ECLI:NL:GHAMS:2004:AR2102

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
187/03
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G. Goslings
  • J. Joustra
  • P. du Perron
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van kantonrechter uitspraak over arbeidsovereenkomst en schadevergoeding na onderhandelingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 juni 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen A, een besloten vennootschap, en B, een particulier. B had in eerste aanleg bij de kantonrechter te Zaanstad een vordering ingesteld tot betaling van achterstallig loon en schadevergoeding, stellende dat er een arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen tussen hem en A. De kantonrechter had echter geoordeeld dat er geen arbeidsovereenkomst was ontstaan en had de vordering van B afgewezen. B ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Het hof overweegt dat de kantonrechter ten onrechte schadevergoeding heeft toegewezen aan B, aangezien B in zowel eerste aanleg als in hoger beroep enkel betaling van loon had gevorderd en geen schadevergoeding. Het hof concludeert dat de kantonrechter buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden door schadevergoeding toe te wijzen. Het hof onderschrijft de overwegingen van de kantonrechter dat er geen arbeidsovereenkomst tussen A en B tot stand is gekomen.

Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van B af. Tevens wordt B veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke rechtsgronden en de noodzaak voor partijen om hun vorderingen helder te formuleren in juridische procedures.

Uitspraak

17 juni 2004
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
A,
gevestigd te ,
APPELLANTE,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
t e g e n
Jan B,
wonende te ,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. J.M.C. Wildschut.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna aangeduid als A res-pec-tie-ve-lijk B.
Bij dagvaarding van 13 januari 2003 is A in hoger beroep gekomen van het vonnis van 17 oktober 2002 van de kanton-rechter te Zaanstad, onder rolnummer 1862.02 gewezen tussen A als gedaagde en B als eiser.
Bij memorie heeft A vier grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd, producties in het geding gebracht, bewijs aangebo-den en geconcludeerd dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van B zal afwijzen, met veroordeling van B in de proceskosten van beide instanties.
Bij memorie heeft B geantwoord, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het hoger beroep van A zal afwijzen, met veroordeling van A in de proceskosten van beide instanties.
Ten slotte hebben partijen recht op de stukken van beide instanties gevraagd. De inhoud van deze stukken wordt als hier ingevoegd beschouwd.
2. De grieven
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van A.
3. De feiten
3.1 De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder het kopje ‘vaststaande feiten’ een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt.
3.2 Grief 1 klaagt dat de kantonrechter onder (1) als vast-staand heeft aangenomen dat op 5 juli 2001 door M. C, di-rec-teur van A, aan B te kennen is gegeven dat A wel met hem (B) in zee wilde gaan en dat B maar een salarisvoorstel moest doen. A betwist dat dit het geval was en stelt dat het op 5 juli 2001 tussen B en C gevoerde gesprek louter oriën-te-rend en informatief was.
3.3 Grief 2 klaagt dat de kantonrechter onder (2) als vast-staand heeft aangenomen dat B vervolgens aan C een fax-bericht heeft doen toekomen waarin een salarisvoorstel werd gedaan van fl. 1.472,- netto per maand op basis van twee werk-dagen per week. A voert aan dat B haar nooit een dergelijk salarisvoorstel heeft gedaan. In het bijzonder voert A aan dat zij destijds niet de door B bedoelde fax van 6 augustus 2001 (productie 1 bij memorie van grieven) heeft ontvangen.
3.4 Gezien de betwisting door A zal het hof de onder 3.2 en 3.3 genoemde feiten niet als vaststaand aannemen. Zoals hier-onder nog zal worden toegelicht, behoeven de grieven 1 en 2 geen bespreking. Voor het overige bestaat omtrent de door de kantonrechter vastgestelde feiten geen geschil, zo-dat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. De beoordeling in hoger beroep
4.1 B heeft in eerste aanleg van A betaling gevorderd van achterstallig loon inclusief vakantietoeslag ten bedrage van € 4.328,41, vermeerderd met de wettelijke verhoging op de voet van artikel 7:625 BW ten bedrage van € 2.003,90 en de wettelijke rente. Voorts heeft B betaling van buiten-ge-rech-telijke incasso-kosten ten bedrage van € 479,87 gevorderd. B legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij met A een arbeidsovereenkomst heeft gesloten voor de periode van 1 september 2001 tot 1 september 2002. A heeft volgens B geen uitvoering aan deze overeenkomst gegeven, hoewel B zich van begin af aan beschikbaar heeft gehouden voor het ver-richten van werk-zaamheden voor A.
4.2 A bestrijdt dat zij een arbeidsovereenkomst met B heeft gesloten en stelt dat zij louter oriënterende en infor-matieve gesprekken met B heeft gevoerd.
