ECLI:NL:GHAMS:2004:AR3597

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
243/2004 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Schipper
  • A. Stille
  • J. van Os
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notaris over afwikkeling van nalatenschap en vermeend partijdig handelen

In deze zaak heeft klaagster, na het overlijden van haar ouders, een klacht ingediend tegen notaris [naam] over de afwikkeling van de nalatenschap. Klaagster verwijt de notaris dat hij onvoldoende heeft voorgelicht en een partijdige rol heeft gespeeld ten opzichte van haar broer, [naam]. De notaris heeft echter betoogd dat hij zijn taken naar eer en geweten heeft uitgevoerd en dat de problemen vooral voortkwamen uit de verstoorde relatie tussen klaagster en haar broer. Het hof heeft vastgesteld dat de notaris niet als boedelnotaris is opgetreden, omdat er geen volmachten waren verleend. Ondanks de inspanningen van de notaris om de communicatie te verbeteren, heeft klaagster geen vertrouwen in hem gehad en heeft zij een andere notaris ingeschakeld. Het hof heeft de klacht van klaagster ongegrond verklaard, omdat er onvoldoende bewijs was dat de notaris zijn ambtsplichten had verwaarloosd of partijdig had gehandeld. De beslissing van de Kamer van Toezicht, die de klacht niet-ontvankelijk had verklaard, werd vernietigd, maar de klacht zelf werd alsnog ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BIJ VERVROEGING
Beslissing van 7 oktober 2004 in de zaak onder rekestnummer 243/2004 NOT van:
[naam],
wonende te [plaats],
APPELLANTE,
t e g e n
MR. [naam],
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 9 februari 2004 ingekomen een geschrift – met bijlagen – van de zijde van appellante, verder te noemen klaagster, waarbij zij hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden, verder te noemen de kamer, van 29 januari 2004, waarbij haar klacht tegen geïntimeerde, verder te noemen de notaris, niet ontvankelijk is verklaard.
1.2. Van de zijde van de notaris is op 8 maart 2004 een brief ter griffie van het hof ingekomen, waarin de notaris de conclusie trekt dat klaagster, gelet op de inhoud van het door haar ingediende verzoekschrift – geen hoger beroep wenst in te stellen.
1.3. Op deze brief is van de zijde van klaagster een reactie op 15 april 2004 ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. Van de zijde van de notaris is naar aanleiding van deze reactie op 19 mei 2004 een verweerschrift bij de griffie ingekomen.
1.5. Op 3 juni 2004 is op dit verweerschrift een schriftelijke reactie van klaagster ingekomen.
1.6. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 9 september 2004. Verschenen zijn klaagster en de notaris. Zij hebben beiden het woord gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie als mede van de hiervoor genoemde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer daaromtrent in zijn beslissing van 29 januari 2004 heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen deze vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. Beoordeling van de bestreden beslissing
Het hof kan zich - behoudens de daarin vervatte vaststelling van de feiten - niet verenigen met de beslissing van de kamer en zal deze beslissing derhalve vernietigen.
5. Het standpunt van klaagster
5.1. Klaagster verwijt de notaris dat hij haar na het overlijden van de moeder van klaagster in juni 1999 en na het overlijden van de vader van klaagster in mei 2000 onvoldoende heeft voorgelicht met betrekking tot de afwikkeling van de boedel. Ook is klaagster van mening dat de notaris een actievere rol had dienen te spelen bij deze boedelafwikkeling.
5.2. Bovendien verwijt klaagster de notaris dat hij het belang van haar broer, verder te noemen: [naam], heeft laten prevaleren boven haar belang, zodat er naar de mening van klaagster sprake is van partijdig handelen van de notaris.
6. Het standpunt van de notaris
6.1. De notaris betwist de stellingen van klaagster. Naar zijn stellige mening heeft hij er alles aan gedaan om de boedel naar eer en geweten te kunnen afwikkelen. De notaris betreurt dat hij in deze afwikkeling niet meer heeft kunnen bereiken.
