ECLI:NL:GHAMS:2004:AR2379

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/90078 DK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • F.H.M. Possen
  • H.J. Bokhorst
  • K. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van douaneaangifte na vermissing van goederen onder extern communautair douanevervoer

In deze zaak heeft belanghebbende, A B.V., een aangifte gedaan voor de regeling extern communautair douanevervoer van 13 balen tapijt. Bij de lossing van de container in het douane-entrepot is geconstateerd dat er slechts 2 balen aanwezig waren, wat leidde tot een uitnodiging tot betaling van douanerechten door de inspecteur. De Douanekamer van het Gerechtshof Amsterdam heeft geoordeeld dat belanghebbende voldoende heeft aangetoond dat er in werkelijkheid geen vermis is geweest. De inspecteur had drie maanden na de kennisgeving niet-zuivering een uitnodiging tot betaling gestuurd, maar de Douanekamer concludeert dat de inspecteur alsnog de gelegenheid moet krijgen om de aangifte te herzien op basis van artikel 78 van het Communautair douanewetboek (CDW). De zaak is terugverwezen naar de inspecteur voor een nieuwe beslissing op het bezwaar van belanghebbende. De uitspraak van de inspecteur van 28 februari 2001, die het bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaarde, is vernietigd. De Douanekamer heeft de inspecteur in de proceskosten veroordeeld en het griffierecht aan belanghebbende vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 8 september 2004.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
In de zaak nr. 01/90078 DK (voorheen nr. 0078/01 TC)
de dato 8 september 2004
1. De procedure
1.1. Op 1 maart 2001 is bij de Tariefcommissie een beroepschrift ingekomen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A B.V. te Z, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict Y (hierna: de inspecteur) van 28 februari 2001, kenmerk ....., waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de op het aanslagbiljet van 26 oktober 2000, nr. ............., vermelde uitnodigingen tot betaling van douanerechten, omzetbelasting en verzuimboete, groot in totaal f. 15.199,-- (€ 6.897,25), gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond is verklaard, in dier voege dat in de onderhavige procedure nog een bedrag van f. 642,10 (€ 291,37) aan douanerechten in geschil is.
1.2. Van belanghebbende is door de secretaris van de Tariefcommissie een griffierecht van f. 450,-- (€ 204,20) geheven.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) in de plaats getreden van de Tariefcommissie.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van 30 juli 2002.
Daar is namens belanghebbende verschenen B; namens de inspecteur is verschenen mr. C. De inspecteur heeft een pleitnota overgelegd en voorgelezen.
2. De vaststaande feiten
2.1. Op 8 februari 2000 heeft belanghebbende bij de douaneambtenaren te Rotterdam aangifte gedaan voor het vervoer van diverse goederen in een container, nr. SEAU 859803/7, onder de regeling extern communautair douanevervoer. De bij deze aangifte overgelegde loslijst van de voormelde
container geeft onder post 7 de volgende omschrijving:
“13 Bale(s) Indian handmade tufted woollen 839 2.639
carpets and druggets (Douanekamer; hierna: balen tapijt).
H/DUBLIN Destin: DUBLIN
9910-9922 Cont. no.: SEAU 859803-7 40’HC”.
De douane heeft op dezelfde dag het document T1 met het nummer 1 geldig gemaakt. Als land van verzending van de goederen is op het document T1 India vermeld. Als kantoor van bestemming is op het document T1 Rotterdam vermeld. Als vervoermiddel van de goederen is “EX MS CONTSHIP CHAMPION” op het document T1 vermeld. Geadresseerde van de goederen is D B.V. te Rotterdam. Voor het voorafgaande vervoer van de goederen van Antwerpen naar Rotterdam is het document T1, nr. 2, afgegeven.
2.2. Op 10 februari 2000 heeft D B.V. als toegelaten geadresseerde in de zin van artikel 406 van de Uitvoeringsverordening Communautair douanewetboek (hierna: UCDW) de sub 2.1. vermelde goederen onder de regeling douane-entrepot gebracht. Bij lossing van de goederen uit de container in haar entrepot, type C-sum, heeft zij geconstateerd dat niet bovengenoemde 13, doch 2 balen tapijt aanwezig waren. Van dit vermis heeft zij een aantekening gemaakt op de achterzijde van het exemplaar nummer 4 van het document T1. Het kantoor van bestemming heeft deze aantekening overgenomen op het exemplaar nummer 5 van het document T1.
