GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Achttiende Enkelvoudige Belastingkamer
in het beroep van X te Z, belanghebbende,
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P, de inspecteur.
Belanghebbende heeft op 8 januari 2003 een beroepschrift ingediend, aangevuld bij schrijven van 14 februari 2003. Het beroep is gericht tegen de uitspraak met dagtekening 29 november 2002 van de inspecteur betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (“IB/PVV”) voor het jaar 2001. De aanslag is gedagtekend 27 september 2002 en is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van ƒ 58.790. Belanghebbende heeft op 22 oktober 2002 een bezwaarschrift tegen de aanslag ingediend. Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning op ƒ 57.826 vastgesteld.
Het beroepschrift strekt ertoe dat, naast de rentekosten die de inspecteur reeds in aftrek heeft toegestaan, rentekosten ad ƒ 3.845 in aftrek komen.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Daarin geeft hij het Hof in overweging het beroep ongegrond te verklaren.
Ter zitting van 26 februari 2004 zijn verschenen belanghebbende, tot bijstand vergezeld van zijn echtgenote (...) en, namens de inspecteur van de Belastingdienst Q, de rechtsopvolger van de inspecteur, mr. (...).
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak a-straat 1 te Z (“de woning”). De woning is een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (“de Wet”).
2.2. Belanghebbende heeft de woning, in ieder geval voor een deel, gefinancierd met een hypothecaire lening. Ultimo 1998 bedroeg de hypotheekschuld ƒ 88.743. In 1999 heeft belanghebbende zijn hypothecaire schuld met, naar het Hof begrijpt, ƒ 125.094 verhoogd. In 2001 bedroeg de hypotheekschuld ƒ 213.837. In 2001 heeft belanghebbende in verband met de hypotheekschuld van ƒ 213.837 rente ten bedrage van ƒ 14.116 betaald.
2.3. Belanghebbende heeft een persoonlijk krediet afgesloten. In de jaren 1995 tot en met 1998 waren belanghebbendes schulden in verband met dat krediet als volgt:
1995 ƒ 28.619
1996 ƒ 34.433
1997 ƒ 33.255
1998 ƒ 31.264
Belanghebbende heeft deze bedragen in de betreffende aangiften IB/PVV bij ‘overige schulden’ vermeld.
2.4. Het voornoemde bedrag van ƒ 125.094 heeft belanghebbende onder meer besteed aan:
- een koopsompolis ƒ 26.955
- de kosten van de verhoging van de hypotheek (in 1999) ƒ 2.830,34
- kosten besteed aan de woning, te weten
een nieuwe deur met kozijn (in mei 1999)
van ƒ 5.700 en een rolluik (in januari 2000) van ƒ 1.469 ƒ 7.169
- aflossing persoonlijk krediet ƒ 49.744
- aanzuivering debetsaldo bij Rabobank ƒ 2.300
In zijn brief van 14 november 2002 aan belanghebbende schrijft de inspecteur onder meer:
“Van 3 facturen, gedagtekend voor de hypotheekverhoging, heeft u het verband aangetoond met het verstrekte krediet, te weten tot een totaalbedrag van f 7.425.
De hypotheekschuld welke ten laste van de eigen woning kan gaan stel ik vast op f 103.337 (f 88.743 + f 7.169 + f 7.425). Het aftrekbare bedrag van de hypotheekrente wordt f 6.822, wat alsvolgt is berekend; f 103.337 / f 213.837 * 14.116.”