6.2. Voorts kan er naar de mening van de notaris geen sprake zijn van partijdig handelen zijnerzijds, aangezien [naam] geen boedelvolmacht wilde verstrekken. Bovendien wilde [naam] niets met de notaris te maken hebben, daar hij van mening was dat hij deze zaak met klaagster onderling tot een oplossing zou kunnen brengen.
7. De beoordeling
7.1. Bij de beoordeling stelt het hof voorop dat de notaris bij de afwikkeling van de nalatenschap van de ouders van klaagster niet is opgetreden als boedelnotaris. mede in aanmerking genomen dat noch klaagster noch [naam] bereid zijn gebleken daartoe aan de notaris volmacht te verlenen althans opdracht te verstrekken.
Na het overlijden van de ouders van klaagster is de notaris de financiën van de beide nalatenschappen blijven beheren, aangezien het contact tussen klaagster en [naam] uiterst moeizaam was en nog steeds is. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de notaris heeft getracht - enerzijds als gevolmachtigde, anderzijds als zaakwaarnemer - in der minne naar een oplossing te zoeken in deze communicatief moeilijke zaak. De verstoorde verhouding tussen klaagster en [naam] heeft aan een goede afloop van de verdeling van de boedel in de weg gestaan. Tussen klaagster en de notaris is veelvuldig contact geweest, zowel telefonisch als op het kantoor van de notaris. Gelet bovendien op de inspanningen van de notaris, onder meer om in samenwerking met notaris [naam] en de accountant, in februari 2003, de impasse in deze zaak te doorbreken, alsmede het feit dat de notaris het initiatief heeft genomen om na de zitting van de kamer van 16 december 2003 een gesprek te organiseren met klaagster teneinde de misverstanden uit de weg te ruimen, kan niet geconcludeerd worden dat de notaris te kort is geschoten in zijn voorlichtende taak, dan wel dat de notaris zich niet voldoende actief heeft opgesteld. Het hof acht dit klachtonderdeel ongegrond.
7.2. Ook het klachtonderdeel met betrekking tot het partijdig handelen van de notaris faalt. Het hof vermag niet in te zien in welk opzicht de notaris zich partijdig opgesteld zou hebben ten opzichte van klaagster. Nu onbetwist is vast komen te staan dat [naam] geen boedelvolmacht wilde afgeven, noch dat hij contact met de notaris wilde hebben inzake de verdeling van de boedel, kan het hof de stelling van klaagster - dat de notaris zich ten nadele van klaagster partijdig opgesteld zou hebben – daarmee niet in overeenstemming brengen. Het hof acht ook dit klachtonderdeel ongegrond.
7.3. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
7.4. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
8. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing van de kamer van 29 januari 2004, behoudens voor wat betreft de daarin vervatte vaststelling van de feiten;
- verklaart de klacht van klaagster ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Schipper, Stille en Van Os en in het openbaar uitgesproken op donderdag 7 oktober 2004.
KAMER VAN TOEZICHT OVER NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE LEEUWARDEN
Reg.nr.: KvT.nr. 2003/12
UITSPRAAK
van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden, hierna te noemen de Kamer, in de zaak van:
[naam], wonende te [plaats],
klaagster,
tegen
mr. [naam],
notaris te [plaats],
hierna te noemen: de notaris.
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Klaagster heeft op 16 juni 2003 een klacht ingediend tegen de notaris. De notaris heeft schriftelijk verweer gevoerd bij brief van 24 juni 2003. Bij brief van 2 juli 2003 heeft klaagster gereageerd op het verweerschrift van de notaris. De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 16 december 2003 ter openbare vergadering van de voltallige Kamer. Klaagster en de notaris zijn verschenen.