2.3. Op 25 juli 2000 heeft de inspecteur aan belanghebbende een kennisgeving als bedoeld in artikel 379, eerste lid, van de UCDW gezonden.
2.4. Op 26 oktober 2000 heeft de inspecteur wegens gedeeltelijke niet-zuivering van het document T1 nr. 1, het sub 1.1. vermelde aanslagbiljet uitgereikt.
2.5. Tot de gedingstukken behoort een fax van E Ltd (hierna: E) aan belanghebbende van 9 februari 2000, bevattende een afschrift van twee elektronische berichten van E aan belanghebbende van 2 februari 2000 en 19 januari 2000, die – voorzover hier van belang – als volgt luiden:
“2/2/2000
(...)
REG: OUR B/L NO. JDRTDUB1894
(...)
lcl shipment of 13 rolls
(...)
Kindly note further to our correspondence and your reply at our reply kindly note that the balance 11 pkgs lcl shipment out of the 13 pkgs have been stuffed in our consol TGHU 7343518/40’HC consigned to you on vsl IPEX EMPRESS VOY – 5229 SLD JNP – 31/1/2000. E.T.A. Rotterdam 23/2/2000.
Kindly (...) provide us with the (...)shipment details once the lcl shipment of 13 pks is shipped to Dublin.
(...)
Date: 19 Jan 2000
(...)
SUB: OUR MARI B/L NOS: JDRTDUB1894
(...)
lcl shipment of 13 rolls
(...)
Of the above shipment we have already issued the B/L since the cargoes have been received for shipment but of the thirteen rolls only two rolls have been shipped on the vessel CS CHAMPION VOY (...) in contr nos SEAU 859803-7/40’HC consol.
The balance 11 rolls could not be accomodated in this container and will now be stuffed in this week’s box om the vessel C.S. INNOVATOR V 5139 the details of which we shall forward you later.
We suggest and request you that the 2 rolls are held at Rotterdam for one week from 06th feb to 13th feb till the balance 11 rolls arrive per INNOVATOR and then the thirteen rolls can go together be forwarded to Dublin!”.
2.6. Tot de gedingstukken behoort een op 24 februari 2000 door de douane te Rotterdam afgegeven document T1, nr. 3, voor het vervoer van goederen onder de regeling extern communautair douanevervoer. Als omschrijving van de goederen is op het document T1 vermeld: “13 BALES INDIAN HANDMADE TUFTED WOOLEN CARPETS AND DRUGGETS H DUBLIN 9910/9922”. Als brutogewicht van de goederen staat 839 kg op document T1 vermeld. Vak 44 “bijzondere vermelding” van het document T1 vermeldt: “(...) 2 BALES (...) 11 BALES LDS CODE: 6327 = D”. Als kantoor van bestemming is op het document T1 vermeld “ROTTERDAM/REEWEG”.
3. Het geschil
In geschil is of ten gunste van belanghebbende het vermis, waardoor het document T1, nr. 1, als gedeeltelijk niet-gezuiverd is aangemerkt, met toepassing van artikel 78 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) ongedaan zou moeten worden gemaakt.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. De elf minder bevonden balen tapijt zijn met de container nr. THGU 734351-8, op het schip “Ipex Empress” in Rotterdam aangekomen en vervolgens is de totale zending van dertien balen tapijt is vanuit het entrepot op een het document T1 nr. 3 vervoerd naar Ierland, alwaar de balen tapijt ten invoer zijn aangegeven. De onderhavige elf balen tapijt zijn aldus niet in het vrije verkeer gebracht zonder de rechten bij invoer te betalen.
4.2. Wekelijks komen groepagecontainers vanuit India via Antwerpen Nederland binnen; er bestaan geen rechtstreekse diensten tussen India en Rotterdam. De containers worden via intermodaal vervoer onder dekking van een document T1 voor scheepsrekening van Antwerpen naar Rotterdam vervoerd. Belanghebbende is verplicht een document T1 als vervolgdocument op te maken.
