ECLI:NL:GHAMS:2004:AP8440

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/07282
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. van der Ouderaa
  • M. den Boer
  • J. Slijpen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om fiscale eenheid vennootschapsbelasting en eigendomsoverdracht aandelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 juni 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschappen X B.V. en Y B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst. Het geschil betreft de vraag of X B.V. per 1 januari 2001 alle aandelen in Y B.V. bezat, wat vereist is voor de toepassing van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. De belanghebbenden, X B.V. en Y B.V., stelden dat zij op de gewenste datum een fiscale eenheid wilden vormen, maar de inspecteur had dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de juridische eigendom van de aandelen op 14 mei 2001 aan X B.V. is geleverd, terwijl de economische eigendom pas op 5 januari 2001 is verkregen. Dit leidde tot de conclusie dat X B.V. op 1 januari 2001 niet in het bezit was van de aandelen in Y B.V., waardoor de fiscale eenheid niet kon worden gevormd. Het Hof oordeelde dat de inspecteur de aanvraag van belanghebbenden terecht had afgewezen, omdat de periode tussen de economische en juridische eigendomsoverdracht meer dan zes maanden besloeg. De uitspraak van het Hof bevestigde dat de dubbele bezitseis strikt moet worden toegepast en dat er geen uitzonderingen van toepassing waren in deze situatie. De belanghebbenden werden in het ongelijk gesteld, en het beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Derde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Amsterdam en Y B.V. te Amsterdam, belanghebbenden,
tegen
een uitspraak van de inspecteur te Amsterdam, de inspecteur.
1. Loop van het geding
1.1. Van belanghebbenden is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 16 december 2002, ingediend door A (B Accountants Fiscalisten Juristen) te P als gemachtigde en aangevuld bij brief van 27 februari 2003.
1.2. Het beroep is gericht tegen een uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 5 november 2002, betreffende de aan belanghebbenden afgegeven beschikking met dagtekening 11 juni 2002, waarbij de inspecteur een verzoek van belanghebbenden een beschikking fiscale eenheid in de zin van artikel 15, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) af te geven heeft afgewezen. Nadat belanghebbenden een bezwaarschrift tegen de beschikking hebben ingediend, is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot afgifte van een beschikking fiscale eenheid ten behoeve van X B.V. (als moedermaatschappij) en Y B.V. (als dochtermaatschappij) per 1 januari 2001.
1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrond- verklaring van het beroep.
1.5. Ter zitting van 10 maart 2004 zijn verschenen mr. C (B Accountants Fiscalisten Juristen), tot bijstand vergezeld van D, en namens de inspecteur E, tot bijstand vergezeld van F. Namens belanghebbenden is ter zitting een pleitnota voorgedragen en met twee bijlagen overgelegd. De inspecteur heeft van de bijlagen kennis kunnen nemen en heeft zich erover kunnen uitlaten.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. X B.V. drijft handel in effecten en daarvan afgeleide waardepapieren en verleent daarmee verband houdende diensten. X B.V. is met G B.V. en H B.V. in onderhandeling getreden over de verwerving van alle aandelen in Y B.V. welke vennootschap, evenals X B.V., actief was als makelaar op de termijnmarkt.
2.2. Op 14 november 2000 stuurt X B.V. een fax aan G B.V., waarin staat:
“Wij refereren aan het gesprek, dat u heden met de heer (...) voerde inzake de overname van de aandelen [Y B.V.].
1) De aandelen zullen worden overgenomen door [X B.V.]
2) De overname wordt afhankelijk gesteld van de toestemming daartoe, verleend door de Stichting Toezicht Effectenverkeer.
3) Uitgangspunt tot overname is geweest de balans per 30 september j.l. er van uitgaande, dat deze onze goedkeuring zal hebben na een ingesteld boekenonderzoek. Wij stellen voor dit onderzoek te doen op 23 november a.s. (…).”
