ECLI:NL:GHAMS:2004:AR4330

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-002744-03
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Lingen
  • A. van Wijnen-Vergeer
  • J. Tilleman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot 7 jaar gevangenisstraf wegens medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 juni 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Alkmaar. De verdachte, geboren in 1952 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De tenlastelegging omvatte verschillende periodes waarin de verdachte samen met anderen XTC-pillen en cocaïne heeft verhandeld en vervoerd, zowel in Nederland als naar het Verenigd Koninkrijk. De verdachte was betrokken bij een georganiseerd drugscircuit en had een leidinggevende rol in de export van grote hoeveelheden drugs. Het hof oordeelde dat de verdachte zich gedurende een langere periode heeft beziggehouden met deze criminele activiteiten, wat leidde tot een veroordeling tot zeven jaar gevangenisstraf. De verdediging voerde aan dat de verklaringen van medeverdachten onbetrouwbaar waren en dat er sprake was van onrechtmatige verkregen bewijs. Het hof verwierp deze verweren en oordeelde dat de verklaringen van de getuigen betrouwbaar waren en dat er geen reden was om deze van het bewijs uit te sluiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Het hof gelastte ook de onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen voorwerpen die verband hielden met de drugshandel.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-002744-03
datum uitspraak 10 juni 2004
tegenspraak
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Alkmaar van 18 juni 2003 in de gevoegde strafzaken onder parketnummers 14/010451-02 en 14/015039-03 van het openbaar ministerie tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres:
[adres],
thans gedetineerd in huis van bewaring “De Geniepoort” te Alphen aan den Rijn.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 3 en 4 juni 2003 en in hoger beroep van 11 december 2003, 17 februari 2004, 2 april 2004 en 27 mei 2004.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 3 juni 2003 op vordering van de officier van justi¬tie toegestane wijziging tenlastelegging. Van die dagvaardingen en vordering wijzi¬ging tenlasteleg¬ging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Bewezengeachte
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 14/010451-02 onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair en het in de zaak met parketnummer 14/015039-03 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande
-ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 14/010451-02 onder 1. primair tenlastegelegde-
dat hij in de periode van 1 juni 2001 tot en met 31 juli 2001 in Nederland en/of in het Verenigd Koninkrijk, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad, heeft verkocht, heeft vervoerd en heeft afgeleverd een hoeveelheid XTC-pillen, bevattende een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
in genoemde periode in/vanuit Nederland opzettelijk genoemde hoeveelheid XTC-pillen buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
bestaande dat buiten het grondgebied van Nederland brengen hierin dat hij, verdachte, en zijn mededaders opzettelijk die XTC-pillen in een ruimte aan de onderkant van een auto, merk Mercedes, type 160 A CDI, kenteken [nummer], hebben verborgen en vervolgens die XTC-pillen rijdende door Nederland naar en over de Nederlandse grens buiten het grondgebied van Nederland hebben gebracht.
-ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 14/010451-02 onder 2. primair ten laste gelegde-
dat hij in de periode van 1 maart 2002 tot en met 4 april 2002 in Nederland en/of in het Verenigd Koninkrijk tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad, heeft verkocht, heeft vervoerd en heeft afgeleverd een hoeveelheid XTC-pillen bevattende MDMA, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
in genoemde periode in/vanuit Nederland opzettelijk genoemde hoeveelheid XTC-pillen buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
bestaande dat buiten het grondgebied van Nederland brengen hierin dat hij, verdachte, en zijn mededaders opzettelijk die XTC-pillen hebben verpakt vanuit een grotere verpakking naar meerdere kleinere zakken en vervolgens een aantal van die zakken met die XTC-pillen hebben verborgen in een reserveautoband en vervolgens die autoband met die XTC-pillen in een auto, merk Mercedes, model Station, met het kenteken [nummer], hebben gebracht en vervolgens die XTC-pillen rijdende door Nederland over de Nederlandse grens buiten het grondgebied van Nederland hebben gebracht.
-ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 14/010451-02 onder 3. primair ten laste gelegde-
dat hij in de periode van 1 juli 2002 tot en met 2 augustus 2002 in Nederland en/of het Verenigd Koninkrijk tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad, heeft verkocht, heeft vervoerd en heeft afgeleverd een hoeveelheid cocaïne (ongeveer 4 kilogram), zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
in genoemde periode in/vanuit Nederland opzettelijk genoemde hoeveelheid cocaïne buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
bestaande dat buiten het grondgebied van Nederland brengen hierin dat hij, verdachte, en zijn mededaders opzettelijk contact hebben gelegd en onderhouden met personen in het Verenigd Koninkrijk ter afname door die personen van die cocaïne en vervolgens opzettelijk die cocaïne op enigerlei wijze buiten het grondgebied van Nederland hebben gebracht.
-ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 14/010451-02 onder 4. primair ten laste gelegde-
dat hij in de periode van 1 september 2002 tot en met 12 oktober 2002 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad en heeft vervoerd een hoeveelheid cocaïne (ongeveer 7 kilogram), zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
in genoemde periode in/vanuit Nederland opzettelijk genoemde hoeveelheid cocaïne buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
bestaande dat buiten het grondgebied van Nederland brengen hierin dat hij, verdachte, en zijn mededader die cocaïne in een geluidsbox in een auto, merk Volvo, kenteken [nummer], hebben verborgen en vervolgens die cocaïne rijdende door Nederland naar en over de Nederlandse grens buiten het grondgebied van Nederland hebben gebracht.
-ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 14/015039-03 primair tenlastegelegde-
dat hij op 16 september 2001 in de gemeente Akersloot en in de gemeente Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad en heeft vervoerd in een sporttas en in de kofferbak van een auto een hoeveelheid XTC-pillen, bevattende een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere motivering
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 14/010451-02 onder 3. primair bewezen verklaarde overweegt het hof met betrekking tot de cocaïne het volgende.
Op 12 maart 2003 verklaarde de medeverdachte [medeverdachte 1], kort samengevat, dat hij vier pakketten ophaalde bij de medeverdachte [medeverdachte 2] in Amstelveen, en vervolgens dezelfde vier pakketten oppikte tussen Manchester en Liverpool en afleverde aan een ander in Belfast. In een telefoongesprek van 18 juli 2002 tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] is door [medeverdachte 3] gesproken over het koken van het spul om te kijken hoe zuiver het is. Vervolgens vond een aantal betalingen plaats vanuit Noord-Ierland en bracht onder anderen [medeverdachte 1] dit geld naar de medeverdachte [medeverdachte 2] teneinde de door de medeverdachte [medeverdachte 2] aan de verdachte geleverde cocaïne te betalen.
De medeverdachte [medeverdachte 3] verklaarde op 18 oktober 2002 dat 4 kilo cocaïne is geleverd.
Het hof overweegt ten aanzien van het hiervoor vermelde dat binnen dit drugscircuit door tenminste twee direct betrokkenen is gesproken over cocaïne, dat er geleverd is via de leverancier van wie in elk geval ten aanzien van een latere leverantie vaststaat, dat deze cocaïne leverde en dat uiteindelijk bedragen betaald zijn overeenkomstig de waarde van een leverantie van 4 kilo cocaïne.
Voorts heeft geen der direct bij de transporten van de cocaïne betrokken verdachten tijdens het opsporingsonderzoek er enige twijfel over laten bestaan dat het om cocaïne ging.
Dit alles leidt tot de slotsom dat naar het oordeel van het hof in juli 2002 een levering van 4 kilo cocaïne volgens afspraak met de afnemers heeft plaatsgevonden.
Bespreking van ter terechtzitting gevoerde verweren
A. De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de verklaringen van de getuige [medeverdachte 1] moeten worden uitgesloten van het bewijs. Daartoe heeft hij, zakelijk samengevat, het volgende aangevoerd:
1. Het Openbaar Ministerie heeft afspraken gemaakt met [medeverdachte 1]. Die afspraken hebben ertoe geleid dat [medeverdachte 1], na zijn uitlevering door Engeland aan Nederland, tegenover de politie hier wezenlijk anders heeft verklaard dan daarvoor tegenover de Engelse politie. In Engeland heeft [medeverdachte 1] enige wetenschap omtrent de inhoud van de pakketten die hij vervoerde ontkend en heeft hij geen van de medeverdachten genoemd en/of naar hen verwezen. In Nederland aangekomen, heeft hij bekennende verklaringen afgelegd waarin [verdachte] als de grote boosdoener werd afgeschilderd.
