ECLI:NL:GHAMS:2004:AR3198

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-003663-03
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Asperen
  • J. Houben
  • M. Zeijl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging en poging tot doodslag met zware mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 juni 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging, poging tot doodslag en zware mishandeling. De verdachte, geboren in 1984 en verblijvende in PI Vught, was betrokken bij meerdere geweldsincidenten op 24 november 2002 te Amsterdam. Tijdens deze incidenten heeft hij samen met anderen opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht aan verschillende slachtoffers, waaronder het steken van een slachtoffer met een scherp voorwerp in de linkerzij ter hoogte van het hart. Het hof heeft vastgesteld dat de slachtoffers langdurig letsel hebben opgelopen, wat blijkt uit medische rapporten en verklaringen van de slachtoffers zelf.

De verdachte is eerder veroordeeld voor een vermogensdelict en heeft de bewezenverklaarde feiten gepleegd tijdens de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf. Het hof heeft de ernst van de feiten, de gevolgen voor de slachtoffers en de impact op de openbare veiligheid in overweging genomen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarbij de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die schade heeft geleden door de geweldsdelicten, toegewezen tot een bedrag van € 1100.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het openbaar ministerie niet ontvankelijk is verklaard in zijn hoger beroep ten aanzien van bepaalde tenlasteleggingen. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-003663-03
datum uitspraak 8 juni 2004
tegenspraak
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 18 september 2003 in de strafzaak onder parketnummer 13/022071-02 van het openbaar ministerie tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
volgens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in PI Vught, Nieuw Vosseveld 2 EBI, te Vught.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is, blijkens mededeling van de raadsman op de terechtzitting, niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslis¬sing ten aanzien van het onder 4 en 5 tenlastegelegde.
Het hoger beroep van het openbaar ministerie is, blijkens mededeling van de advocaat-generaal op de terechtzitting, eveneens niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslis¬sing ten aanzien van het onder 4 en 5 tenlastegelegde.
In het licht van het vorenstaande zal het hof het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaren in zijn vervolging van verdachte ten aanzien van het onder 4 en 5 tenlastegelegde wegens gebrek aan belang.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 4 september 2003 en in hoger beroep van 25 mei 2004.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 4 september 2003 op vordering van de officier van justi¬tie toegestane wijziging tenlastelegging. Van die dagvaarding en vordering wijzi¬ging tenlasteleg¬ging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.
Bewezengeachte
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde
hij op 13 september 2002 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel waaronder langdurig rug- en schouderletsel heeft toegebracht, door opzettelijk met zijn mededaders die op de grond liggende [slachtoffer 1] meermalen met kracht tegen het gezicht en hoofd en lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en door op het lichaam van die [slachtoffer 1] te gaan zitten.
Ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde
hij op 24 november 2002 te Amsterdam met anderen, op de openbare weg, te weten De Wittenkade, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het meermalen met kracht in het gezicht slaan en/of stompen en tegen het lichaam van die op de grond liggende [slachtoffer 2] schoppen en die [slachtoffer 2] met een scherp en/of puntig voorwerp in de linkerzij ter hoogte van het hart steken, waarbij hij, verdachte, meermalen met een scherp en/of puntig voorwerp in de linkerzij ter hoogte van het hart van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, en welk door hem, verdachte, gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond ten gevolge heeft gehad
en
op 24 november 2002 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 2] met een scherp en/of puntig voorwerp in de linkerzij ter hoogte van het hart heeft gestoken.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
hij op 24 november 2002 te Amsterdam met anderen op de openbare weg, te weten De Wittenkade, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3], welk geweld bestond uit het meermalen met kracht in het gezicht slaan en/of stompen en die [slachtoffer 3] met een scherp en/of puntig voorwerp in de schouder, in elk geval in het lichaam steken
en
hij op 24 november 2002 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met zijn mededader op die [slachtoffer 3] is toegelopen, waarna hij, verdachte, en/of zijn mededader die [slachtoffer 3] met een scherp en/of puntig voorwerp in een schouder heeft gestoken.