2.3. Op 15 november 2000 stuurt G B.V. een fax aan X B.V., welke namens X B.V. voor akkoord is getekend, waarin staat:
“Op verzoek (...) onderstaand –summier- de afspraken m.b.t. de overdracht van de aandelen van [Y B.V.] aan [X B.V.]:
a. [G B.V.] en [H B.V.] (hierna te noemen “verkoper”) leveren hun aandelen, tezamen 100%, in [Y B.V.] aan [X B.V.] (hierna te noemen “koper”).
b. Koper vergoedt hiervoor NLG 550.000 (...).
c. Bedoelde overnameprijs is gebaseerd op de balans per 30 september 2000. Het eigen vermogen volgens de balans bedraagt Nlg 292.032.
d. Door koper zal terzake een boekenonderzoek plaats vinden.
e. Betaling vindt zo spoedig mogelijk plaats, doch in ieder geval voor overdracht van de dagelijkse leiding over de vennootschap aan koper.
f. Overdracht van aandelen is afhankelijk van door koper te verkrijgen toestemming van de Stichting Toezicht Effectenverkeer. Indien de STE deze toestemming niet verleent dan restitueert verkoper de eerder betaalde verkoopprijs, onder verrekening van de resultaten gedurende de periode dat koper de dagelijkse leiding heeft gevoerd.”
2.4. Op 17 november 2000 bericht de Stichting Toezicht Effectenverkeer (hierna: STE) X B.V. onder meer als volgt:
“In een telefonisch onderhoud met ons op 16 november 2000 gaf u aan (...) een verklaring van geen bezwaar (...) aan te willen vragen.”
2.5. Met dagtekening 20 december 2000 stuurt mr. I (J Advocaten en Notarissen te Q), optredend als advocaat van G B.V., aan K advocaten te P, optredend als advocaat van X B.V., een brief waarin onder andere staat:
“Zoals vanmiddag besproken (...) zend ik u hierbij mijn commentaar (...) op de concept overeenkomst d.d. 5 december 2000 inzake de koop/verkoop van alle aandelen in het kapitaal van [Y B.V.] door [G B.V.] en [H B.V.] aan [X B.V.].
Ondanks het relatief geringe belang (...), wordt een vrij uitgebreide overeenkomst gepresenteerd. Dit terwijl ook de hoofdpunten van de overeenkomst reeds vastlagen in de hierbij gevoegde faxen van 14 en 15 november jl.”
2.6. Tot de stukken behoort een “memorandum” met dagtekening 22 december 2000 van mr. L (K Advocaten), waarin staat:
“Gesproken met de heer M: Hij berichtte mij dat partijen hedenmiddag overeenstemming hebben bereikt over de koopprijs. Verzoek om de uiteindelijke koopovereenkomst in orde te maken en aan partijen toe te zenden, zodat die zo snel mogelijk getekend kan worden.”
2.7. Op 5 januari 2001 hebben X B.V., G B.V. en H B.V. een “overeenkomst tot koop en verkoop van alle aandelen in het kapitaal” van Y B.V. getekend. In deze overeenkomst is onder meer het volgende vermeld:
“OVERWEGENDE:
A. Verkoper [G B.V.] is rechthebbende op de prioriteitsaandelen met de nummers (…) en de gewone aandelen met de nummers (…) en Verkoper [H B.V.] is rechthebbende op de gewone aandelen met de nummers (...) in het kapitaal van [Y B.V.].
(...)
KOMEN OVEREEN ALS VOLGT:
(…)
Artikel 2. – Koop en verkoop
Met inachtneming van het in deze Overeenkomst bepaalde, verkoopt Verkoper [G B.V.] hierbij, gelijk Koper hierbij koopt van Verkoper [G B.V.], 10 prioriteitsaandelen (...) in het kapitaal van de Vennootschap (…) en 4565 gewone aandelen (...) in het kapitaal van de Vennootschap(…) en Verkoper [H B.V.] verkoopt hierbij, gelijk Koper hierbij koopt van Verkoper [H B.V.], 4575 gewone aandelen (...) in het kapitaal van de Vennootschap (…).
Artikel 3. – Koopprijs en betaling
3.1 De koopprijs (...) bedraagt NLG 500.000,- (...).
3.2 Koper zal NLG 375.000,- (...) uiterlijk 8 januari 2001 hebben doen bijschrijven op de rekening van Verkoper [G B.V.] (...);
3.3 Koper zal NLG 125.000,- (...) uiterlijk 8 januari 2001 hebben doen bijschrijven op de rekening van Verkoper [H B.V.] (…);
Artikel 4. – Ontbindende voorwaarde
4.1 Deze overeenkomst wordt van rechtswege ontbonden indien, niet uiterlijk op 31 maart 2001, (...), een verklaring van geen bezwaar door de Stichting Toezicht Effectenverkeer (...) is verleend aan Koper (...).