Bovendien heeft [medeverdachte 1] naar eigen zeggen in Engeland in overleg met zijn Engelse raadsman dingen in zijn verhaal gewijzigd. De raadsman wijst er in dit verband op dat [medeverdachte 1] in Engeland een gevangenisstraf van ongeveer elf jaar kon verwachten, terwijl hem in Nederland door de rechtbank een gevangenisstraf van vier jaar is opgelegd.
Ter onderbouwing van zijn standpunt omtrent de vermoede afspraken tussen het Openbaar Ministerie en [medeverdachte 1] heeft de raadsman een faxbericht van 14 mei 2004 met een “Confidential inquiry” van [betrokkene] van Paragon Investigation Services te Londen overgelegd. De raadsman heeft het hof verzocht [betrokkene] als getuige te horen omtrent de door hem gestelde afspraken tussen het Openbaar Ministerie en [medeverdachte 1].
2. De verklaringen van [medeverdachte 1] zijn leugenachtig. Dat [medeverdachte 1] onbetrouwbaar is, blijkt uit verklaringen van [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] en uit zijn strafblad. Tijdens de mondelinge behandeling ter terechtzitting in hoger beroep op 17 februari 2004 heeft [medeverdachte 1] zelf ook verklaard dat hij niet altijd de waarheid spreekt.
3. De verklaringen van [medeverdachte 1] zijn onrechtmatig verkregen, omdat deze het resultaat zijn van een bewuste c.q. gecontroleerde doorlating als bedoeld in artikel 126ff, tweede lid, Sv.
[medeverdachte 1] is op 12 oktober 2002 in Engeland aangehouden, waarbij ongeveer 7 kilogram cocaïne in zijn auto is aangetroffen en inbeslaggenomen. Gezien de omstandigheden dat [medeverdachte 1] al enige tijd werd geobserveerd, zowel door observanten als door plaatsbepalingsapparatuur, en dat men heeft geconstateerd dat hij met zijn auto vanuit Nederland via Calais te Frankrijk naar het Verenigd Koninkrijk reed, waren politie en justitie op de hoogte van de op handen zijnde uitvoer van cocaïne. Men heeft evenwel [medeverdachte 1] zijn gang laten gaan en hem met de cocaïne het Verenigd Koninkrijk ‘ingestuurd’, terwijl opsporingsambtenaren op grond van het bepaalde in artikel 126ff Sv. verplicht waren in te grijpen. Derhalve heeft een gecontroleerde doorlating plaatsgevonden, zonder voorafgaande wederzijdse toestemming van de betrokken autoriteiten. Van een zwaarwegend opsporingsbelang, op grond waarvan in bepaalde gevallen kan worden afgezien van inbeslagneming en welbewust een doorlating kan plaatsvinden, is in het onderhavige geval niet gebleken.
Het hof overweegt omtrent dit verweer als volgt.
(ad 1) Dat er tussen [medeverdachte 1] en het Openbaar Ministerie afspraken zijn gemaakt die op enigerlei wijze de onderhavige strafzaak van verdachte raken is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. De getuige [medeverdachte 1] heeft uitdrukkelijk verklaard dat hem in verband met de onderhavige strafzaken geen toezeggingen door of namens het openbaar ministerie zijn gedaan, hetgeen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], die [medeverdachte 1] in Nederland hebben verhoord, als getuigen ter terechtzitting van het hof op 17 februari 2004 hebben bevestigd. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting verklaard dat, zoals ook door de officier van justitie in eerste aanleg herhaaldelijk is te kennen gegeven, de overbrenging van [medeverdachte 1] van het Verenigd Koninkrijk naar Nederland niets te maken heeft met enigerlei deal met [medeverdachte 1] inzake door hem af te leggen verklaringen.
Het hof heeft zich op de terechtzitting van 17 februari 2004 een oordeel kunnen vormen omtrent de betrouwbaarheid van de op die terechtzitting als getuige gehoorde [medeverdachte 1]. In aanmerking genomen de indruk die [medeverdachte 1] op die terechtzitting op het hof heeft gemaakt, en voorts de gedetailleerdheid en in overwegende mate consistentheid van zijn verklaringen, die bovendien door andere bewijsmiddelen worden ondersteund, vindt het hof de verklaringen van [medeverdachte 1] op essentiële onderdelen betrouwbaar.
