GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BIJ VERVROEGING
Beslissing van 4 november 2004 in de zaak onder rekestnummer 61/2004 NOT van:
[naam],
wonende te [plaats],
APPELLANT,
[naam],
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Door appellant, verder te noemen klager is bij een op 14 januari 2004 ter griffie
ingekomen verzoekschrift – met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en de kandidaat-notarissen te Leeuwarden, verder te noemen de kamer, van 12 december 2003, verzonden op 18 december 2003. Bij deze beslissing is de klacht van klager, tegen geïntimeerde, verder te noemen, de notaris ongegrond verklaard.
1.2. Op 22 januari 2004 is van de zijde van klager een aanvullend beroepschrift - met bijlagen - ter griffie ingekomen.
1.3. Op 11 maart 2004 is van de zijde van de notaris een verweerschrift – met één bijlage – ter griffie ingekomen.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 14 oktober 2004. Klager en de notaris zijn verschenen. Zij hebben het woord gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en van de hiervoor vermelde stukken.
3.1. Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in haar beslissing hieromtrent heeft vastgesteld.
3.2. Klager heeft het beroepschrift, voor zover het betreft het ter inzage geven van het testament van erflater hetgeen de kamer onder rubriek 2.2. heeft opgenomen, betwist. Aan de door klager geopperde bezwaren tegen vaststelling van de feiten in zoverre zal het hof, voor zover van belang voor de beoordeling, in dat kader aandacht besteden en voor het overige uitgaan van de door de kamer vastgestelde feiten.
4. Het standpunt van klager
Klager verwijt de notaris – kort en zakelijk weergegeven - dat hij in onvoldoende mate toezicht gehouden heeft op de advieswerkzaamheden van zijn medewerker [naam], verder te noemen [naam], ten aanzien van de verkoop van een stuk grond. Klager had verwacht dat [naam] de inhoud van het testament van zijn tante[naam], verder te noemen de erflaatster, met betrekking tot het legaat bij zijn advies betrokken zou hebben. Door de verkoop van het stuk grond is het legaat vervallen en is de helft van de opbrengst naar de overige erfgenamen, de goede doelen, gegaan. Klager stelt zich op het standpunt dat, nu [naam] op de hoogte was van het legaat, hij klager over de gevolgen van de verkoop had moeten informeren.
5. Het standpunt van de notaris
De notaris betwist dat [naam] gehouden zou zijn om omwille van klager het testament van de erflaatster bij zijn advies met betrekking tot een stuk grond te betrekken; [naam] is immers gebonden aan de plicht tot geheimhouding. Ook beschikte klager niet over een volmacht van erflaatster waaruit bleek dat klaagster alle zaken van erflaatster behartigde. Bovendien, als een testament al bij leven door een notaris en een belangenbehartiger zou worden bekeken, dan zou het initiatief daartoe nimmer van de notaris uit mogen gaan, maar van erflaatster zelf of haar (gevolmachtigde) belangenbehartiger.
6.1. Het hof is met de kamer van oordeel dat niet is gebleken dat [naam], als medewerker verbonden aan het kantoor van de notaris, klager op onzorgvuldige wijze heeft geadviseerd met betrekking tot de verkoop van het stuk grond van erflaatster. [naam] heeft klager geadviseerd op grond van de door laatstgenoemde aan hem, [naam], vermelde feiten en omstandigheden. Klager heeft blijkens het proces-verbaal in eerste aanleg verklaard niet meer te weten of hij het testament aan [naam] heeft laten lezen. De notaris heeft ontkend dat klager zulks heeft gedaan. In hoger beroep heeft klager andermaal verklaard zich niet meer te kunnen herinneren het testament bij [naam] ter sprake te hebben gebracht. Op grond van dit een en ander komt het hof tot het oordeel dat aannemelijk is dat klager [naam] niet in kennis heeft gesteld van het aanwezig zijn van een testament, noch van de inhoud daarvan. Hiervan uitgaande kon [naam] in zijn advisering met het testament geen rekening houden en klager daarbij derhalve niet voorhouden wat de consequenties van de verkoop en levering van de grond voor de legatarissen zouden zijn, rekening houdende met dat testament. Voorts is nog van belang dat het [naam] ook niet vrij stond om op eigen initiatief het testament van erflaatster bij het advies te betrekken. Het vorenstaande leidt er toe dat het handelen van [naam] in zijn gemelde hoedanigheid niet laakbaar is.