(…)
4.3 Indien de STE de verklaring van geen bezwaar, (...), niet verleent, restitueren Verkopers de koopprijs binnen 10 dagen na schriftelijk verzoek van Koper. Op de terugbetaling van de koopprijs wordt in meerdering resp. mindering gebracht een bedrag gelijk aan het positieve resp. negatieve netto-resultaat voor belasting, behaald door de Vennootschap in de periode vanaf ondertekening van deze overeenkomst tot aan datum dat Verkopers dan wel Kopers schriftelijk beroep op de ontbindende voorwaarde zal hebben gedaan.”
2.8. Op 3 mei 2001 verleent de STE een verklaring van geen bezwaar inhoudende dat X B.V. gerechtigd is tot het houden van een rechtstreekse deelneming van 100% in Y B.V. en het uitoefenen van de daaraan verbonden zeggenschap.
2.9. Op 14 mei 2001 vindt bij notariële akte de levering van de aandelen in Y B.V. aan X B.V. plaats. In de akte staat onder andere:
“KOOPOVEREENKOMST
Blijkens op vijf januari tweeduizend één tussen partijen getekende onderhandse overeenkomst tot koop en verkoop van aandelen (...), zijn door verkoper aan koper verkocht, op grond waarvan verkoper aan koper levert, gelijk door koper is gekocht en door koper wordt aanvaard:
- de eigendom van tien (10) prioriteitsaandelen (...) en van negenduizend éénhonderdveertig (9.140) gewone aandelen (...) in het kapitaal van de vennootschap”.
2.10. Namens X B.V. en Y B.V. is op 31 oktober 2001 een verzoek ingediend om toepassing van artikel 15 van de Wet met als ingangsdatum 1 januari 2001.
2.11. Namens belanghebbenden zijn nog de volgende stukken overgelegd:
? Een factuur van G B.V. met dagtekening 31 december 2000 aan Y B.V., ter attentie van M, financieel directeur van X B.V., terzake van “huur IT-infrastructuur” voor de periode juli 2000 tot en met december 2000.
? Een factuur van PTT Telecom met dagtekening 14 februari 2001 aan Y B.V. terzake van telecommunicatievoorziening over de periode 10 december 2000 tot en met februari 2001.
? Een “Opgave Effectengerelateerde inkomsten over het jaar 2000” ten behoeve van de STE ten name van Y B.V., getekend door voornoemde M op 30 juli 2001.
? Een grootboekkaart “R/C [X B.V.]” met dagtekening 31 december 2000, met daarop onder meer vermeld het boekstuk 20000015 met omschrijving “Cadeau pers kerst”.
? Een brief van Y B.V. aan N B.V., ter attentie van een werknemer van Y B.V. met dagtekening 2 januari 2000 (het Hof begrijpt: 2001), waarin onder andere staat:
“Door middel van dit schrijven (...) delen [wij] u mede dat wij akkoord gaan met de door u voorgestelde beëindiging van uw arbeidsovereenkomst. (...)
Ten aanzien van uw voorstel tot continuatie van uw remissierovereenkomsten met [Y B.V.] berichten wij u dat de heer (...) namens [X B.V.], de nieuwe aandeelhouder van [Y B.V.], er van uit gaat dat deze overeenkomsten eveneens beëindigd worden, en wel per 30 september 2000.”
? Een overeenkomst tussen X B.V. en de heer O met dagtekening 5 januari 2001, waarin onder andere staat:
“in aanmerking nemende dat (...)
b. [X B.V.] het voornemen heeft de aandelen van [Y B.V.] , welke momenteel gehouden worden door [G B.V.] en [H B.V.], tezamen 100%, te verwerven
c. [X B.V.] hiertoe een koopovereenkomst heeft gesloten met de in het voorgaande lid genoemde partijen op 5 januari 2001 (...)
d. [X B.V.] (...) hiervoor een Verklaring Van Geen Bezwaar (vvgb) dient te verkrijgen
e. [X B.V.] deze aanvraag reeds heeft ingediend op 17 december 2000 (...).”
2.12. In een faxbericht van 27 november 2003, gericht aan de in 1.5 genoemde C, schrijft voornoemde M onder meer het volgende:
“Aangezien er verschillende actiefposten op de balans per 30 september 2000 van [Y B.V.)
nadere toelichting behoefden, pleegden de heren (…) begin december 2000 in mijn bijzijn nader telefonisch overleg. In minder dan 15 minuten werd de overnameprijs nader bepaald op 500.000 gulden rond, (…).”
