ECLI:NL:GHAMS:2004:AR3698

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/01964
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Kemmers
  • mr. Boersma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zelfstandigenaftrek en urennorm in belastingzaak van leraar met postzegelveilingen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 30 september 2004, staat de zelfstandigenaftrek van een leraar centraal. De belanghebbende, die in 1999 getrouwd was en een kind had, werkte fulltime als leraar op twee middelbare scholen en gaf daarnaast les bij verschillende onderwijsinstellingen. Hij organiseerde ook postzegelveilingen, waaruit hij een provisie en netto winst genereerde. De inspecteur van de Belastingdienst had het belastbaar inkomen van de belanghebbende vastgesteld op ƒ 81.323, wat hoger was dan de door de belanghebbende aangegeven ƒ 72.117. De inspecteur corrigeerde de zelfstandigenaftrek van ƒ 11.815, wat leidde tot bezwaar van de belanghebbende.

Het Hof oordeelde dat de urenspecificatie van de belanghebbende onvolledig was en geen inzicht gaf in de aard van de werkzaamheden. De belanghebbende had een totaal aantal gewerkte uren van 3621 opgegeven, maar het Hof achtte dit aantal onaannemelijk hoog. Het Hof wees op verschillende inconsistenties in de urenspecificatie, zoals het ontbreken van uren voor voorbereiding van lessen en de onwaarschijnlijkheid dat de belanghebbende geen tijd aan de verbouwing van zijn huis had besteed. Ook de verhouding tussen de ontvangen provisie en de gewerkte uren werd als indicatie gebruikt om de opgegeven uren te betwijfelen.