2. DE FEITEN
In juni 1999 is de moeder van klaagster overleden. Met goedvinden van zowel klaagster als haar broer [naam] is de notaris opgetreden als beheerder van de gelden. In mei 2000 is vervolgens de vader van klaagster overleden. De notaris heeft tengevolge van het overlijden van de vader van klaagster geassisteerd bij de verdeling van inboedelspullen, maar is niet opgetreden als boedelnotaris, aangezien volmachten daartoe na het overlijden van de vader nooit zijn getekend. De notaris is wel de financiën blijven beheren. Aangezien klaagster niet langer vertrouwen had in de notaris en er de voorkeur aan gaf geen contact met haar broer te hebben, is notaris [naam] uit [plaats] ingeschakeld teneinde de problematiek ten aanzien van de boedelafwikkeling op te lossen. In verband met het uitblijven van een afronding van boedelverdeling is uiteindelijk het dossier ter afwikkeling doorgezonden aan notaris [naam] te [plaats].
3. DE KLACHT
Klaagster verwijt de notaris dat hij niet goed met beide partijen, te weten klaagster en haar broer, is omgegaan en dat hij niet een weg heeft gezocht om open en eerlijk te handelen. In het bijzonder verwijt klaagster de notaris dat hij meer waarde heeft gehecht aan het belang van haar broer. Voorts had de notaris naar de mening van klaagster een actievere rol moeten spelen opdat de boedelverdeling naar ieders tevredenheid had kunnen plaatsvinden.
4. HET STANDPUNT VAN DE NOTARIS
De notaris stelt zich op het standpunt dat hij de boedel naar eer en geweten heeft behandeld en dat hem geen enkele blaam treft. De notaris betreurt het zeer dat hij in de zaak niet meer heeft kunnen bereiken, maar hij heeft hier alles aan gedaan, ook in het belang van klaagster.
5. DE BEOORDELING DOOR DE KAMER
5.1 De Kamer ziet zich gesteld voor de vraag of de notaris zijn ambtsplichten heeft verwaarloosd, zich schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die hij behoort te betrachten ten behoeve van degene voor wie hij optreedt, dan wel anderszins handelt in afwijking van hetgeen zijn ambt betaamt.
5.2 Ingevolge art. 99 lid 1 Wet op het notarisambt (Wna) dient een klacht schriftelijk en met redenen omkleed te worden ingediend bij de Kamer. De klager dient in zijn klacht derhalve duidelijk aan te geven dat en waarom hij van oordeel is dat een notaris tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.
5.3 Naar het oordeel van de Kamer heeft klaagster - ondanks daartoe ter vergadering herhaaldelijk te zijn uitgenodigd – geen concrete en specifieke feiten gesteld, waaruit kan worden afgeleid dat de notaris zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk notaris betaamt. Met de notaris is de Kamer van oordeel dat de problemen bij de afhandeling van de boedelverdeling veeleer zijn ingegeven door de onderliggende spanningen in de relatie tussen klaagster en haar broer. De Kamer concludeert dan ook dat de klacht niet, dan wel in onvoldoende mate, en in ieder geval niet concreet en specifiek genoeg, is onderbouwd. Dientengevolge zal de Kamer zich onthouden van een inhoudelijke beoordeling en de klacht niet-ontvankelijk verklaren.
5.4 Gelet op het vorenstaande wordt beslist als volgt.
6. DE BESLISSING
De Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden:
- verklaart de klacht niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is genomen te Leeuwarden door mr. W.K.F. Hangelbroek, voorzitter, mrs. J.C.G. Leijten, G. Gast, G. van Wijk en H.Ph. Breuker, leden, bijgestaan door mr. M.R. Molenaar, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2004.
De beslissing is verzonden op
Binnen dertig dagen na de dag van verzending van de aangetekende brief waarin van bovenstaande beslissing wordt kennisgegeven, kan hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld. Dit dient te geschieden door middel van een verzoekschrift bij de griffie van het Gerechtshof te Amsterdam, Prinsengracht 436, correspondentieadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.