Hetgeen onder 1 primair, 2 primair en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde
Uit de inhoud van de stukken van het dossier is naar het oordeel van het hof komen vast te staan
dat het slachtoffer door het bewezenverklaarde handelen zwaar lichamelijk letsel heeft
opgelopen. Hierbij wordt in aanmerking genomen de letselverklaring van 15 september 2002,
opgemaakt door L.D.M. Fassaart, het voeginsformulier van 3 december 2002 en de verklaring
van het slachtoffer bij de rechter-commissaris van 2 september 2003. Hieruit volgt dat het
slachtoffer gedurende 3 maanden fysiotherapie heeft gehad voor het opgelopen rug- en
schouderletsel en gedurende 5 maanden zijn werk niet heeft kunnen uitvoeren.
Bijna een jaar na het toebrengen van het letsel had hij nog steeds rug- en schouderklachten.
Tevens heeft het slachtoffer last van concentratieproblemen en vergeetachtigheid. Het
toegebrachte letsel in het onderhavige geval is derhalve naar algemeen gangbare opvattingen als
zwaar lichamelijk letsel aan te duiden.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de straf¬baarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit straf¬baar is.
Het bewezengeachte levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde
Medeplegen van zware mishandeling;
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
en
Poging tot doodslag;
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
en
Medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaar¬heid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van de tijd die door veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. Voorts heeft de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk in zijn vordering verklaard.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van de tijd die door veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich tezamen met anderen schuldig gemaakt aan zware mishandeling van een medewerker van Kentucky Fried Chicken. Nadat een woordenwisseling tussen de broer van verdachte en de medewerker was uitgelopen in een vechtpartij, heeft verdachte zich -in plaats van de vechtenden uit elkaar te halen- gemengd in de vechtpartij. Vervolgens heeft verdachte samen met zijn mededaders het slachtoffer geschopt en geslagen. Dat het slachtoffer daarbij ten val is gekomen en andere medewerkers hun collega trachtten te ontzetten, heeft verdachte er niet van weerhouden door te gaan met het schoppen van het op de grond liggende slachtoffer. Blijkens het door het slachtoffer ingediende voegingsformulier, ondervindt het slachtoffer niet alleen nog altijd de lichamelijke gevolgen van verdachtes agressief handelen, maar is de gebeurtenis een dusdanig angstige ervaring geweest dat hij hiervan nog steeds de psychische gevolgen ervaart.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag en openlijke
geweldpleging. Na een woordenwisseling met het slachtoffer [slachtoffer 2] in een avondwinkel, is
de verdachte samen met zijn medeverdachten buiten de confrontatie met [slachtoffer 2] aangegaan.
Verdachte en zijn mededaders hebben het slachtoffer vervolgens meermalen geschopt en
geslagen. Voorts heeft verdachte het slachtoffer in zijn borst gestoken, hetgeen resulteerde in
een steekwond in het hart. De omstandigheid dat het slachtoffer het leven niet heeft verloren
is een gelukkige, die geenszins aan de verdiensten van verdachte is te danken. Tevens is
bij deze vechtpartij een ander slachtoffer door verdachte en zijn mededaders meermalen in
zijn gezicht geslagen/gestompt en in zijn lichaam gestoken. Door zijn handelen heeft
verdachte niet alleen pijn en letsel veroorzaakt bij de slachtoffers maar heeft hij tevens de
openbare veiligheid ernstig geschaad, hetgeen tot gevoelens van onrust leidt in de
samenleving.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Docu¬mentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 4 februari 2004, is verdachte eerder ter zake van een vermogensdelict veroordeeld.
Voorts houdt het hof rekening met het feit dat verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd gedurende de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf.
De ernst van de feiten, de gevolgen voor de slachtoffers en de gevoelens van onrust en onveiligheid die de feiten in de maatschappij hebben veroorzaakt, rechtvaardigen naar het oordeel van het hof een geheel onvoorwaardelijk gevangenisstraf van na te noemen duur.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij, [slachtoffer 1], heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van € 1100 zoals door hem ook in eerste aanleg gevorderd.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezengeachte strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] zal dan ook tot een bedrag van € 1100, bestaande uit immateriële schade, worden toegewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 57, 141, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in zijn hoger beroep ten aanzien van het onder 4 en 5 tenlastegelegde.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 2 primair en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (VIER) JAREN.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuit¬voerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1] wonende te [woonplaats], rekeningnummer [nummer], een bedrag van € 1100 (ELFHONDERD euro), vermeerderd met de door de bena¬deelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerleg¬ging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de zesde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Van Asperen, Houben en Zeijl, in tegenwoordigheid van mr. Duijts, griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 juni 2004.
Mrs. Van Asperen en Zeijl zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.