Parketnummer: 21-000886-04
Uitspraak dd.: 19 juli 2004
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Amsterdam
zitting houdende te
Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Utrecht van 21 januari 2004 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 16-028116-03 en 16-028097-03, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteland] op [geboortedatum],
thans verblijvende in PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 juli 2004 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw recht doen.
Aan verdachte is telastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de vordering nadere omschrijving telastelegging bijlage II)
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair onder A telastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat telastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair onder B, 2, 3, 4 en 5 primair telastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 subsidiair onder B bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Afpersing.
ten aanzien van het onder 3 en 4 bewezenverklaarde:
telkens:
Verkrachting.
ten aanzien van het onder 5 primair bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om de diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren. Zowel het openbaar ministerie als de verdachte hebben hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren en dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en op grond van de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een verkrachting, een afpersing gevolgd door een verkrachting en twee diefstallen met bedreigingen en geweld. Dergelijke feiten zijn zo ernstig en voor de direct betrokkenen en de samenleving zo verontrustend dat alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
Verdachte heeft de feiten in een betrekkelijk kort tijdsbestek van twee maanden gepleegd. Zijn slachtoffers waren telkens schijnbaar willekeurig gekozen vrouwen. In maart 2003 heeft verdachte een meisje van 16 jaar terwijl ze naar huis fietste gedwongen te stoppen om haar vervolgens vast te pakken en te verkrachten door haar te dwingen hem te pijpen.
Ruim een week later heeft verdachte een vrouw overvallen toen ze bij haar huis aankwam en haar fiets weg wilde zetten. Onder bedreiging van een mes heeft hij haar gedwongen haar portemonnee en het nummer van haar pincode te geven. Vervolgens heeft hij haar met zogenoemde tie-rips aan handen en voeten vastgebonden in de fietsbox en haar verkracht door haar te dwingen hem te pijpen. Verdachte heeft haar daarna opgesloten en is verdwenen.
Begin april 2003 heeft verdachte een vrouw die ’s nachts over straat fietste gedwongen te stoppen door haar vast te grijpen. Nadat hij het slachtoffer heeft bedreigd en mishandeld is de verdachte er op haar fiets vandoor gegaan.
Enkele dagen later heeft verdachte wederom een vrouw opgewacht bij haar woning en gevolgd tot in de kelderbox. Hij heeft het slachtoffer in het gezicht gestompt waardoor ze ten val kwam en met een mes haar rugzak losgesneden. Verdachte heeft haar vervolgens in het lichaam gestoken, daarna het slachtoffer het mes op de keel gezet en haar bedreigd. Ook in dit geval heeft hij het slachtoffer opgesloten in de kelderbox en is weggegaan.
Het is algemeen bekend dat dergelijke feiten behalve lichamelijke schade ook grote blijvende psychische schade kan aanrichten bij de slachtoffers. Drie van de slachtoffers hebben zich gevoegd als benadeelde partijen waarover het hof zich hierna zal uitlaten.
Verdachte is eerder door de rechter veroordeeld, dit betrof voornamelijk vermogensdelicten van reeds langere tijd geleden.
Over de persoon van verdachte is een rapport uitgebracht in juni 2003 door psychiater H.E.M. van Beek. Hij stelt vast dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van cocaïneafhankelijkheid. Tevens concludeert hij geen uitspraak te kunnen doen over de toerekeningsvatbaarheid en kans op recidive van verdachte.
Verdachte is van 25 september 2003 tot 7 oktober 2003 opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum, teneinde een onderzoek in te stellen naar de geestvermogens van verdachte. Verdachte heeft in diverse gesprekscontacten geweigerd mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek. S.R. Schipper, psycholoog en F.R. Kruisdijk, psychiater, hebben het aldus geformuleerd: ‘De weigering leek niet voort te komen uit een gebrek aan informatie, noch veroorzaakt te worden door een psychiatrische ziekte in engere zin of door beperkte intellectuele mogelijkheden. De kans dat betrokkene nog op andere gedachten zou kunnen worden gebracht, werd als zeer gering ingeschat.’
Ook na een hernieuwde poging op 9 juni 2004 van F.C.P. Zuidhof, psycholoog, en op 22 juni 2004 van H.E.M. van Beek, psychiater, bleef verdachte bij zijn weigering zich te laten onderzoeken.
Het hof heeft, gelet op de bevindingen van de deskundigen en blijkens de eigen waarneming tijdens de terechtzitting (wellicht mede als gevolg van de Curaçaose achtergrond van verdachte en diens daarmee samenhangend afwijkend taalgebruik), niet kunnen vaststellen dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis der geestvermogens, en overigens evenmin dat daarvan geen sprake is.
Alle omstandigheden in aanmerking nemend is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar aangewezen is.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het onder 2 en 3 telastegelegde en bewezenverklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 1818,80 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 subsidiair onder B bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 10.426,75 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 3.597,65 en EUR 331 voor gemaakte kosten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 2 en 3 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 7.225,38 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 2.618,02.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 4 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 24c, 33, 33a, 36f, 57, 242, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair onder A telastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair onder B, 2, 3, 4 en 5 primair telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
de in beslag genomen voorwerpen
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
twee tie-rips, zwart (aangetroffen plaats delict).
de in beslag genomen voorwerpen
Gelast de teruggave aan J. Tilburg van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
twee tie-rips.
Gelast de teruggave aan Park Plaza Hotel te Utrecht van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een videoband.
Gelast de teruggave aan Te Pas B.V. van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
tien zwarte tie-rips.
Gelast de teruggave aan Esso tankstation te Utrecht van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een videoband.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een aardappelschilmesje;
- een driekwart lederen jas;
- een witte jas;
- een baseballpet wit, merk Kappa;
- een baseballpet wit, merk Adidas;
- drie bankbiljetten van 50 euro, twee bankbiljetten van 10 euro, twee bankbiljetten 5 euro;
- een spuitbus met zwarte spuitlak;
- een bosje zwarte tie-rips, lang model;
- drie zwarte tie-rips, klein model;
- twee tie-rips, lang model.
de aan [benadeelde 1] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde 1], te betalen een bedrag van EUR 1.818,80 (duizend achthonderdachttien euro en tachtig cent).
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voorzover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde 1], een bedrag te betalen van EUR 1.818,80 (duizend achthonderdachttien euro en tachtig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 36 (zesendertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
de aan [benadeelde 2] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde 2], te betalen een bedrag van EUR 3.597,65 (drieduizend vijfhonderdzevenennegentig euro en vijfenzestig cent).
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 2], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voorzover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, op EUR 331 (driehonderdéénendertig euro).
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde 2], een bedrag te betalen van EUR 3.597,65 (drieduizend vijfhonderdzevenennegentig euro en vijfenzestig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 71 (éénenzeventig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
de aan [benadeelde 3] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde 3], te betalen een bedrag van EUR 2.618,02 (tweeduizend zeshonderdachttien euro en twee cent).
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 3], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voorzover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde 3], een bedrag te betalen van EUR 2.618,02 (tweeduizend zeshonderdachttien euro en twee cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 52 (tweëenvijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr Rutgers van der Loeff, voorzitter,
mrs Otte en Clarenbeek, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Apotheker, griffier,
en op 19 juli 2004 ter openbare terechtzitting uitgesproken.