arrestnummer
rolnummer [...]
datum uitspraak 20 juli 2004.
tegenspraak
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen - na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 3 februari 2004 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter te Rotterdam van 25 oktober 2001 in de strafzaak onder parketnummer [...] van het openbaar ministerie tegen
[verdachte],
geboren te [...] op [...],
wonende op het adres [...].
De politierechter te Rotterdam heeft de verdachte op 25 oktober 2001 terzake van het onder 1 tenlastegelegde feit veroordeeld en terzake van het onder 2 tenlastegelegde feit vrijgesproken.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Ter terechtzitting in hoger beroep van het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft de verdachte medegedeeld dat het hoger beroep niet gericht is tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
Het hof te 's-Gravenhage heeft in hoger beroep het vonnis van de eerste rechter - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - vernietigd en de verdachte op 28 januari 2003 van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal bij het hof 's-Gravenhage heeft op 6 februari 2003 beroep in cassatie ingesteld tegen vorengenoemd arrest.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 3 februari 2004 de bestreden uitspraak van het gerechtshof te 's-Gravenhage vernietigd doch uitsluitend voor zover het hof de verdachte heeft vrijgesproken van de bedreiging van [naam slachtoffer], en de zaak naar dit hof verwezen teneinde deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 25 oktober 2001 en in hoger beroep van 6 juli 2004.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is onder 1 ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging - voorzover na verwijzing door de Hoge Raad in hoger beroep nog aan de
orde - wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daar-door niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de eerste rechter.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 17 oktober 2001 te [plaats] [naam slachtoffer], medewerker van het bedrijf [naam bedrijf], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- een interne mail over het middel anthrax - ook bekend als miltvuur - uitgeprint en deze mail in een envelop gestopt en
- vervolgens in voornoemde envelop een hoeveelheid melkpoeder gelijkend op anthrax - ook bekend als miltvuur - gestopt en
- voornoemde envelop geadresseerd aan de vestigingsleider van [naam bedrijf] en
- voornoemde envelop gedeeltelijk dichtgeplakt en
- vervolgens voornoemde envelop die gedeeltelijk lekte en waar poederstof uitkwam of dwarrelde gebracht naar het kantoor van die bedrijf [naam slachtoffer] en voornoemde envelop daar achtergelaten bij de deur en/of de drempel van het kantoor van die [naam slachtoffer] en
- vervolgens weggegaan en
- niet voldoende actie ondernomen om duidelijk te maken dat het om een "grap" ging.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bespreking van een gevoerd verweer
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat verdachte geen opzet tot bedreiging heeft gehad aangezien hij slechts een grap wilde uithalen. Verdachte en [naam slachtoffer] haalden vaker "practical jokes" met elkaar uit. Aan de aanduiding "vestigingsleider" op de envelop en de aanwezigheid in de envelop van een intern memo van het bedrijf kon [naam slachtoffer] zien dat de envelop met inhoud niet van buiten het bedrijf afkomstig was. Niets in deze zaak duidt op een strafrechtelijke bedreiging. De ontvanger kon niet bang zijn dat verzender het voornemen had in de toekomst een ernstig misdrijf te gaan plegen. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Verdachte heeft in alle stadia van dit geding aangevoerd dat hij een grap wilde uithalen met [naam slachtoffer]. Het was zijn bedoeling om met de bewuste envelop in de hand de kamer van [naam slachtoffer] binnen te lopen en - terwijl het poeder uit de envelop op zijn eigen hand zou lekken - daarbij te zeggen "Sterk, we hebben net een mailtje binnen en kijk eens wat ik binnen krijg". Omdat [naam slachtoffer] in bespreking bleek te zijn en diens kamerdeur gesloten was, heeft verdachte de envelop op de grond tegen de plint bij die kamerdeur achtergelaten en heeft hij zich verwijderd.
Het hof overweegt omtrent dit aangevoerde als volgt.
Ingevolge hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest van 3 februari 2004 (nr. 00974/03) in r.o. 3.4.2. heeft overwogen, dient voor de beoordeling van de vraag of in het onderhavige geval sprake is geweest van een bedreiging in de zin van art. 285 Sr voorop te worden gesteld, dat niet is vereist dat bij de bedreigde daadwerkelijk de vrees voor aantasting van de persoonlijke veiligheid is opgewekt; voldoende is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat zij in het algemeen geschikt is de vrees voor een inbreuk op de persoonlijke veiligheid teweeg te brengen.
Met betrekking tot de aard van de bedreiging in deze zaak is het volgende van belang. Verdachte heeft in het bedrijf waar hij werkte - [naam bedrijf] - een ongefrankeerde envelop die hij geadresseerd had aan voormeld bedrijf, "ter attentie van de vestigingsleider", met daarin een e-mail bericht en informatie over het gevaar van miltvuurbesmetting door de anthraxbacterie en voorts zichtbaar op en ook in de envelop wit poeder waarvan hij vermoedde dat het leek op anthrax, onbeheerd achtergelaten tegen een plint in de nabijheid van de deur van het kantoor van vestigingsleider [naam slachtoffer]. Vervolgens is de verdachte weggelopen. Toen [naam slachtoffer] terugkwam van een bespreking trof hij de envelop aan en pakte deze op. Daarbij dwarrelde wit poeder uit de envelop op de grond.