Het verzoek van de raadsman om [betrokkene] als getuige te horen is niet binnen de in art. 263 Sv. gestelde termijn gedaan en het verzoek is onvoldoende gesubstantieerd, zodat dit verzoek moet worden afgewezen.
Het hof ziet in de inhoud van het door de raadsman overgelegde faxbericht van voornoemde [betrokkene] ook geen grond tot ambtshalve oproeping van deze [betrokkene] als getuige, aangezien dit bericht slechts ongemotiveerde veronderstellingen bevat en in hetgeen hiervoor met betrekking tot de gestelde deal is overwogen besloten ligt dat geen sprake is van een begin van aannemelijkheid van zo’n deal tussen [medeverdachte 1] en het Openbaar Ministerie of enig ander “arrangement” te dier zake.
Het horen van [betrokkene] is ook overigens niet van belang voor enige door het hof op grond van artt. 348 en 350 Sv. te nemen beslissing, zodat verdachte door de afwijzing van het verzoek niet in zijn verdediging is geschaad.
(ad 2 en 3) Het hof ziet in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen aanleiding de door de getuige [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen als onbetrouwbaar of als vrucht van een onrechtmatige doorlating terzijde te stellen.
De verklaringen van [medeverdachte 1] zijn, zoals reeds werd overwogen, op essentiële onderdelen betrouwbaar gebleken, gedetailleerd en in grote lijnen consistent en zij worden bovendien door andere bewijsmiddelen ondersteund. Mede gelet op de indruk die [medeverdachte 1] tijdens het afleggen van zijn getuigenverklaring ter terechtzitting in hoger beroep op het hof heeft gemaakt, acht het hof die verklaringen dan ook bruikbaar voor het bewijs.
Het hof laat in het midden of in oktober 2003 sprake was van een gecontroleerde doorlating als bedoeld in artikel 126ff Sv. Uit de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van genoemd wetsartikel blijkt immers niet dat die bepaling in het leven is geroepen in het belang van de verdachte. Van de verdachte is derhalve geen rechtens te beschermen belang in het geding en hij kan zich dan ook niet beroepen op een niet juiste naleving van het verbod op doorlaten voor zijn betoog, dat de gegevens die vervolgens zijn verkregen – de verklaringen van [medeverdachte 1] – moeten worden uitgesloten van het bewijs.
Het bezigen van de verklaringen van [medeverdachte 1] is dan ook niet in strijd met enige rechtsregel en derhalve evenmin met het bepaalde in art. 6 EVRM.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Overige verweren
B. De raadsman heeft voorts het verweer gevoerd dat de bij de politie afgelegde verklaringen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] van het bewijs dienen te worden uitgesloten, omdat zij zich zowel bij de rechter-commissaris als ter terechtzitting in eerste aanleg, en [medeverdachte 3] ook in hoger beroep, hebben beroepen op hun verschoningsrecht. Verdachte is volgens de raadsman in zijn verdediging geschaad, omdat de verdediging niet in staat is geweest deze getuigen te ondervragen, althans door de verdediging gestelde vragen niet zijn beantwoord, terwijl bij de politie door hen belastende verklaringen over verdachte waren afgelegd. Hierdoor is art. 6 EVRM geschonden, aldus de raadsman.
Het hof overweegt omtrent dit verweer als volgt.
De getuigen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn tevens medeverdachten met betrekking tot één of meer van de aan verdachte ten laste gelegde feiten. Zij kunnen zich derhalve rechtens verschonen van het beantwoorden van gestelde vragen. Zowel bij de rechter-commissaris als ter terechtzitting is de verdediging ten volle in de gelegenheid gesteld om gebruik te maken van haar ondervragingsrecht. De omstandigheid dat de getuigen niet hebben willen verklaren kan daaraan niet afdoen, noch is hierdoor artikel 6 EVRM geschonden. De stelling dat de eerder door deze getuigen tegenover de politie afgelegde verklaringen moeten worden uitgesloten van het bewijs, vindt geen steun in het recht. Ook dit verweer wordt derhalve verworpen.