2.13. In het in 2001 opgemaakte jaarrapport voor het jaar 2000 ten name van X B.V. staat onder andere:
“GEBEURTENISSEN NA BALANSDATUM
Op 5 januari 2001 heeft [X B.V.] een 100% belang genomen in [Y B.V.] voor een bedrag van € 226.890. De waarde van de onderneming bedraagt op overnamedatum ongeveer € 79.000. De betaalde goodwill bedraagt circa € 148.000”.
3. Geschil
In geschil is of X B.V. per 1 januari 2001 alle aandelen Y B.V. bezit als is vereist voor de toepassing van artikel 15 van de Wet.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding.
4.2. Voor hetgeen de gemachtigde en de inspecteur ter zitting hebben opgemerkt wordt verwezen naar het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal.
5. Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid
5.1.1. Een verzoek om een beschikking in de zin van artikel 15, eerste lid, van de Wet (tekst 2001) dient op grond van de eerste volzin van dat lid door de moedermaatschappij en de dochtermaatschappij gezamenlijk te worden gedaan. Belanghebbenden hebben.gezamenlijk in één geschrift een verzoek ingediend. De genomen beschikking is op naam van beide belanghebbenden gesteld. Belanghebbenden zijn tegen die beschikking in één geschrift gezamenlijk in bezwaar gekomen. De inspecteur heeft het bezwaarschrift niet gesplitst en heeft één uitspraak gedaan. Belanghebbenden hebben tegen die uitspraak in één geschrift gezamenlijk beroep ingesteld.
5.1.2. Het Hof is van oordeel dat in een geval als het onderhavige het bepaalde in artikel 23 en artikel 24a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) niet er aan in de weg staat dat door of namens twee belanghebbenden in één geschrift bezwaar wordt gemaakt, en dat de inspecteur één uitspraak daarop doet. Het betreft hier immers een geval waarin op grond van de wettelijke bepalingen twee belanghebbenden gezamenlijk een verzoek moeten doen. Tevens is van belang het karakter van de fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting, waarbij de dochtervennootschap voor de heffing van vennootschapsbelasting geacht wordt te zijn opgegaan in de moedervennootschap, zodat sprake is van twee belanghebbenden bij dezelfde beslissing van de inspecteur. Op overeenkomstige gronden is het belanghebbenden in een geval als het onderhavige toegestaan in één geschrift gezamenlijk in beroep te gaan. Splitsing van het bezwaar- en het beroepschrift kon derhalve achterwege blijven. Belanghebbenden zijn ontvankelijk in hun bezwaar en hun beroep.
Fiscale eenheid
5.2. Op grond van artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de Wet, wordt, zolang alle aandelen van een dochtermaatschappij in het bezit zijn van een moedermaatschappij, ten vroegste met ingang van het jaar waarin dat verzoek is ingediend de belasting geheven alsof de dochtermaatschappij in de moedermaatschappij is opgegaan. Voor een fiscale eenheid tussen X B.V. en Y B.V. per 1 januari 2001, zoals belanghebbenden voorstaan, is derhalve vereist dat het verzoek in 2001 moet zijn gedaan, hetgeen is gebeurd, en tevens dat X B.V. op 1 januari 2001 de aandelen in Y B.V. in bezit had. Onder bezit dient voor wat betreft het vóór 1 januari 2003 volgens de Wet geldende regime van de fiscale eenheid te worden verstaan het beschikken door de beoogde moedervennootschap over zowel de juridische als de economische eigendom van de aandelen in de met haar te voegen dochtervennootschap. Hierbij kunnen als uitzon-dering gelden, situaties als bedoeld in het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 18 juli 1989, DB88/4852 (Infobulletin nr. 89/505; V-N 1989, blz. 2825) en/of het arrest HR 10 januari 2001, nr. 36.109, BNB 2001/254*. Naar het oordeel van het Hof brengen de eisen van rechtszekerheid - die hier vooral de vraag betreffen of een vennootschap zelfstandig belastingplichtig is, met alle gevolgen van dien – in dit verband mede, dat de dubbele bezitseis strikt wordt toegepast en slechts enigszins soepel kan worden opgevat in situaties waarin redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan omtrent de toestand die op de beoogde ingangsdatum tussen alle betrokkenen rechtens heeft te gelden.