6.2. Nu het hof de gedraging van [naam] niet laakbaar oordeelt, komt het hof aan de beschouwing in hoeverre het toezicht van de kant van de notaris als voldoende dan wel als onvoldoende kan worden beoordeeld niet toe. Het hof acht de klacht ongegrond.
6.3. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.4. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Schipper, Stille en Van Os, en in het openbaar uitgesproken op donderdag 4 november 2004.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE LEEUWARDEN
UITSPRAAK
van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden, hierna te noemen de Kamer, in de zaak van:
[naam], wonende te [plaats],
klager,
[naam],
notaris te [plaats],
hierna te noemen: de notaris.
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij klaagschrift-formulier van 17 april 2003 heeft klager een klacht ingediend tegen de notaris. De notaris heeft schriftelijk verweer gevoerd bij brief van 3 juni 2003. De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 11 november 2003 ter openbare vergadering van de voltallige Kamer. Klager en de notaris zijn verschenen.
2.1 Op 20 mei 1994 heeft mevrouw[naam] een testament opgemaakt ten overstaan van de notaris. In dit testament legateert zij aan de kinderen van haar zuster (waaronder klager) haar gehele inboedel in de zin van art. 5 boek 3 Burgerlijk Wetboek (BW) en het haar in eigendom zijnde perceel weiland, zulks onder de verplichting om de gebruiksrechten van dit perceel te laten bij de huidige pachter de heer [naam], zolang hij dat wenst en dus de pacht aan hem, in afwijking van de mogelijkheid welke de Pachtwet biedt, niet op te zeggen. Onder de last tot uitkering van gemelde legaten benoemt zij tot haar erfgenamen: (I) voor de helft gezamenlijk en voor gelijke delen een zevental instellingen en (II) voor de wederhelft, gezamenlijk en voor gelijke delen, de kinderen van haar zuster. Zij benoemt klager tot uitvoerder van haar uiterste wilsbeschikkingen, bestuurder van haar crematie en beredderaar van haar nalatenschap.
2.2 In maart 2000 (vóór het overlijden van mevrouw [naam]) wordt de pachtovereenkomst door de pachter opgezegd. Klager wendt zich vervolgens tot de heer [naam] -werkzaam als notarisklerk op het kantoor van de notaris- voor overleg om tot verkoop van het weiland over te gaan. Klager heeft op dat moment de beschikking over een afschrift van het testament van mevrouw [naam], welk testament hij bij de bespreking echter niet aan [naam] overlegt. De verkoop van het weiland geschiedt in maart 2000. De opbrengst wordt overgeboekt op de rekening van mevrouw [naam]. Op 3 januari 2001 overlijdt mevrouw [naam]. Nu door de verkoop van het perceel weiland het legaat is vervallen, komt de opbrengst daarvan niet alleen ten goede aan de kinderen van haar zuster, maar voor de helft ook aan de overige erfgenamen.
Klager is van mening dat de heer [naam] een onzorgvuldig advies heeft gegeven met verstrekkende financiële gevolgen voor de kinderen van erflaatsters zuster. In het advies betreffende de verkoop van het weiland van mevrouw [naam] had [naam] hem er op moeten wijzen dat er een wijziging met betrekking tot het legaat zou optreden. Indien [naam] deze informatie had verstrekt, was er geen opdracht tot voortijdige verkoop gegeven. Door de verkoop is de helft van de opbrengst naar de goede doelen gegaan. Hierdoor hebben de kinderen van erflaatsters zuster ƒ100.000,00 minder ontvangen. Volgens klager was [naam] op de hoogte van het legaat en had hij klager moeten informeren over de gevolgen van de verkoop.
