ECLI:NL:GHAMS:2004:AR4427

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-002868-03
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Tilleman
  • M. IJland-van Veen
  • A. van Wijnen-Vergeer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord op vader door zoon en mededader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 juli 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1983, werd beschuldigd van het medeplegen van moord op zijn vader, die tevens de oom was van zijn medeverdachte. De feiten vonden plaats op 26 maart 2002 in Amsterdam, waar de verdachte en zijn mededader, na zorgvuldige voorbereiding, het slachtoffer op een openbare weg benaderden en met een vuurwapen meerdere keren in het hoofd en de rug schoten. Het slachtoffer overleed ter plaatse aan zijn verwondingen.

De verdediging voerde aan dat de verklaringen van getuige 1 onbruikbaar waren voor het bewijs, omdat er toezeggingen aan deze getuige zouden zijn gedaan door de officier van justitie, in strijd met de Tijdelijke aanwijzing toezegging aan getuigen. Het hof oordeelde echter dat er geen bewijs was voor deze toezeggingen en dat de verklaringen van getuige 1 op een rechtmatige manier tot stand waren gekomen. Het hof verwierp ook andere verweren van de verdediging, waaronder de stelling dat de overeenkomsten met getuigen in strijd met het recht waren tot stand gekomen.

Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het tenlastegelegde en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren, maar het hof besloot de straf te verlagen naar elf jaren, rekening houdend met de jeugdige leeftijd van de verdachte en het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke delicten was veroordeeld. Het hof oordeelde dat de ernst van het feit en de impact op de samenleving een lange gevangenisstraf rechtvaardigden. De inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder hulzen, werden onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-002868-03
datum uitspraak 13 juli 2004
tegenspraak
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 1 augustus 2003 in de strafzaak onder parketnummer 13/124134-02 van het openbaar ministerie tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoons¬gegevens op het adres: [adres],
thans gedetineerd in Huis van Bewaring “Zwaag” te Zwaag.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 18 juli 2003 en in hoger beroep van 22 januari 2004, 15 april 2004, 1 juni 2004 en 29 juni 2004.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daar¬door niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.
Ter terechtzitting gevoerd verweren
Ter terechtzitting gevoerde verweren.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verklaringen van
[getuige 1] onbruikbaar zijn voor het bewijs, omdat de officier van justitie toezeggingen aan deze getuige heeft gedaan die strijdig zijn met de “Tijdelijke aanwijzing toezegging aan getuigen in strafzaken” van 13 juli 2001.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat de getuige [getuige 1] tijdens zijn detentie vrijelijk contacten met derden kon onderhouden door middel van een mobiele telefoon en voorts dat tegen [getuige 1] in de onderhavige zaak geen vervolging is ingesteld, terwijl deze ook zelf heeft verklaard te hebben bemiddeld bij de aanschaf van een vuurwapen. Op grond hiervan heeft de raadsvrouw geconcludeerd dat de verklaringen van [getuige 1] in strijd met het bepaalde in de Tijdelijke aanwijzing tot stand zijn gekomen.
Het hof acht niet aannemelijk geworden dat aan [getuige 1] toezeggingen als bedoeld in de Tijdelijke aanwijzing zijn gedaan en overweegt dienaangaande als volgt.
De omstandigheid dat [getuige 1] in het Huis van bewaring over een mobiele telefoon beschikte, die hij -naar zijn zeggen- van een bewaker of mede-gedetineerde had ontvangen, duidt niet op enige toezegging als door de raadsvrouw bedoeld.
Toen de betrokken verbalisanten van [getuige 1] vernamen dat hij vanuit zijn cel met een mobiele telefoon kon telefoneren, hebben zij de daarvoor geldende meldingsprocedure gevolgd, waarna een onderzoek door de rijksrecherche is gevolgd.
Noch uit het dossier, noch uit het onderzoek ter terechtzitting is overigens gebleken dat [getuige 1] in verband met de onderhavige strafzaak met bedoelde gsm gesprekken heeft gevoerd.
De beslissing van de officier van justitie om [getuige 1] terzake van de levering van een vuurwapen niet te zullen vervolgen kan op grond van het opportuniteitsbeginsel slechts marginaal worden getoetst.
Van het door de raadsvrouw in dit verband gestelde, dat het Openbaar Ministerie aan [getuige 1] heeft toegezegd hem niet te vervolgen voor genoemd strafbaar feit indien hij als getuige in de onderhavige strafzaak één of meer verklaringen zou afleggen, is niet gebleken.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat de met [getuige 1] en [getuige 2] gesloten overeenkomsten in strijd met het recht zijn tot stand gekomen, omdat het Openbaar Ministerie zich met betrekking tot die overeenkomsten niet heeft gehouden aan de, in artikel 130 van de Wet RO bedoelde, aanwijzingen van het College van Procureurs-Generaal en de krachtens die aanwijzingen geldende voorschriften betreffende de uitoefening van de taken en bevoegdheden van het Openbaar Ministerie.