Met betrekking tot de omstandigheden waaronder één en ander plaatsvond is het volgende van belang.
- Op het moment van de handeling van de verdachte was er wereldwijd veel publiciteit over de toenmalig recente gevallen van miltvuurbesmetting, sommige met dodelijke afloop, en welke besmetting vermoedelijk was veroorzaakt door middel van brieven/pakketten waarin poeder met de anthraxbacterie aanwezig was;
- Kort voor het handelen van verdachte was op de centrale computer van de onderneming [naam bedrijf] een door de veiligheidsfunctionaris van het bedrijf, [naam veiligheidsfunctionaris], verzonden e-mail met bijgevoegd bestand met informatie over Anthrax ingekomen, waarin [naam veiligheidsfunctionaris] op de mogelijkheid van miltvuurbesmetting heeft geattendeerd. Verdachte heeft deze e-mail met bestand binnen de vestiging [plaats] verder doorgezonden naar alle interne e-mailadressen, waaronder dus ook het e-mailadres van [naam slachtoffer]. Het was een print van diezelfde e-mail en van hetzelfde bestand, dat zich in de voor [naam slachtoffer] bedoelde envelop bevond.
Gelet op vorenomschreven aard van de bedreiging, en de omstandigheden waaronder deze plaatsvond, was deze in het algemeen geschikt om bij een ander - en derhalve ook bij [naam slachtoffer] - de vrees te doen ontstaan dat de envelop inderdaad anthraxpoeder zou kunnen bevatten, zodat in het onderhavige geval sprake is van bedreiging in de in van art. 285 Sr.
Het hof verwerpt derhalve in zoverre het verweer.
Anders dan de raadsman en de verdachte hebben betoogd, is het hof van oordeel dat bij de verdachte het opzet op de bedreiging - in de vorm van voorwaardelijk opzet - aanwezig was. Immers: wat er zij van de door de verdachte beoogde "grap": op het moment dat hij zich onttrok aan de zeggenschap over de envelop en het effect daarvan zich geheel aan zijn waaneming en controle onttrok, heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat de geadresseerde niet (aanstonds) zou begrijpen dat het hier om een "grap" ging, dan wel het zekere voor het onzekere zou kiezen en zou denken althans de mogelijkheid niet zou uitsluiten dat het hier daadwerkelijk om een zogenaamde "poederbrief" zou gaan, dat wil zeggen een brief bevattende een levensbedreigende stof.
Het hof verwerpt derhalve ook in zoverre het verweer.
Gelet op het voorgaande heeft verdachte, door te handelen als hij heeft gedaan, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de ontvanger van deze brief, [naam slachtoffer], zich hierdoor bedreigd zou voelen.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de straf-baarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit straf-baar is.
Het bewezengeachte levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaar-heid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De politierechter te Rotterdam heeft de verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot 2 maanden gevangenisstraf, met bevel dat de tijd, door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, met bevel, dat van deze straf een gedeelte groot 1 maand niet tenuitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt en dat de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft. Voorts heeft de politierechter verbeurdverklaard een e-mail over miltvuur.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot 1 maand gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op en rond 17 oktober 2001 bestond wereldwijd grote onrust naar aanleiding van het feit dat zich in de Verenigde Staten van Amerika - kort na de terroristische aanslagen op onder meer het World Trade Center op 11 september 2001 - diverse gevallen van miltvuurbesmetting voordeden, sommige met fatale afloop, welke besmetting steeds vermoedelijk opzettelijk was veroorzaakt door middel van de via brieven en pakketten verspreide anthrax-bacterie.
Verdachte heeft in het bedrijf waar hij werkte - [naam bedrijf] te [plaats] - een envelop - die hij had geadresseerd aan [naam bedrijf], ter attentie van de vestigingsleider - met daarin een mail over anthrax en (deels) zichtbaar wit poeder dat leek op anthrax neergelegd bij de deur van het kantoor van de vestigingsleider [naam slachtoffer]. De verdachte heeft de indruk willen wekken dat het in de envelop zich bevindende poeder wellicht anthrax bevatte. Verdachte heeft aangehaakt op de gevoelens van onveiligheid en onrust die op dat moment in de samenleving leefden. Verdachte had zich bewust behoren te zijn van de dreiging die van zijn handelen kon uitgaan en is uitgegaan. Gezien de wijze waarop en de omstandigheden waaronder verdachte heeft gehandeld heeft hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij [naam slachtoffer] de vrees werd opgewekt dat zijn leven werd bedreigd.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Docu-mentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 17 mei 2004, is verdachte eerder ter zake van rijden onder invloed veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het inbeslaggenomen voorwerp, een op 17 oktober 2001 afgedrukt e-mailbericht over Anthrax wordt geacht deel uit te maken van het dossier.
---------
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen- en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt daarbij de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuit-voerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, in geval van tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Het inbeslaggenomen voorwerp, een op 17 oktober 2001 afgedrukt e-mailbericht over Anthrax wordt geacht deel uit te maken van het dossier.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs.Van Wijnen-Vergeer, Tilleman en Van Schaardenburg-Louwe Kooijmans, in tegenwoordigheid van mr. Boekraad, griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 juli 2004.
De griffier is buiten staat dit arrest Mrs. Van Wijnen-Vergeer en Van Schaardenburg-Louwe
mede te ondertekenen. Kooijmans zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.