ECLI:NL:GHAMS:2004:AP8429

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/04086
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Goes
  • J. Thijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van bezwaarschrift in belastingzaak en postverwerking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 juni 2004 uitspraak gedaan in het beroep van X, belanghebbende, tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst, gedateerd 18 september 2003. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000. Het hof heeft geoordeeld dat het bezwaarschrift van belanghebbende te laat is ingediend. De inspecteur ontving een pro-forma bezwaarschrift met dagtekening 20 februari 2002, maar het hof achtte aannemelijk dat het bezwaarschrift pas op 26 februari 2002 door de inspecteur is ontvangen, waardoor het niet tijdig was ingediend volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het hof heeft het aanbod van belanghebbende om getuigenbewijs te leveren over de postverwerking gepasseerd, omdat het hof van mening was dat, zelfs als de getuige zou verklaren dat het bezwaarschrift op 20 februari 2002 ter post was bezorgd, dit niet zou leiden tot de conclusie dat het bezwaarschrift ontvankelijk was. Het hof heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift vóór het einde van de termijn van zes weken, zoals genoemd in artikel 6:7 van de Awb, door de inspecteur had moeten zijn ontvangen.

De inspecteur heeft in zijn uitspraak op bezwaar belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft geen reden gezien om de niet-ontvankelijkverklaring achterwege te laten, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De uitspraak van het hof is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Het hof heeft geen proceskosten toegewezen, aangezien belanghebbende in het ongelijk is gesteld en er geen bijzondere omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tiende Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak van het hoofd van de Belastingdienst B, hierna de inspecteur, gedagtekend 18 september 2003, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000.
Het beroep is behandeld ter zitting van 19 mei 2004.
Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Aan belanghebbende is met dagtekening 9 januari 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 opgelegd.
2. Van belanghebbende is door de inspecteur een pro-forma bezwaarschrift met dagtekening 20 februari 2002 ontvangen. Belanghebbende heeft in haar beroepschrift aangegeven dat hij het bezwaarschrift op 20 februari 2000 ter post heeft bezorgd. Op de ter zitting overgelegde, originele enveloppe is een poststempel aangebracht met de - slechts met een loep leesbare - datum van 25 februari 2002. De inspecteur heeft op 18 september 2003 uitspraak op bezwaar gedaan en belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk in haar bezwaar verklaard.
3. Op grond van artikel 6:9, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het vóór het einde van de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn van zes weken door de inspecteur is ontvangen. Het bezwaarschrift had in het onderhavige geval op of vóór (woensdag) 20 februari 2002 door de inspecteur dienen te zijn ontvangen. Het bezwaarschrift van belanghebbende is naar de inspecteur stelt - en het Hof aannemelijk acht - op (dinsdag) 26 februari 2002 ontvangen. Het bezwaarschrift is derhalve niet binnen de in 6:7 van de Awb genoemde termijn door de inspecteur ontvangen.
4. Belanghebbende heeft zich beroepen op artikel 6:9, tweede lid, van de Awb. Zij heeft door verwijzing naar haar systeem van verwerking van de uitgaande post willen aantonen dat het bezwaarschrift op 20 februari 2002 is gepost en dat het vaker voorkomt dat T.P.G. poststukken op een latere datum afstempelt dan de datum van ter postbezorging.
De inspecteur heeft daartegen in gebracht dat de envelop waarin het bezwaarschrift is verstuurd, een poststempel met als datum (maandag) 25 februari 2002 draagt en dat het bezwaar bij hem op (dinsdag) 26 februari 2002 is ingekomen.
Het Hof acht niet aannemelijk dat - zoals zou volgen uit belanghebbendes standpunt - T.P.G. belanghebbendes bezwaarschrift eerst op de vijfde dag na de datum van terpostbezorging heeft afgestempeld. Daarvan uitgaande en gelet op de dag (zijnde een normale doordeweekse dag) en de datum van het poststempel, alsmede op de datum van binnenkomst van het bezwaarschrift bij de inspecteur, een en ander in onderling verband bezien, acht het Hof aannemelijk, dat belanghebbende het bezwaarschrift niet vóór 21 februari 2002 ter post heeft bezorgd.
Ook indien het Hof ervan uitgaat dat A (de vader van degene die het bezwaarschrift als gemachtigde van belanghebbende namens haar heeft opgesteld en onder andere belast was met de afhandeling van de uitgaande post bij gemachtigde) elke avond bij het verlaten van het kantoor de post meeneemt en in de brievenbus stopt, betekent dit niet dat belanghebbendes bezwaarschrift op 20 februari 2002 ter post is bezorgd.
5. In het verslag van de inspecteur van het horen van onder andere belanghebbende op 7 augustus 2003 staat te lezen:
“Volgens A (…) haalt hij ’s morgens de post op het postkantoor op en biedt hij gelijktijdig de post van de vorige dag ter bezorging aan.”
Namens belanghebbende is onder andere in haar beroepschrift ten stelligste ontkend dat voornoemde Kool dit gezegd zou hebben en dat een en ander een juiste weergave is van de gang van zaken op het kantoor van de - toenmalige - gemachtigde. De inspecteur heeft dit citaat in zijn uitspraak op bezwaar noch in zijn verweerschrift gebruikt. Hieruit leidt het Hof af dat de inspecteur dit ‘citaat’ niet gebruikt heeft bij de onderbouwing van zijn standpunt met betrekking tot de ontvankelijkheid. Gelet hierop en gelet op de slotzin in rechtsoverweging 4 heeft het Hof besloten geen gebruik te maken van het aanbod van de gemachtigde om genoemde Kool onder ede te laten verklaren dat deze elke avond bij het verlaten van het kantoor de post meeneemt en in de brievenbus stopt.
6. Het vorenoverwogene brengt mee dat het bezwaar wegens overschrijding van de daarvoor gestelde indieningstermijn niet-ontvankelijk is. Voor het op de voet van artikel 6:11 van de Wet achterwege laten van de niet-ontvankelijkverklaring omdat redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat belanghebbende in verzuim is geweest, heeft het Hof geen reden.
7. Nu de inspecteur belanghebbende terecht niet-ontvankelijk in haar bezwaar heeft verklaard, komt het Hof niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van het geschil.
Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan op 2 juni 2004 door mr. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Thijssen als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door genoemd lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
Vervanging
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.