Parketnummer: 21-002429-03
Uitspraak d.d.: 5 november 2004
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Amsterdam
zitting houdende te
Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Utrecht van
15 mei 2003 in de strafzaak tegen
verdachte,
geboren te (...) op (...),
wonende te (...),
thans verblijvende in PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 18 november 2003, 20 januari 2004, 6 april 2004, 12 oktober 2004 en 22 oktober 2004 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 20 april 2002 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of diens mededader(s), voorgenomen
misdrijf om opzettelijk (en met voorbedachten rade) slachtoffer 1 van het leven
te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), als volgt heeft
gehandeld:
zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of diens mededader(s),
- voorzien van een vuurwapen naar/in de richting van discotheek 151 gelopen
en/of
- dat vuurwapen gericht en/of gericht gehouden in de richting van een of meer
personen en/of
- (vervolgens) dat vuurwapen gericht op die slachtoffer 1 en/of
- met dat vuurwapen (van/op korte afstand) een of meer kogel(s) afgevuurd op/in
het lichaam van die slachtoffer 1,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 20 april 2002 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade slachtoffer 2 van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en / of (een of meer van) zijn mededader(s)
opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen (van/op
zeer korte afstand) een of meer kogel(s) afgevuurd op/in het lichaam van
voornoemde slachtoffer 2,
tengevolge waarvan voornoemde slachtoffer 2 is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 20 april 2002 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk slachtoffer 2 van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben
verdachte en / of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk met een
vuurwapen (van/op zeer korte afstand) een of meer kogel(s) afgevuurd op/in het
lichaam van voornoemde slachtoffer 2,
tengevolge waarvan voornoemde slachtoffer 2 is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 20 april 2002 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of diens mededader(s) voorgenomen
misdrijf om opzettelijk (en met voorbedachten rade) slachtoffer 3 van het
leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg) als volgt heeft
gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of diens mededader(s)
- voorzien van een vuurwapen naar/in de richting van discotheek 151 gelopen
en/of
- dat vuurwapen gericht en/of gericht gehouden in de richting van
een of meer personen (waaronder die slachtoffer 3 zich bevond) en/of
- dat vuurwapen gericht op een persoon en/of
- met dat vuurwapen een of meer kogel(s) heeft afgevuurd op/in het lichaam van
die persoon en/of
- een andere persoon achterna gelopen/gerend en/of die persoon
een elleboogstoot gegeven (tengevolge waarvan deze uit balans raakte) en/of
- met dat vuurwapen een of meer kogel(s) afgevuurd op/in het lichaam
van die andere persoon en/of
- (vervolgens), zich omgedraaid en/of dat vuurwapen gericht en/of gericht
gehouden in de richting van die slachtoffer 3 en/of
- met dat vuurwapen een of meer kogel(s) heeft afgevuurd in de richting van
die slachtoffer 3;
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Nadere onderzoekshandelingen
De raadsman heeft betoogd, dat er een hernieuwd onderzoek aan de jas van het slachtoffer
slachtoffer 2 dient plaats te vinden aangaande in- en uitschot, nu het gezien de vindplaats van huls nr. 8 en de situatietekening zoals die is opgemaakt door getuige slachtoffer 3 onmogelijk is dat de huls nr. 8 afgevuurd zou zijn uit een wapen, welke de mannen die de steeg in zijn gelopen, bij zich hadden. Het ligt, aldus de raadsman, meer voor de hand dat voormelde huls afkomstig is uit een groep personen welke rechtdoor richting het stadhuis is gelopen.
Het hof acht een dergelijk nader onderzoek niet noodzakelijk, gelet op al het beschikbare materiaal en de reeds uitvoerig verrichte onderzoekshandelingen. Het is het hof voorts onvoldoende duidelijk geworden, waartoe het hernieuwde onderzoek concreet zou moeten strekken.
Onder 3 is aan verdachte en zijn mededader tenlastegelegd, dat zij opzettelijk en met voorbedachten rade slachtoffer 3 hebben gepoogd van het leven te beroven, door met een vuurwapen een kogel af te vuren in de richting van die slachtoffer 3.