5.3. Vaststaat dat de juridische eigendom van de aandelen in Y B.V. op 14 mei 2001 aan X B.V. is geleverd (2.7). Belanghebbenden stellen dat partijen op 14 november 2000 mondelinge overeenstemming hebben bereikt over de verkoop van de aandelen in Y B.V. (2.2), dat dit schriftelijk is vastgelegd in de fax van 15 november 2000 (2.3), dat de ondernemingen vanaf medio november 2000 onder leiding van X B.V. zijn samengevoegd, dat dientengevolge X B.V. de economische eigendom van de aandelen in Y B.V. vóór 1 januari 2001 heeft verworven, dat de juridische eigendomsoverdracht vervolgens onverwijld is afgewikkeld en dat daarom, gelet op het arrest BNB 2001/254, en het Besluit van 18 juli 1989, DB88/4852, de fiscale eenheid per 1 januari 2001 tot stand kan komen.
5.4. Uit de onder 2.2 en 2.3 vermelde faxberichten van 14 en 15 november 2000 blijkt dat toen een aantal belangrijke aspecten betreffende de voorgenomen verkoop van de aandelen in Y B.V., te weten de koopprijs, het betalingsmoment en de ontbindende voorwaarde schriftelijk is vastgelegd, terwijl de fax van 15 november 2000 door G B.V. en door X B.V. is ondertekend. Het Hof acht deze omstandigheden echter niet voldoende om aan te nemen dat de overdracht van de economische eigendom van de aandelen op 14 of 15 november 2000 heeft plaatsgevonden. In de brief van advocaat van G B.V. van 20 december 2000 (2.5) wordt immers gesproken van een conceptovereenkomst van 5 december 2000 inzake de koop/verkoop van de aandelen in Y B.V.. Uit het faxbericht van M van 27 november 2003 (2.11) en het memorandum van de advocaat van belanghebbenden van 22 december 2000 (2.6) leidt het Hof voorts af dat niet eerder dan in december 2000 overeenstemming is bereikt over de koopprijs. De uiteindelijk betaalde koopprijs wijkt bovendien, zij het niet in belangrijke mate, af van het bedrag dat in de fax van 15 november 2000 werd genoemd. Op grond van dit alles concludeert het Hof dat het faxbericht van 15 november 2000 de overdracht van de economische eigendom van de aandelen in Y B.V. aan X B.V. heeft bewerkstelligd.
5.5. In de overeenkomst tot koop en verkoop van de aandelen als vermeld onder 2.7 is de datum van de verkoop van de aandelen bepaald op 5 januari 2001, is een - aan 5 januari 2001 gerelateerd - betalingsmoment overeengekomen (zulks in afwijking van de fax van 15 november 2000), en is bepaald dat bij ontbinding van de overeenkomst de koopprijs moet worden terugbetaald aan X B.V. onder verrekening van een bedrag gelijk aan het nettoresultaat van Y B.V. in de periode vanaf 5 januari 2001 tot aan datum dat er beroep op de ontbindende voorwaarde wordt gedaan. In de akte van aandelenoverdracht van 14 mei 2001 (2.9) wordt ter zake van de datum van de verkoop van de aandelen verwezen naar de overeenkomst van 5 januari 2001. Noch in de overeenkomst van 5 januari 2001, noch in de akte van 14 mei 2001 wordt gerefereerd aan een eerdere overeenkomst terzake van de verkoop van de aandelen aan X B.V.. Tenslotte is in het jaarrapport 2000 van X B.V. als datum waarop de aandelen in Y B.V. worden verworven, 5 januari 2001 genoemd.
5.6. Op grond van het hiervoor overwogene oordeelt het Hof dat X B.V. eerst op 5 januari 2001 de economische eigendom van de aandelen Y B.V. heeft verkregen. X B.V. was derhalve op 1 januari 2001 niet in het bezit van de aandelen in Y B.V. zodat de door belanghebbenden beoogde fiscale eenheid per die datum niet tot stand kan komen.
5.7. Aan het vorenstaande doet niet af dat de overnameprijs voor de aandelen in Y B.V. is gebaseerd op de balans per 30 september 2000. Ook al zou daarin een aanwijzing liggen dat het de intentie van partijen was de aandelen vóór 1 januari 2001 over te dragen, dan volgt uit dat enkele gegeven nog niet dat het risico bij de onderneming ook reeds op die datum overging. De prijs werd immers niet uitsluitend gebaseerd op de zichtbare balanswaarde, maar bestond deels uit een bedrag voor goodwill. Belanghebbenden hebben niet aannemelijk kunnen maken dat die goodwill is bepaald naar de stand van zaken op 30 september 2000. Uit de in de overeenkomst van 5 januari 2001 opgenomen terugbetalingsclausule bij ontbinding van deze overeenkomst, leidt het Hof af dat de onderneming van Y B.V. pas vanaf 5 januari 2001 voor rekening van X B.V. wordt gedreven.