4.3 De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de vraag of er tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is ge-komen, ontkennend beantwoord. In appèl is dit oordeel niet be-streden, zodat het hof ervan uitgaat dat geen arbeidsover-een-komst tussen B en A tot stand is gekomen.
4.4 De kantonrechter heeft voorts overwogen dat de onder-handelingen tussen partijen over het sluiten van een arbeids-overeenkomst inmiddels een dusdanig stadium hadden bereikt dat B er in redelijkheid van mocht uitgaan dat er een ar-beidsovereenkomst tot stand zou komen. De kantonrechter acht daarbij het volgende van belang:
“Van de kant van A Consultants was na het eerste gesprek ten huize van B reeds aangegeven dat men graag met hem in zee wilde en dat hij maar een salarisvoorstel moest doen. Dat salarisvoorstel is vervolgens door B gedaan. Daarop is van de kant van A Consultants in elk geval niet negatief gereageerd. Vervolgens faxte B de gege-vens door voor zijn visitekaartjes. Kort daarna is B door A Consultants (in de persoon van vestigingsmanager D) ontvangen voor een gesprek in Wormerveer, waarbij (zoals nog onweersproken is gebleven) tot in detail is in-gegaan op de aard van de door B te verrichten werk-zaamheden, in welk verband hem zelfs vertrouwelijke klant-gegevens werden meegegeven. Vervolgens heeft A Consul-tants, zoals tenslotte nog is komen vast te staan, nage-laten om B per ommegaande te berichten dat men niet met hem verder wilde.”
De kantonrechter is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat A schadeplichtig is en begroot de door B geleden schade ex aequo et bono op € 2.003,89.
4.5 De grief 3 en 4 richten zich respectievelijk tegen deze overwegingen en dit oordeel. A voert aan dat B er in redelijkheid niet van mocht uitgaan dat er een arbeids-over-eenkomst tot stand zou komen. Voorts betoogt zij dat de kantonrechter ten onrechte schadevergoeding heeft toegewezen, aangezien B een loonvordering heeft ingesteld (en - zo leest het hof de grief - geen schadevordering) en ook niet heeft gesteld dat hij schade heeft geleden. Dat B schade zou hebben geleden betwist A bovendien.
4.6 Het hof overweegt als volgt.
4.7 De kantonrechter heeft ten onrechte aangenomen dat hij door middel van aanvulling van rechtsgronden kon komen tot de toewijzing van schadevergoeding aan B op grond van afge-broken onderhandelingen. B heeft immers – zowel in eerste aanleg als in hoger beroep - slechts be-taling van loon ge-vorderd en geen schade--vergoeding. De kanton-rechter is der-halve buiten de grenzen van de rechts-strijd getreden door niet-temin schadever-goeding toe te wijzen. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter dan ook vernietigen en de vordering van B afwijzen. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat er geen arbeidsovereenkomst tussen A en B tot stand is gekomen. Het hof onderschrijft de des-be-treffende overwegingen van de kantonrechter en maakt deze tot de zijne. Het bedrag van € 2.003,89 is dus evenmin toewijsbaar op de door B aangevoerde grond dat er een arbeidsovereen-komst tussen A en B bestaat.
4.8 Zelfs al zou in hoger beroep moeten worden aangenomen dat B (ook) een vordering tot schadevergoeding heeft ingesteld en in-dien voorts veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de juistheid van de hiervoor onder 4.4 geciteerde overwegingen van de kantonrechter, geldt het volgende. Omtrent het bestaan van schade heeft B uitsluitend aangevoerd dat hij “andere dienstbetrekkingen” heeft laten lopen omdat hij ervan uitging in dienst te zijn bij A. Hij biedt bewijs aan van deze stelling (memorie van antwoord nr. 34). Het hof is van oordeel dat B aldus niet heeft voldaan aan zijn stelplicht ter zake van (de aard en omvang van) de schade hetgeen mede in het licht van grief 4 wel van hem mocht worden verwacht. Een en ander brengt mee dat het hof voorbij gaat aan het desbetref-fende be-wijs-aanbod van B.
4.9 Het voorgaande brengt mee dat grief 4 slaagt. De grieven 1, 2 en 3 behoeven bij deze stand van zaken geen bespreking.
4.10 De kantonrechter heeft een bedrag van € 323,68 aan bui-ten--gerechtelijke incassokosten toegewezen omdat hij van oor-deel was dat de hoofdvordering van B deels gegrond was. Nu het hof de hoofdvordering afwijst, kan, gelet op de hiervoor genoemde om-standigheden, de beslissing omtrent de buiten-ge-rechtelijke in-cas-sokosten evenmin in stand blijven.
5. Slotsom
5.1 Grief 4 is gegrond. Dit leidt tot vernietiging van het bestreden vonnis. De grieven 1 tot en met 3 behoeven geen bespreking.
5.2 B zal als de in ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
6. Beslissing
Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis;
opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van B af,
veroordeelt B in de kosten van beide instantie en begroot die kosten, voorzover tot op heden aan de zijde van A gevallen in eerste aanleg op € -- en in hoger beroep op € --;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Goslings, Joustra en Du Perron en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2004.