4. HET STANDPUNT VAN DE NOTARIS
De notaris is van mening dat de klacht ongegrond is op grond van de volgende redenen. Ingevolge art. 3 lid 2 en art. 22 Wet op het notarisambt (Wna) bestaat er een plicht tot geheimhouding. Alleen al om deze reden mocht de heer [naam] niet het testament uit de kluis halen om de inhoud met klager door te nemen. Klager had bovendien geen schriftelijke volmacht waaruit bleek dat hij alle zaken van zijn tante behartigde. Onder omstandigheden zou het mogelijk zijn dat het testament al bij leven door de notaris en de belangenbehartiger wordt bekeken, maar daartoe mag de notaris nimmer zelf het initiatief nemen. Het initiatief hiertoe zou dan uit moeten gaan van de erflaatster of haar (gevolmachtigde) belangenbehartiger en dat is in casu niet geschied.
5. DE BEOORDELING DOOR DE KAMER
5.1 Ter beoordeling van de vraag of de notaris tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld dient in de eerste plaats de vraag beantwoord te worden of [naam] in het onderhavige geval op onjuiste wijze zijn werkzaamheden heeft verricht.
5.2 Op basis van de stukken en hetgeen is aangevoerd ter vergadering is de Kamer van oordeel dat in het onderhavige geval niet gesteld kan worden dat [naam] op onzorgvuldige wijze klager heeft geadviseerd over de verkoop van het weiland. Er is niet gebleken dat klager aan [naam] toen zodanige informatie heeft verschaft, dat [naam] daaruit had kunnen en moeten afleiden dat verkoop van het land zou leiden tot een wijziging met betrekking tot het legaat. Hoewel klager beschikte over een afschrift van het betreffende testament heeft hij -om hem moverende redenen- nagelaten dit afschrift aan [naam] te verstrekken en heeft hij tevens [naam] niet volledig op de hoogte gesteld van de inhoud van het testament. Nu [naam] niet op de hoogte was van de volledige inhoud van het testament en op hem evenmin de verplichting rustte op eigen initiatief het testament van [naam] bij de advisering te betrekken, kan hem geen onzorgvuldige advisering worden verweten.
5.3 Vervolgens overweegt de Kamer dat een notaris slechts met betrekking tot een op zijn kantoor werkzame medewerker aansprakelijk is, indien de notaris, alle omstandigheden in aanmerking genomen, verweten kan worden dat hij onvoldoende toezicht op de werkzaamheden van de medewerker heeft uitgeoefend, dan wel aan die medewerker werkzaamheden heeft overgelaten, die gezien de persoon, de deskundigheid en de ervaring van de medewerker niet aan hem overgelaten hadden mogen worden.
5.4 De Kamer is van oordeel dat niet geoordeeld kan worden dat de notaris in onvoldoende mate toezicht heeft gehouden op de werkzaamheden van [naam]. Gelet op de ervaring en expertise van [naam], moet hij in staat worden geacht de in deze zaak aan de orde gestelde werkzaamheden zelfstandig te verrichten. Voorts kan niet geoordeeld worden dat [naam] is getreden buiten de bevoegdheden die hij redelijkerwijs heeft in de functie van notarisklerk.
5.5 Het vorenstaande overziend komt de Kamer tot de conclusie dat [naam] in het onderhavige geval op de juiste wijze zijn werkzaamheden heeft uitgeoefend. Voorts concludeert de Kamer dat [naam] niet buiten de aan hem als notarisklerk toekomende bevoegdheden is getreden en de notaris niet verweten kan worden dat hij in onvoldoende mate toezicht heeft gehouden op de werkzaamheden van [naam].
5.5 Gelet op het vorenstaande wordt als volgt beslist.
De Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden:
- verklaart de klacht ongegrond;
Deze beslissing is genomen te Leeuwarden door mr. W.K.F. Hangelbroek, voorzitter, mrs. J.C.G. Leijten, G. van Wijk en H.Ph. Breuker en G. Gast, leden, bijgestaan door mr. R.J. van der Veen, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2003.
De beslissing is verzonden op
Binnen dertig dagen na de dag van verzending van de aangetekende brief waarin van bovenstaande beslissing wordt kennisgegeven, kan hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld. Dit dient te geschieden door middel van een verzoekschrift bij de griffie van het Gerechtshof te Amsterdam, Prinsengracht 436, correspondentieadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.