5.8. Aan het vorenoverwogene doet evenmin af dat, zoals door belanghebbenden is gesteld, X B.V. en Y B.V. vanaf 15 november 2000 een gezamenlijke boekhouding voerden, dat de werknemers van Y B.V. te Amsterdam (dat in hetzelfde pand gevestigd was als X B.V.) in november 2000 intern zijn verhuisd naar het kantoor van X B.V., dat de medewerkers van X B.V. per half november 2000 toegang kregen tot de telefoonnummers van de cliënten van Y B.V., dat de “Opgave Effectengerelateerde inkomsten over 2000” door X B.V. en niet door de voormalige aandeelhouders van Y B.V. is getekend, dat Y B.V. aan haar cliënten een kerstkaart heeft gestuurd waarin melding werd gemaakt van de samenwerking met X B.V., dat de kerstcadeaus voor het personeel van Y B.V. voor rekening van X B.V. zijn gekomen en dat werknemers van X B.V. en Y B.V. gezamenlijk een kerstdiner hebben genuttigd. Zij verwijzen in dit verband naar onder 2.11 vermelde stukken. Het Hof overweegt dat, uitgaande van de juistheid van belanghebbendens stellingen, uit het voorgaande kan worden opgemaakt dat vanaf ongeveer half november 2000 de onderneming van Y B.V. en de onderneming van X B.V. in bepaalde mate zijn gaan samenwerken en zijn samengegaan. Dit is echter naar het oordeel van het Hof niet doorslaggevend voor de vraag op welk moment X B.V. de economische eigendom van de aandelen in Y B.V. heeft verworven.
5.9. Voorts oordeelt het Hof dat, ook indien wordt uitgegaan van de juistheid van de stelling van belanghebbenden dat X B.V. de economische eigendom van de aandelen Y B.V. op 15 november 2000 heeft verworven, de fiscale eenheid niet per die datum kan ingaan omdat X B.V. op 1 januari 2001 nog niet de juridische eigendom had verworven, terwijl zich niet een uitzonderingsgeval voordoet als bedoeld in het arrest BNB 2001/254 en/of het Besluit van 18 juli 1989, nr. DB88/4852 voordoet.
5.10. Het arrest BNB 2001/254 ziet op de situatie waarin het gewenste verenigingstijdstip lag op 1 september, terwijl op 31 augustus de economische eigendom en op 1 september de juridische eigendom van de aandelen in de dochtervennootschap werd overgedragen. In die situatie oordeelde de Hoge Raad dat in het licht van doel en strekking van artikel 15 van de Wet geen doorslaggevende betekenis toekwam aan het verschil tussen de economische en juridische eigendomsoverdracht, omdat de bij de aandelentransactie betrokken partijen niet hebben beoogd dat tussen de koopovereenkomst en de juridische levering een periode zou zijn gelegen die door de overdragende partij voor een ander doel zou kunnen en mogen worden benut dan het onverwijld afwikkelen van de koopovereenkomst. De onderhavige situatie wijkt evenwel in belangrijke mate af van de casus van het voornoemde arrest, nu in het onderhavige geval de periode tussen de (gestelde) economische en de juridische eigendomsoverdracht circa zes maanden heeft beslagen, terwijl in de casus van het arrest minder dan 24 uur tussen beide overdrachten lag en de betrokken partijen over en weer waren gehouden die korte tijd uitsluitend te benutten voor de formele afwikkeling van de transactie. Het Hof laat nog daar dat ook na het verkrijgen van de toestemming van de STE de levering niet onverwijld maar pas 11 dagen later heeft plaatsgevonden. Om deze redenen faalt belanghebbendens beroep op voormeld arrest.
5.11. Op overeenkomstige gronden faalt ook het beroep van belanghebbenden op het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 18 juli 1989, nr. DB88/4852.
5.12. Uit het vorenoverwogene volgt dat de inspecteur de aanvraag van belanghebbenden tot het nemen van een beschikking inhoudende een voeging als bedoeld in artikel 15 van de Wet met ingang van 1 januari 2001 terecht niet heeft ingewilligd. Het beroep is derhalve ongegrond.
6. Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 30 juni 2004 door mrs. Van der Ouderaa, voorzitter, Den Boer en Slijpen, leden, in tegenwoordigheid van mr. Van Rijn als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroep-schrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
- Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
- Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.