2.5. In de jaren 1979 tot en met 1998 heeft belanghebbende diverse werkzaamheden aan de woning verricht dan wel laten verrichten. Belanghebbende heeft de daarmee gemoeide kosten, in totaal ƒ 55.425, betaald. Bij het beroepschrift heeft belanghebbende een overzicht “Rekeningen aangaande verbetering en onderhoud woning” gevoegd. Voor zover het de jaren 1995 tot en met 1998 betreft, ziet dat overzicht er als volgt uit:
04 December 1995 B Fl. 4.500,00
09 Oktober 1997 B Fl. 741.94
19 Augustus 1998 C glas/bouw Fl. 1.630,00
26 Augustus 1998 C glas/bouw Fl. 1.295,00
2.6. Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2001 gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van ƒ 50.532. Daarbij heeft hij het onder 2.2 genoemde bedrag van ƒ 14.116 in aftrek gebracht. In zijn brief van 14 augustus 2002 heeft de inspecteur belanghebbende geschreven, dat belanghebbende recht heeft op een renteaftrek van (ƒ 88.743 / ƒ 213.837 x ƒ 14.116 =) ƒ 5.858. De aanslag heeft hij vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van ƒ 58.790. Bij de bestreden uitspraak heeft hij de aftrekbare kosten verhoogd tot ƒ 6.822 (zie 2.4) en heeft hij het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd tot ƒ 57.826.
In geschil is of de kosten die op grond van artikel 3.120, eerste lid, onder a, juncto artikel 3.123 van de Wet in aftrek komen ƒ 6.822 bedragen, zoals de inspecteur heeft gesteld, of dat belanghebbende een hoger bedrag in aftrek mag brengen.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken. Partijen hebben daaraan ter zitting - kort en zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd.
Belanghebbende:
De verbouwingen aan de woning heb ik uit het persoonlijke krediet betaald. Uit de brief van 14 november 2002 van de inspecteur blijkt dat hij met drie facturen akkoord gaat. Ik bewaar mijn administratie en mijn facturen maar vijf jaar. Daarom kan ik nu niets meer aantonen.
Het komt erop neer dat ik ƒ 125.000 heb bijgeleend. Ik heb geen stukken bij me met betrekking tot het afsluiten van de hypothecaire lening in 1999. De ƒ 125.000 heb ik deels gebruikt voor het aflossen van mijn doorlopend krediet. Het gaat mij om het bedrag van ƒ 31.264 dat in de brief van 1 november 2002 van de Belastingdienst wordt genoemd.
Ik heb de Belastingdienst afschriften van stukken over mijn doorlopend krediet gestuurd.
Over de twee leningen heb ik in 2001 ƒ 14.116 rente betaald. Over de oude hypothecaire lening betaal ik 6,9% rente, over de lening van ƒ 125.000 betaal ik 6,4%.
Het doorlopende krediet heb ik alleen voor de woning gebruikt, maar in 1999 heb ik het ook gebruikt voor de aanschaf van een auto.
De inspecteur:
De aanslag is eerder naar een te laag dan naar een te hoog bedrag opgelegd. De facturen zijn betaald. Het is niet aannemelijk dat de facturen zijn betaald uit de hypothecaire lening. Ik zie het verband tussen die lening en de woning niet.
De gegevens uit de brief van 1 november 2002 aan belanghebbende heb ik onder “feiten” in het verweerschrift opgenomen.
Ik heb geen stukken over belanghebbendes doorlopend krediet gezien.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Belanghebbende heeft gesteld dat hij het doorlopende krediet heeft gebruikt voor verbetering en onderhoud van de woning. Gelet op die stelling, op zijn verklaring ter zitting dat het hem om het bedrag van ƒ 31.264 gaat en gelet op het feit dat hij de hypothecaire lening van ƒ 125.094 onder meer heeft gebruikt voor het aflossen van zijn doorlopende krediet, gaat het Hof ervan uit dat belanghebbende (uiteindelijk) aftrek van 6,4% rente over ƒ 31.264 en aftrek van de over ƒ 88.743 betaalde rente (6,9%) voorstaat, ofwel een renteaftrek van in totaal (ƒ 2.001 + ƒ 6.123 =) ƒ 8.124.
De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de werkzaamheden aan de woning uit het doorlopende krediet zijn betaald, waardoor het doorlopende krediet, na omzetting in de hypothecaire lening in 1999, niet als “eigen woning schuld” kan worden aangemerkt. Hij heeft ook gesteld dat de rente over ƒ 88.743 alsmede die over (ƒ 7.169 + ƒ 7.425 =) ƒ 14.594 aftrekbaar is en heeft de totale aftrek op ƒ 6.822 berekend (zie 2.4).