4.3. Bij containers die rechtstreeks worden aangevoerd en waarbij het voorafgaande document een Generale Verklaring met de daarbij behorende Volglijst Douane 11 is, kan gebruik worden gemaakt van de regeling van artikel 78 CDW om eventuele tekorten weg te schrijven. Hoewel vaststaat dat in Antwerpen niets met de container is gebeurd en deze verzegeld is gebleven, is het onmogelijk de tekorten, die buiten de Europese Unie zijn ontstaan, te zuiveren. Er is derhalve sprake van rechtsongelijkheid.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Ingevolge artikel 92 juncto 96 CDW heeft belanghebbende als aangever van de goederen onder de regeling extern communautair douanevervoer, de verplichting de goederen met het bijbehorende document T1 aan te brengen bij het kantoor van bestemming. Indien de geadresseerde over een vergunning toegelaten geadresseerde beschikt, worden de goederen niet aan het kantoor van bestemming aangeboden, maar op een in de vergunning aangewezen plaats in ontvangst genomen. Bij een tekort brengt de toegelaten geadresseerde het kantoor van bestemming op de hoogte. Indien niet alle goederen vermeld op het document T1 worden aangebracht bij het kantoor van bestemming, wordt het document als gedeeltelijk niet gezuiverd beschouwd, en ontstaat er op grond van artikel 204, eerste lid, CDW een douaneschuld, waarvoor de aangever ingevolge het derde lid als schuldenaar wordt aangemerkt.
5.2. De regeling kleine onregelmatigheden van artikel 78 CDW kan in casu niet worden toegepast, omdat deze beperkt is tot de herziening van aangiften waarbij het voorafgaande document een Generale Verklaring met de daarbij behorende Volglijst Douane 11 is; in het onderhavige geval is het voorafgaande document een in Antwerpen afgegeven document T1.
5.3. Het staat niet vast dat bij lossing van een andere container meer goederen zijn bevonden, en dat de goederen die teveel zouden zijn geladen in de ene container dezelfde zijn als de minder bevonden goederen.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Ingevolge artikel 78, eerste lid, van het CDW kunnen de douaneautoriteiten na de vrijgave van de goederen ambtshalve of op verzoek van de aangever tot herziening van de aangifte overgaan. Voor een dergelijke herziening is in het bijzonder aanleiding, indien achteraf blijkt dat de op de aangifte vermelde gegevens onjuist waren (Hoge Raad van 9 juli 2004, nr. 39.666, nog niet gepubliceerd). Het derde lid van voormeld artikel bepaalt dat, indien uit de herziening van de aangifte blijkt dat de bepalingen die voor de betrokken douaneregeling gelden, op grond van onjuiste of onvolledige gegevens zijn toegepast, de douaneautoriteiten, met inachtneming van de eventueel vastgestelde bepalingen, de nodige maatregelen nemen om een en ander recht te zetten, rekening houdend met de nieuwe gegevens waarover zij beschikken.
6.2. Belanghebbende heeft een dergelijk verzoek tot herziening van haar sub 2.1. vermelde aangifte voor de regeling extern communautair douanevervoer gedaan. Daarbij heeft te gelden dat op belanghebbende de plicht rust om aan te tonen dat de op de aangifte vermelde gegevens onjuist waren. Tevens dient belanghebbende die gegevens aan te dragen op grond waarvan de nodige maatregelen kunnen worden genomen om een en ander recht te zetten.
Gelet op de sub 2.5. en 2.6. aangehaalde gedingstukken, in onderlinge samenhang bezien, komt de Douanekamer tot het oordeel dat belanghebbende afdoende heeft aangetoond dat er in werkelijkheid geen vermis is geweest.
6.3. Uit het sub 6.1. en 6.2. overwogene volgt dat de inspecteur alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld op de voet van artikel 78 van het CDW tot herziening van de sub 2.1. vermelde aangifte over te gaan.
7. De proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, welke met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht worden vastgesteld op
2 (beroep en verschijnen ter zitting) x 1 (gewicht van de zaak) x € 322,-- = € 644,--.
8. De beslissing
De Douanekamer:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak, waarvan beroep, en bepaalt dat de inspecteur een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaar van belanghebbende met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten en wijst de Staat der Nederlanden aan deze kosten, groot € 644,--, aan belanghebbende te voldoen;
- gelast de Staat der Nederlanden het griffierecht ad € 204,20 aan belanghebbende te vergoeden.
Aldus vastgesteld op 8 september 2004 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, H.J. Bokhorst en mr. K. Kooijman, leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. T.A.J.S. Hesselink, griffier.
De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.