusie hoefde te brengen dat het correspondentieadres van belanghebbende gewijzigd was. Dat het adres op het aangiftebiljet met de hand is geschreven, het biljet ook voor het overige handmatig is ingevuld en sprake is van een door of namens belanghebbende ingevuld “blanco” aangiftebiljet, maakt dit niet anders.
5.6. Belanghebbende stelt voorts dat de inspecteur de aanslag (mede) had moeten toezenden aan het adres van de gemachtigde, dan wel de gemachtigde in ieder geval had moeten informeren dat de aanslag zou worden opgelegd en zou worden toegezonden aan belanghebbende. Zij wijst in dit verband op de stukken, brieven en gesprekken die de gemachtigde namens belanghebbende vóór het opleggen van de aanslag vennootschapsbelasting 1999 heeft gewisseld c.q. gevoerd met de inspecteur. De inspecteur verwijst in dit verband naar zijn brief aan de gemachtigde van 27 september 2002 (zie 2.10.).
Het Hof overweegt dat geen wettelijke bepaling de inspecteur verplichtte om het aanslagbiljet uit te reiken of toe te zenden aan de gemachtigde, dan wel aan deze een afschrift daarvan toe te zenden. Voorts heeft belanghebbende noch de gemachtigde expliciet om toezending van het aanslagbiljet of een duplicaat daarvan aan de gemachtigde verzocht. De enkele omstandigheid dat de gemachtigde heeft gecorrespondeerd en gesprekken heeft gevoerd met de inspecteur leidt niet tot het oordeel dat de inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld door het aanslagbiljet aan het hem bekende correspondentieadres van belanghebbende toe te zenden. Daar komt nog bij dat de gemachtigde bij de brief van de inspecteur van 27 september 2002 in kennis is gesteld van het feit dat de aanslag op korte termijn, en in afwijking van de aangifte, zou worden opgelegd. Voor zover belanghebbende zich beroept op de namens haar door de gemachtigde ingediende aangifte kapitaalsbelasting (zie 2.7.) overweegt het Hof voorts dat het daarop vermelde feitelijke vestigingsadres van belanghebbende afwijkt van zowel het oude als het nieuwe correspondentieadres van belanghebbende en dat daaruit niet valt op te maken dat belanghebbende verzoekt voortaan alle correspondentie naar dat feitelijke vestigingsadres of naar het adres van de gemachtigde te zenden.
5.7. Op grond van het onder 5.4. tot en met 5.6 overwogene oordeelt het Hof dat de inspecteur voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hem niet kan worden verweten dat het aanslagbiljet vennootschapsbelasting 1999 aan het (naar later is gebleken: onjuiste) adres G House, Suite B, 3rd floor, H, Gibraltar is toegezonden. Aan dit oordeel doen niet af de omstandigheden dat, zoals tussen partijen vaststond, de feitelijke vestigingsplaats van belanghebbende in Nederland was gelegen en dat tussen het doen van aangifte en het opleggen van de aanslag ruim twee jaar gelegen was. Evenmin doet aan dit oordeel af dat belanghebbende een adreswijziging had doorgegeven aan de Kamer van Koophandel. Een dergelijke adreswijziging kan niet, zoals belanghebbende heeft betoogd, worden gelijkgesteld aan een adreswijziging in de Gemeentelijke basisadministratie. Uit het voorgaande volgt dat met de toezending van het aanslagbiljet als onder 5.2. vermeld, de bekendmaking van de onderhavige aanslag aan belanghebbende op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden.
5.8. De bezwaartermijn is op grond van ’s Hofs hiervoor gegeven oordeel in casu aangevangen op 20 oktober 2002 en geëindigd op (maandag) 2 december 2002. Het bezwaarschrift is op 10 maart 2003 en dus na afloop van de wettelijke bezwaartermijn ingediend. Een na afloop van de termijn ingediend bezwaar is niet-ontvankelijk. De niet-ontvankelijkverklaring blijft evenwel achterwege indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 Awb).