Een en ander houdt in dat partijen verdeeld zijn over een renteaftrek van (ƒ 8.124 - ƒ 6.822 =) ƒ 1.302.
5.2. Op een belastingplichtige die aanspraak maakt op aftrek van kosten met betrekking tot een eigen woning, ligt de last om aannemelijk te maken dat die aanspraak terecht is. In casu betekent dit dat belanghebbende aannemelijk dient te maken dat hij met betrekking tot verbetering of onderhoud van de woning tot een hoger bedrag dan ƒ 7.425 (reeds door de inspecteur geaccepteerd) uit het doorlopende krediet (dat met de uit de hypotheekverhoging vrijkomende middelen is afbetaald) heeft betaald.
Belanghebbende heeft geen stukken met betrekking tot het doorlopend krediet bijgebracht, waardoor het niet mogelijk is na te gaan of facturen met betrekking tot verbetering of onderhoud van de eigen woning uit het doorlopende krediet zijn betaald. Belanghebbende heeft daarover nog wel verklaard dat hij de Belastingdienst afschriften van stukken over zijn doorlopend krediet heeft verschaft, maar de inspecteur heeft dat betwist. Voorts had belanghebbende het Hof in de beroepsfase de originele stukken kunnen tonen of kopieën daarvan in het geding kunnen brengen. Omdat belanghebbendes schuld in 1998 met ƒ 1.991 is gedaald (zie 2.3) terwijl belanghebbende in 1998 ƒ 2.925 aan C heeft betaald (zie 2.5) is niet aannemelijk dat de facturen van C uit het doorlopende krediet zijn betaald. Uit de omstandigheid dat belanghebbende in 1999 van het doorlopende krediet een auto heeft gekocht, leidt het Hof af dat het doorlopende krediet niet alleen voor verbetering en onderhoud van de woning is gebruikt. Een en ander leidt het Hof tot het oordeel dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast.
5.3. De inspecteur heeft de aftrekbare rente op ƒ 6.822 berekend, maar het aftrekbare bedrag is hoger:
6,9% x ƒ 88.743 = ƒ 6.123
6,4% x ƒ 7.169 = ƒ 459
6,4% x ƒ 7.425 = ƒ 475 +
ƒ 7.057
De kosten van het afsluiten van de hypotheek in 1999 bedroegen ƒ 2.830,34. Met de rentelasten over dat bedrag heeft de inspecteur bij de berekening van het onder 2.4 en 5.1 genoemde bedrag van ƒ 6.822 geen rekening gehouden. Op grond van artikel 3.120, eerste lid, onderdeel a, juncto artikel 3.123 van de Wet en Hoofdstuk 2, artikel Akac, tweede lid, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 komen die rentelasten, voor zover ze betrekking hebben op verbetering of onderhoud van de woning, voor aftrek in aanmerking. Dat aftrekbare bedrag beloopt (6,4% x ƒ 2.830,34 x [ƒ 14.594 / ƒ 125.094] =) ƒ 21.
De aftrekbare rente bedraagt derhalve (ƒ 7.057 + ƒ 21 =) ƒ 7.078 en het belastbare inkomen uit werk en woning dient op ƒ 57.570 vastgesteld te worden.
Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen daarvoor in het onderhavige geval in aanmerking de reiskosten per tweede klasse van het openbaar vervoer die belanghebbende heeft moeten maken om de zitting te Amsterdam te kunnen bijwonen. Het Hof stelt die kosten vast op € 7,50.
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar belastbaar inkomen uit werk en woning van ƒ 57.570;
- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 29 aan belanghebbende te vergoeden; en
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 7,50 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.
De uitspraak is vastgesteld op 2 september 2004 door mr. Van de Merwe, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van Schaik als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.