C. Ten aanzien van de feiten 1 (parketnummer 14/010451-02) en 5 (parketnummer 14/015039-03) heeft de raadsman vrijspraak bepleit, omdat in de tenlastelegging slechts de term XTC-pillen wordt gebruikt. Nu de vermelding “bevattende MDMA” ontbreekt staat niet vast dat het tenlastegelegde een middel is, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof overweegt omtrent dit verweer als volgt
Op 12 oktober 2002 zijn onder de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] vier zakjes met drie soorten XTC-pillen in beslag genomen. Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 18 november 2002 blijkt dat deze pillen MDMA bevatten.
[medeverdachte 5] heeft op 13 oktober 2002 tegenover de politie verklaard dat zij driemaal XTC-pillen heeft verpakt (Z6, 039).
[medeverdachte 3] heeft op 21 oktober 2002 tegenover de politie verklaard dat de aangetroffen XTC-pillen over waren van een inpakklus voor de medeverdachten [medeverdachte 1] en [verdachte]. [medeverdachte 1] heeft op 22 mei 2003 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] de partij van juli 2001 hebben ingepakt en dat zij in totaal zes à zeven keer inpakklussen hebben verricht.
Het hof is van oordeel dat uit het hiervoor vermelde, in onderling verband en samenhang bezien, geconcludeerd kan worden dat de in de tenlastelegging vermelde XTC-pillen steeds MDMA bevattende XTC-pillen zijn geweest. Hieruit vloeit voort dat telkens kan worden bewezen dat de ten laste gelegde XTC een middel is, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I. Het verweer treft derhalve geen doel.
Het bewezen verklaarde in de zaak met parketnummer 14/010451-02 onder 1. en 2. heeft blijkens de bewijsmiddelen evenals het bewezenverklaarde in de zaak met parketnummer 14/015039-03 (feit 5) betrekking op (enkele van) dezelfde daarbij betrokken personen ([verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6]), hetzelfde middel (XTC-pillen) en dezelfde werkwijze.
Uit de bewijsmiddelen blijkt, dat [medeverdachte 1] op verzoek van [verdachte] 60.000 XTC-pillen heeft opgehaald uit een bij [verdachte] in gebruik zijnd pand in Amsterdam waar [medeverdachte 1] vaker XTC-pillen heeft opgehaald. [medeverdachte 1] heeft deze pillen in een auto van [verdachte] naar de garage van [medeverdachte 6] vervoerd. [medeverdachte 6] is na een telefonische aankondiging dat in zijn garage een overdracht van XTC-pillen moest plaatsvinden onmiddellijk naar zijn garage gekomen.
Het hof leidt uit deze toedracht af dat ook in het onderhavige geval sprake is geweest van het bestanddeel MDMA, zodat sprake was van pillen inhoudende een middel, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de straf¬baarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit straf¬baar is.
Het bewezengeachte levert op:
Het in de zaak met parketnummer 14/010451-02 onder 1. primair, 2. primair, 3. primair en 4. primair bewezen verklaarde levert telkens op:
De voortgezette handeling van medeplegen van:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 14/015039-03 primair bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaar¬heid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren met aftrek.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaren met aftrek.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich geruime tijd uit puur winstbejag in een samenwerkingsverband, waarin hij een organisatorische en leidinggevende rol vervulde, bezig ge¬houden met de export uit Nederland naar het Verenigd Koninkrijk en Noord-Ierland van grote hoeveelheden XTC-pillen en voor verdere versprei¬ding geschikte en bestemde hoeveel¬heden cocaïne. Hij heeft voor de totstandkoming van deze omvangrijke internationale handel op professionele wijze andere mensen ingeschakeld. Hij heeft zodoen¬de een bijdrage geleverd aan de instand¬houding van het internationale criminele drugscir¬cuit en aldus aan de daarmee gepaard gaande vermo¬gens- en andere criminaliteit.
Bij dergelijke strafbare feiten past slechts langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Docu¬mentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 17 mei 2004, is verdachte eerder onder meer ter zake van belastingfraude, wapenbezit en openlijke geweldpleging veroordeeld.