De raadsvrouw heeft daartoe onder meer gesteld dat afspraken tussen politie en/of justitie met
[getuige 1] en [getuige 2] willens en wetens niet schriftelijk zijn vastgelegd, ofwel dat de bescheiden die daarop betrekking hebben niet in het dossier zijn gevoegd.
Door voormelde handelwijze is, aldus de raadsvrouw, doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn strafzaak tekort gedaan. Door deze ernstige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde is artikel 6 EVRM geschonden, hetgeen moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn vervolging, dan wel tot strafverlaging.
Het hof verwerpt ook dit verweer, aangezien van een overeenkomst tussen politie en/of justitie en [getuige 1] en/of [getuige 2] zoals hiervoor door het hof vastgesteld, niet is gebleken.
Bewezengeachte
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 26 maart 2002 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meerdere kogels in de richting van [slachtoffer] afgevuurd, door welke kogels [slachtoffer] is getroffen in diens hoofd en lichaam, tengevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de straf¬baarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit straf¬baar is.
Het bewezengeachte levert op:
Medeplegen van moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaar¬heid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest, en dat de 6 inbeslaggenomen hulzen moeten worden onttrokken aan het verkeer.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft in nauwe samenwerking met zijn mededader [medeverdachte], na een zorgvuldige en geraffineerde voorbereiding, op klaarlichte dag op een openbare weg in Amsterdam zijn vader, zijnde de oom van zijn medeverdachte, vermoord.
Verdachten hebben het fietsende slachtoffer van achteren benaderd en één van hen, zijnde de passagier op de scooter waarvan door hen bij de moord gebruik werd gemaakt, heeft vervolgens op laffe wijze en in koelen bloede van korte afstand meermalen met een vuurwapen verscheidene kogels in het hoofd en de rug van het slachtoffer geschoten. Het slachtoffer is als gevolg hiervan ter plaatse overleden. Verdachte en zijn mededader hebben aldus het slachtoffer, bij wie zij enige tijd in huis woonden, het (meest basale) recht op leven ontnomen.
De getuigen van de schietpartij en de omwonenden zijn ’s ochtends vroeg door de schietpartij opgeschrikt en zijn hierdoor ernstig geschokt. Met name een getuige die zich zeer dichtbij de plaats van het voorval bevond, heeft grote angst doorstaan.
Feiten als de onderhavige brengen grote onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweeg, temeer omdat de vrees kan ontstaan dat ook toevallige passanten door kogels geraakt worden. De rechtsorde is door dit feit dan ook op zeer ernstige wijze geschokt.
Bij een dergelijk feit past slechts een vrijheidsbenemende straf van lange duur.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Docu¬mentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 26 februari 2004 is verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof heeft ten voordele van de verdachte zijn jeugdige leeftijd in aanmerking genomen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De inbeslaggenomen voorwerpen, te weten 6 hulzen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien het bewezengeachte met betrekking tot deze voorwerpen is begaan en voorbereid.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 36b, 36c en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) JAREN.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuit¬voerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Onttrekt aan het verkeer de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen,
te weten: 6 hulzen.
Gelast de teruggave aan rechthebbende van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 strippenkaart,
- 1 zwarte leren jas,
- 1 bruin vest van slachtoffer,
- 1 veelkleurig overhemd,
- 1 wit shirt
- 1 grijze broek
- 1 rode onderbroek,
- 1 rekeningboekje met afschriften ABN-AMRO [nummer],
- 1 papiertje met daarop telefoonnummer [nummer],
- 1 bon van een geldopname met daarop geschreven “[nummer]”,
- 2 brieven aan [slachtoffer] in het Frans geschreven,
- 1 donkerblauwe LOTTO regenjas,
- 1 spaarbankboekje, Rijkspostspaarbank nummer [nummer],
- 1 familieboekje ten name van [slachtoffer],
- 3 helmen,
- 1 bruine enveloppe met daarin papieren met betrekking tot echtscheiding,
- 1 sleutelbos met 7 sleutels.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Tilleman, IJland-van Veen en Van Wijnen-Vergeer, in tegenwoordigheid van mrs. Westerhout en Van der Werf, griffiers en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 juli 2004.
Mrs. IJland-van Veen en Westerhout zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.