Uiteindelijk concludeerde het Hof dat de belanghebbende niet had aangetoond dat hij meer dan 1225 uur aan zijn onderneming had besteed, wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van de zelfstandigenaftrek. De inspecteur had op goede gronden geen zelfstandigenaftrek toegepast. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, en het Hof zag geen reden om de inspecteur in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en de belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tweede Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z belanghebbende
tegen
de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst P, gedagtekend 13 maart 2003, betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.
Het beroep is behandeld ter zitting van 16 september 2004.
Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Belanghebbende was in 1999 het gehele jaar getrouwd en tot zijn gezin behoorde 1 kind geboren in 1981. Hij was in (bijna) fulltime dienstverband werkzaam als leraar op twee middelbare scholen, gedurende het eerste halfjaar voor 50 % bij de Stichting A te B en voor 47 % bij de Stichting C te D en het tweede halfjaar voor 100 % bij laatstgenoemde stichting. Daarnaast gaf hij gedurende het gehele jaar 87 avonden les bij instituut E en 34 middagen/avonden bij een ander onderwijsinstituut. Naast deze onderwijsactiviteiten organiseerde hij twee maal per jaar een postzegelveiling. Uit deze postzegelveilingen genoot hij een provisie van ƒ 14.453,86 en een netto winst van ƒ 134,29. Tussen partijen is niet in geschil dat de werkzaamheden voor de postzegelveilingen plaatsvinden in het kader van een onderneming. Belanghebbende heeft een opstelling van de in 1999 gewerkte uren gemaakt met uiteindelijk een totaal aantal van 3621, waarvan 1545 uur toegerekend aan het lesgeven, inclusief pauzes en reistijd, en 2076 aan de met de veilingen verband houdende werkzaamheden.
2. Voor het jaar 1999 heeft belanghebbende aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 72.117. De inspecteur heeft het belastbaar inkomen vastgesteld op
ƒ 81.323. Uit de overgelegde stukken is gebleken dat de inspecteur voornemens was uitsluitend de in de aangifte vermelde zelfstandigenaftrek ten bedrage van ƒ 11.815 te corrigeren, maar als gevolg van een fout bij de administratieve verwerking van de aangifte is het belastbaar inkomen vastgesteld op ƒ 81.323.
Bij brief van 7 augustus 2001 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen deze aanslag. Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Artikel 44m, eerste lid, onder a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1999) bepaalt, voor zover hier van belang, dat ten aanzien van de belastingplichtige die winst uit onderneming geniet een zelfstandigenaftrek wordt toegepast indien gedurende het kalenderjaar de tijd die in totaal wordt besteed aan het voor eigen rekening feitelijk drijven van een onderneming en het verrichten van arbeid, grotendeels, doch voor ten minste 1225 uren, in beslag wordt genomen door het drijven van die onderneming. Belanghebbende dient aannemelijk te maken dat hij recht heeft op de zelfstandigenaftrek.
4. Het Hof is met de inspecteur van oordeel dat de urenspecificatie onvolledig is nu hierin slechts de volgens belanghebbende gewerkte uren zijn vermeld en deze specificatie verder geen inzicht geeft in de aard van de werkzaamheden. De door belanghebbende overgelegde agenda’s geven geen inzicht in de aard van de verrichte werkzaamheden. De veilingagenda vermeldt slechts de tijden waarop is gewerkt en ook de schoolagenda geeft geen nadere duidelijkheid over de aard van de werkzaamheden. Door belanghebbende is na overleg met de inspecteur met ingang van 24 oktober 2001 een urenspecificatie bijgehouden met een omschrijving van de verrichte werkzaamheden. Deze uitgebreidere urenverantwoording kan echter voor het jaar 1999 geen duidelijkheid verschaffen omtrent de in dat jaar gewerkte uren.
De door belanghebbende gemaakte urenstaten geven aan dat hij in 1999 berekend over 365 kalenderdagen per dag gemiddeld 9,9 uur heeft gewerkt zonder enige vakantie. Het Hof acht dit aantal gewerkte uren onaannemelijk hoog en daarbij acht het Hof het volgende van belang:
a. Belanghebbende heeft verklaard dat van 1999 tot en met 2001 ingrijpende werkzaamheden aan zijn woonhuis hebben plaatsgevonden. Het Hof acht de verklaring van belanghebbende dat hij hier in het geheel geen tijd aan heeft besteed niet aannemelijk. Ook al heeft belanghebbendes echtgenote het grootste deel van de niet door derden uitgevoerde werkzaamheden in verband met de verbouwing verricht, zoals door belanghebbende is gesteld, neemt dit niet weg dat het voor de hand ligt dat hij regelmatig bij de voortgang van de werkzaamheden is betrokken. De urenopstelling van belanghebbende biedt hier echter geen ruimte voor.
b. De begin- en eindtijden van de werkzaamheden voor de school en de onderwijsinstellingen zijn volgens de urenverantwoording gedurende lange perioden exact gelijk. Het Hof acht dit onaannemelijk. Het ligt immers voor de hand dat belanghebbende na schooltijd zo nu en dan een vergadering met collega’s of een gesprek met een leerling of een ouder heeft. Hiervan blijkt niets uit de urenverantwoording.
c. Het is opmerkelijk dat belanghebbende gedurende het gehele jaar buiten de lesuren nauwelijks op school is geweest voor een ouderavond of enige andere activiteit. Ook voor voorbereiding van de lessen komen in de urenverantwoording geen uren voor. De verklaring van belanghebbende dat hij vanwege zijn ervaring de lessen nauwelijks behoeft voor te bereiden en voor zover het toch nodig is, hij dit gedurende de lesuren kan doen overtuigt het Hof niet.
d. In de procedures betreffende de jaren 2000 en 2001 (kenmerken 03/3328 en 03/3329), waarin hetzelfde geschilpunt aan de orde is, heeft belanghebbende een berekening van zijn normjaartaak bij het F Lyceum te D voor de schooljaren 1999/2000 en 2000/2001 overgelegd. De normjaartaak is voor deze schooljaren vastgesteld op 1489 uur. De daadwerkelijk gewerkte uren voor deze school gedurende de kalenderjaren 2000 en 2001 heeft belanghebbende berekend op respectievelijk 836,25 en 762. Het Hof heeft geen reden te veronderstellen dat deze aantallen uren voor het schooljaar 1998/1999 en het kalenderjaar 1999 substantieel anders zijn. Belanghebbende heeft geen aannemelijke verklaring kunnen geven voor het grote verschil in het aantal uren dat hij geacht wordt te werken en het aantal uren dat hij feitelijk heeft gewerkt.
e. De inspecteur heeft gesteld dat het aantal uren dat belanghebbende in zijn onderneming heeft gewerkt onaannemelijk hoog is gezien de ontvangen provisie en de behaalde netto winst. De hoogte van de provisie en de netto winst is op zich geen doorslaggevende reden om de urenverantwoording te verwerpen. Het is echter wel een indicatie met betrekking tot het aantal uren dat redelijkerwijs in een onderneming van een dergelijke omvang wordt gewerkt. Gezien het feit dat per jaar slechts twee veilingen worden georganiseerd alsmede de omstandigheid dat onvoldoende inzicht is verschaft in de aard van de werkzaamheden gedurende de aan de onderneming toegerekende uren is het Hof van oordeel dat het aantal uren dat belanghebbende zegt aan de onderneming te hebben besteed onaannemelijk hoog is.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat belanghebbende er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij meer dan 1225 uur en tevens meer dan de helft van de voor het drijven van de onderneming en het verrichten van arbeid beschikbare tijd aan het drijven van zijn onderneming heeft besteed.
De inspecteur heeft op goede gronden geen zelfstandigenaftrek toegepast.
6. Nu het gelijk aan de inspecteur is ziet het Hof geen reden hem te veroordelen in de proceskosten.
De uitspraak is gedaan op 30 september 2004 door mr. Kemmers in tegenwoordigheid van mr. Boersma als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken .
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door de voorzitter en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.