Voorts heeft het hof met betrekking tot de persoon van de verdachte in het bijzonder gelet op het over hem uitgebrachte voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland van 13 januari 2003.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een zwarte brandstoftank van een Mercedes (nummer 1 op de beslaglijst), dat aan de verdachte toebehoort en bij gelegenheid van het onderzoek naar het in de zaak met parketnummer 14/010451-02 primair door hem begane misdrijf is aangetroffen, dient te worden onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar aangezien het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met het algemeen belang, terwijl het kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 47, 55, 56 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 (oud) en 10 (oud) van de Opiumwet.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 14/01045-02 onder 1. primair, 2, primair, 3, primair en 4. primair alsmede in de zaak met parketnummer 14/015039-03 primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) JAREN.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuit¬voerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Onttrekt aan het verkeer het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp,
te weten: een zwarte brandstoftank van een Mercedes.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2. een horloge, JEAGER LECOULTRE
3. een ordner, DE VENNOOT A'DM
3. een ordner, TAXI TOPS EUROPA
4. een goudkleurig horloge, GLASHUTTE
5. een zilverkleurig horloge, ROLEX OYSTER Perpetual
6. een titanium horloge, BMW
7. een zilverkleurig horloge, AUDEMARS PIQUET
8. een zilverkleurig horloge, BREITLING 1884
9. een zilveren horloge, GLASHUTTE ORIGINAL
10. een zilverkleurig horloge, BREITLING, met blauwe wijzerplaat
11. een horloge, BREITLING, beschadigd
12. diverse bescheiden uit bakje naast kast
13. diverse bescheiden uit bovenste rechterlade van kast 2100
14. diverse bescheiden uit onderste rechterlade van kast 2100
15. diverse bescheiden uit lade linksonder van kast 2100
16. diverse bescheiden uit lade linksboven van kast 2100
17. diverse bescheiden uit postbak prive
18. diverse bescheiden uit postbak keuringen
19. diverse bescheiden uit postbak nog te betalen
20. diverse bescheiden uit postbakje betaald
21. diverse bescheiden los in middengedeelte kast
22. boekhouding uit middengedeelte kast 2100
23. diverse bescheiden uit postbakje op bureau 2400
24. een agenda 2002 vanaf bureau 2400
25. diverse bescheiden uit lade links onder bureau 2400
26. bescheiden Finata bank uit voorzijde bureau 2400
27. diverse bescheiden betreffende incasso P. Kramer
28. diverse bescheiden uit lade linksonder kast 2100
29. een gele plastic tas DEKAMARKT met inhoud
30. een horloge, CARTIER 20-61323 (302)
32. een horloge, CARTIER
33. een horloge, CITIZEN
34. een horloge, ROLEX 6622
35. een horloge, CARTIER met losse band
37. een horloge, CARTIER T235706 534067
38. drie visitekaartjes, adres [adres]
41. een stuk papier met aantekeningen / telefoonnummers
42. een visitekaartje van [naam] met telefoonnummer
43. een visitekaartje [naam] met aantekeningen
44. een stuk papier met aantekeningen
45. een rekening de Houtzagerij
47. een plastic map met bescheiden o.a. HBest
49. een horloge, CHOPARD GENEVE 18/10
50. een horloge, FOSSIL SK-5077 259910
51. een horloge, CARTIER met blauwe band
53. een horloge, SWATCH
54. een horloge, ORIENT nummer Y459672-4A
55. een horloge, PATRICK PHILIPE nummer 92328
56. een horloge, ADVENTURE
57. een horloge, ROLEX dyster perpetum
58. een doos, inhoudende
contactslot, sleutels, chassisnummer en viermaal vijf Liberiaanse dollarbiljetten.
59. een visitekaartje met telefoonnummers
60. een factuur aankoop auto (import)
61. een huurovereenkomst perceel [adres]
62. een kwitantie
63. een firmacontract oprichting "De Vennoot"
64. een map m.b.t. boekjaar 2001 t.l.v. [verdachte]
65. een map inhoud boekhouding jaar 2002
69. een pas, AMERICAN EXPRES
70. een pas, THE DIAMOND CLB
71. een horloge, VAN DER BAUWEDE.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Van Lingen, Van Wijnen-Vergeer en Tilleman, in tegenwoordigheid van mr. Greuters, griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 juni 2004.