5.9. Voor zover belanghebbende met haar stellingen dat de inspecteur de aanslag (mede) naar het adres van de gemachtigde had moeten sturen bedoelt dat zij niet in verzuim is geweest, geldt dat onder omstandigheden een bestuursorgaan in strijd met het beginsel van een zorgvuldige voorbereiding handelt indien het, wetend dat een gemachtigde is aangesteld, bepaalde stukken niet (tevens) aan deze gemachtigde doet toekomen. Het is aan belanghebbende om de hier bedoelde omstandigheden aannemelijk te maken. Gelijk onder 5.6. is overwogen is zij daarin naar het oordeel van het Hof niet geslaagd. De inspecteur heeft in zijn brief van 27 september 2002 de gemachtigde voldoende geïnformeerd over de aan belanghebbende op te leggen aanslag. Nu de gemachtigde hierop niet heeft gereageerd verwerpt het Hof de stelling dat de inspecteur - nogmaals - de gemachtigde op de hoogte had behoren te brengen van de vaststelling van de aanslag. Om die reden heeft de inspecteur ook niet in strijd gehandeld met het bepaalde in hoofdstuk 3 van het Voorschrift Algemene wet bestuursrecht van 21 juli 1997, nr. AFZ.97/2526M, Scrt. 1997, 138.
5.10. Belanghebbende stelt voorts dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding omdat zeer wel aannemelijk is dat het aanslagbiljet bij de internationale postbezorging is zoekgeraakt. Belanghebbende verwijst in dit verband naar de fax van L Ltd.(zie 2.13.) inzake de aanslag vennootschapsbelasting 2000, waaruit zou blijken dat post vanuit Nederland pas na geruime tijd op Gibraltar wordt ontvangen.
Nu belanghebbende er, blijkens het namens haar ingediende formulier “Opgaaf Gegevens startende onderneming”, voor heeft gekozen om geen gebruik te maken van de mogelijkheid een binnen het Rijk gevestigde vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 58 Awr aan te wijzen, en belanghebbende noch de gemachtigde op enig (later) moment heeft aangegeven die keuze alsnog te herroepen, is het Hof van oordeel dat het risico van een vertraagde internationale postbezorging voor rekening van belanghebbende dient te komen en dat zich te dezen niet een geval voordoet als bedoeld in artikel 6:11 Awb.
5.11. Belanghebbende stelt nog dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, althans van een verzuim van de Belastingdienst welke ertoe leidt dat de termijnoverschrijding belanghebbende niet kan worden aangerekend, omdat de aanslag bij gebruikmaking van een buitenlandse postbus wel naar een binnen Nederland gelegen adres van belanghebbende zou zijn gezonden. Ook deze grief faalt. Ten eerste, omdat het Hof van oordeel is dat geen sprake is van gelijke gevallen (het gebruik van een buitenlands adres kan voor de onderhavige doeleinden niet worden gelijkgesteld aan het gebruik van een buitenlandse postbus), en ten tweede, omdat de passage uit de conclusie van dupliek waarnaar belanghebbende verwijst naar ’s Hofs oordeel niet noopt tot de conclusie dat de Belastingdienst ingeval van een door een belastingplichtige opgegeven buitenlands postbusadres uit eigen beweging de voor die belastingplichtige bestemde correspondentie naar een aan de Belastingdienst uit anderen hoofde bekend zijnd vestigingsadres in Nederland zou sturen.
5.12. Voor zover belanghebbende zich ten slotte beroept op het in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) vervatte recht op toegang tot de rechter, geldt het volgende. Artikel 6, eerste lid, van het EVRM ziet in de eerste plaats op de vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen. Een belastingschuld kan op zichzelf niet worden aangemerkt als een burgerlijke verplichting in die zin. Een dergelijke financiële verplichting tegenover de staat behoort voor de toepassing van artikel 6 van het EVRM immers uitsluitend tot het publiekrecht (Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 9 december 1994, zaken 48/1993/443/522 en 49/1993/444/523, BNB 1995/113). Voorts kan een betalingsverplichting op grond van de fiscale wetgeving die niet de vorm van een boete aanneemt, evenmin worden aangemerkt als een “criminal charge” waarop artikel 6, eerste lid, van het EVRM mede ziet. Naar het oordeel van het Hof is artikel 6 van het EVRM dan ook in casu niet van toepassing.
5.13. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt het Hof dat de inspecteur het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het Hof komt om die reden niet toe aan de grieven van belanghebbende tegen de hoogte van het vastgestelde belastbare bedrag.
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 30 juni 2004 door mrs. Faase, voorzitter, Slijpen en Van Sonderen, leden, in tegenwoordigheid van mr. Van Rijn als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroep-schrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
- Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
- Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.