Hoewel als vaststaand kan worden aangenomen dat de afstand van de positie van verdachte en zijn mededader tot slachtoffer 3 op het moment van schieten groter was dan de afstand tot de kort daarvoor beschoten slachtoffers, komt het hof, mede gelet op na te melden feiten en omstandigheden in onderling verband bezien, tot een bewezenverklaring van poging tot moord op die slachtoffer 3:
- er is geschoten met scherpe munitie;
- verdachte en zijn mededader hebben kort daarvoor gericht twee andere personen neergeschoten, waarvan één dodelijk getroffen;
- slachtoffer 3 bevond zich binnen schootsafstand van verdachte en zijn mededader;
- het beoogde slachtoffer maakte deel uit van hetzelfde groepje personen, waar de agressie van verdachte en zijn mededader tegen was gericht;
- slachtoffer 3 heeft - zakelijk weergegeven - verklaard, dat de man met het pistool zich omdraaide in haar richting, het pistool in haar richting richtte en dat zij vervolgens vuur zag komen uit de loop van het pistool;
- de aldaar aanwezige getuige (...) heeft - zakelijk weergegeven - verklaard, dat de man die zojuist meerdere keren had geschoten, in de richting van een steeg rende en voordat hij de steeg in rende zich omdraaide en nog een keer schoot in de richting van waar hij kwam, en waar, zo begrijpt het hof, het beoogde slachtoffer 3 nog stond.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, onder 2 primair en onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
hij op 20 april 2002 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en diens mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade slachtoffer 1 van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, als volgt heeft gehandeld:
zijnde hij, verdachte, en diens mededader,
- voorzien van een vuurwapen naar/in de richting van discotheek 151 gelopen
en
hebbende hij, verdachte,
- dat vuurwapen gericht in de richting van een persoon en
- vervolgens dat vuurwapen gericht op die slachtoffer 1 en
- met dat vuurwapen van korte afstand kogels afgevuurd op het lichaam van die slachtoffer 1,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
hij op 20 april 2002 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade slachtoffer 2 van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen van zeer korte afstand een of meer kogel(s) afgevuurd op het lichaam van voornoemde slachtoffer 2, tengevolge waarvan voornoemde slachtoffer 2 is overleden;
hij op 20 april 2002 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en diens mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade slachtoffer 3 van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg als volgt heeft
gehandeld:
zijnde hij, verdachte, en diens mededader:
- voorzien van een vuurwapen naar/in de richting van discotheek 151 gelopen en
hebbende hij verdachte:
- dat vuurwapen gericht in de richting van een of meer personen (waaronder die slachtoffer 3 zich bevond) en
- dat vuurwapen gericht op een persoon en
- met dat vuurwapen kogels afgevuurd op het lichaam van
die persoon en
zijnde hij, verdachte, en diens mededader
- een andere persoon achterna gelopen/gerend en
hebbende zijn mededader:
- die persoon een elleboogstoot gegeven (tengevolge waarvan deze uit balans raakte) en
hebbende hij verdachte:
- met dat vuurwapen een of meer kogels afgevuurd op het lichaam van die andere persoon en
- vervolgens dat vuurwapen gericht in de richting van die slachtoffer 3 en
- met dat vuurwapen een kogel afgevuurd in de richting van die slachtoffer 3;
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde:
telkens:
Het medeplegen van poging tot moord.
ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde:
Het medeplegen van moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het medeplegen van moord en het medeplegen van een tweetal pogingen tot moord veroordeeld tot een gevangenis-straf van 18 jaren. De verdachte is in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte, eveneens ter zake van voormelde feiten, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaren.
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden- de navolgende feiten en omstandigheden.
Het hof neemt bij de strafoplegging allereerst in aanmerking dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord en aan het medeplegen van een tweetal pogingen tot moord, waarbij verdachte als de daadwerkelijke schutter is opgetreden. Moord wordt algemeen als één van de meest ernstige delicten van het Wetboek van Strafrecht beschouwd.
Verdachte en zijn mededader hebben welbewust aan het leven van een jonge vrouw een einde gemaakt, door haar met een vuurwapen van dichtbij in de rug te schieten en voorts het leven van een jonge man geruïneerd, door hem met voormeld vuurwapen van dichtbij in de borst te schieten, waardoor deze voor de rest van zijn leven grotendeels verlamd zal blijven.
Door hun handelen hebben verdachte en zijn mededader aan de familie en vrienden van de slachtoffers onbeschrijfelijk en onherstelbaar leed toegebracht.
Verdachte en zijn mededader hebben voorts een andere jonge vrouw - welke getuige was van voormelde twee brute liquidaties - in een levensbedreigende situatie gebracht, door van enige afstand op haar te schieten, hetgeen haar grote angst heeft aangejaagd.
Naar het oordeel van het hof zijn de door verdachte en zijn mededader gepleegde feiten zo ernstig en gruwelijk, en voor de direct betrokkenen en de samenleving zo verontrustend, dat alleen een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur in aanmerking komt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 47, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1, onder 2 primair en onder 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr Otte, voorzitter,
mrs Boekhorst Carrillo en Mintjes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Ouweneel, griffier,
en op 5 november 2004 ter openbare terechtzitting uitgesproken.