Tweede Meervoudige Belastingkamer
van de mondelinge uitspraak - na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden - op het beroep van X te Z, belanghebbende,
de uitspraak van het hoofd van de eenheid P, de inspecteur, gedagtekend 31 oktober 2000, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998.
Het beroep is behandeld ter zitting van 6 september 2004.
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
1. Belanghebbende was tot 1 augustus 1998 in dienstbetrekking bij A te Q. Tot half juni 1998 heeft deze werkgever een personenauto, Alfa Romeo type 145, aan belanghebbende ter beschikking gesteld. Deze auto heeft een cataloguswaarde van ƒ 34.875. De enkele reisafstand voor woon- werkverkeer bedroeg in deze periode meer dan 30 kilometer.
2. Vanaf 1 augustus 1998 is belanghebbend in dienst bij B B.V. te R. Vanaf begin december 1998 is aan belanghebbende een Toyota Avencis Sedan 1.6 met een cataloguswaarde van ƒ 41.490 ter beschikking gesteld. Tot die datum had belanghebbende de beschikking over een vervangende auto van de leasemaatschappij. De enkele reisafstand voor woon- werkverkeer bedroeg minder dan 30 kilometer.
3. Belanghebbende heeft over het jaar 1998 aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 60.581. Hierbij heeft belanghebbende geen bijtelling ter zake van het privé-gebruik auto aangegeven. Voorts heeft hij in deze aangifte een bedrag van ƒ 8.261 aan courtagekosten ter zake van aankoop en verkoop van een woning als kosten van geldleningen in mindering gebracht. De inspecteur heeft bij de aanslagregeling rekening gehouden met een bijtelling wegens privé-gebruik auto ad ƒ 4.314 (ƒ 34.875 x 24% x 5,5/12 + ƒ 41 490 x 20% x 3/52) en heeft de courtagekosten niet in aftrek toegestaan. Het belastbaar inkomen werd op ƒ 73.156 vastgesteld. Na bezwaar heeft de inspecteur de bijtelling wegens privé-gebruik auto verminderd met ƒ 96 en het belastbaar inkomen op ƒ 73.060 vastgesteld.
4. In geschil is de correctie in verband met het privé-gebruik auto. Voorts is in geschil of de courtagekosten aftrekbaar zijn als kosten van geldleningen.
5. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat, nu het aantal gereden privé- kilometers in het onderhavige jaar minder dan 1.000 is, er geen bijtelling ter zake van het privé-gebruik auto aangegeven dient te worden. Belanghebbende heeft daartoe een kilometeradministratie overgelegd waarin uitsluitend het aantal gereden privé-kilometers is vermeld. Ter zitting heeft belanghebbende een schrijven van de directeur van A getoond waarin de directeur onder meer verklaart dat het aan belanghebbende was of hij de auto ook voor privé-kilometers gebruikte. Volgens de kilometeradministratie is in 1998 met de auto’s 700 kilometer in privé gereden. Voorts stelt belanghebbende dat courtagekosten aftrekbaar zijn.
6. Ingevolge artikel 42, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, -tekst 1998- (hierna: de Wet), wordt indien aan een belastingplichtige in verband met het verrichten van arbeid een personenauto ter beschikking is gesteld, tot de inkomsten uit arbeid gerekend ten minste het bedrag waarmee twintig percent van de catalogusprijs - met inbegrip van de omzetbelasting en vermeerderd met de belasting van personenauto's en motorrijwielen - van de auto de vergoeding welke de belastingplichtige ter zake van het gebruik, anders dan ten behoeve van het verrichten van arbeid, verschuldigd is, te boven gaat. In het vierde lid wordt onder meer bepaald dat indien de arbeid wordt verricht over een enkele-reisafstand van meer dan 30 kilometer het percentage van twintig wordt verhoogd tot vierentwintig. Krachtens het vijfde lid van dit artikel blijven voornoemde bepalingen buiten toepassing indien blijkt dat de auto op jaarbasis voor minder dan 1.000 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt.
7. Gelet op de onder 6 genoemde bepalingen – in het bijzonder de in artikel 42, vijfde lid, van de Wet gebezigde bewoordingen : “indien blijkt”- dient belanghebbende overtuigend de juistheid aan te tonen van de stelling dat de desbetreffende auto’s in het onderhavige jaar op jaarbasis voor minder dan 1.000 kilometer voor privé-doeleinden zijn gebruikt.
8. Gelet op de onder 5 genoemde kilometeradministratie en gelet op hetgeen overigens door belanghebbende is aangevoerd is het Hof van oordeel dat belanghebbende er niet in is geslaagd om overtuigend aan te tonen dat de desbetreffende auto’s in het onderhavige jaar voor minder dan 1.000 kilometer voor privé-doeleinden zijn gebruikt. Daarbij neemt het Hof in bijzonder in aanmerking dat er geen registratie is van de zakelijke kilometers en het karakter van de zakelijke ritten. De kilometeradministratie is dan ook niet zodanig bijgehouden dat daarmee een eenduidige verantwoording wordt gegeven van de met de auto’s gereden kilometers. Met de inspecteur is het Hof van oordeel dat er niet sprake is van een sluitende kilometeradministratie en dat ook anderszins niet is gebleken dat de auto’s in het onderhavige jaar op jaarbasis voor minder dan 1.000 kilometer voor privé-doeleinden zijn gebruikt.
9. Voorts zijn de courtagekosten niet aftrekbaar als kosten van geldleningen, nu uit de stukken van het geding blijkt dat deze kosten uitsluitend betrekking hebben op de aan- en verkoop van de woning van belanghebbende.
10. Gezien het vorenoverwogene is het gelijk aan de inspecteur en het beroep van belanghebbende ongegrond
Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan op 20 september 2004 door mrs. Bijl, Beukers-van Dooren, en De Korte, in tegenwoordigheid van mr. Leijdekker als gerechtsauditeur en mr. De Rijk als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Dit proces verbaal is opgemaakt door de griffier en door de voorzitter van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het lid van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.