Tiende Enkelvoudige Belastingkamer
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst P, de inspecteur, gedagtekend 29 oktober 2003, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001.
Het beroep is behandeld ter zitting van 21 oktober 2004.
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
1. Belanghebbende tekent in opdracht portretten van mens en/of dier in potlood. De portretten worden naar de opdrachtgever verzonden in een door haar zelf gemaakte map en doos.
2. Belanghebbende vroeg in 2001 voor haar tekeningen de volgende bedragen (in € ):
Formaat A3 A4
Enkel portret 68 56,70
Dubbelportret op 113,45 92
Driedubbelportret 158
Voor het verzenden bracht zij € 8 in rekening.
3. In 2001 heeft belanghebbende in opdracht 28 enkele, 7 dubbel- en 1 driedubbelportret getekend. Tevens heeft zij ter promotie van haar onderneming nog 4 portretten getekend zonder dat zij daar een vergoeding voor ontving. Bij gelegenheid van het huwelijk van prins Willem-Alexander en prinses Maxima heeft zij een dubbelportret van het paar getekend en dat aan hen aangeboden, waarvoor het Koninklijk huis haar persoonlijk bedankt heeft.
4. Belanghebbende beschikt over een eigen website en een cd-rom om haar werk te presenteren. Het ontwerpen en aanpassen hebben de echtgenoot en zoon van belanghebbende gedaan. Belanghebbende heeft daartoe wel – min of meer – gedetailleerde suggesties en/of aanwijzingen gegeven.
5. Tot 2001 vermeldde de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen geen inkomsten met betrekking tot haar activiteiten. In haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor 2001 heeft belanghebbende de opbrengsten uit die activiteiten als winst uit onderneming aangegeven. In dat jaar bedroeg de omzet € 2.611,94 en de winst € 657.
6. Voor 2001 heeft belanghebbende een urenspecificatie overgelegd om aan te tonen dat zij ten minste 1225 uren heeft besteed aan haar tekenactiviteiten. De uren zijn daarin als volgt verantwoord:
Omschrijving Uren
Enkele portretten 28 x 20 560
Dubbelportretten 7 x 40 280
3-Dubbel 1 x 55 55
Gratis 2 x 20 40
Gratis dubbelportret (willem/maxima) 40
Bruidskaart 3
Ezel 20
Paard tbv Boerenbond 11
Besprekingen ivm exposities 4
Mappen maken 36 x 3 108
Visitekaartjes snijden 10
Onderhoud website/CD/surfen 100
Ontvangst gasten 2 uur per maand 24
Dag zoeken naar nieuwe papier 6
Correspondentie/mailen 1 uur per week 50
Totaal uren 1311
7. In 2001 en 2002 heeft belanghebbende in haar aangifte om toepassing van de zelfstandigenaftrek verzocht. De aanslag voor 2002 is conform de aangifte opgelegd.
8. In geschil is of belanghebbende in 2001 recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek, meer in het bijzonder of zij aan het urencriterium als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid van de Wet inkomstenbelasting 2001 (verder: de Wet IB 2001) voldoet. Niet in geschil is dat de activiteiten van belanghebbende als portrettekenares worden uitgeoefend in het kader van een onderneming.
9. Artikel 3.76, eerste lid, jo. artikel 3.6, eerste lid, van de Wet IB 2001 bepaalt voor zover hier van belang dat de zelfstandigenaftrek geldt voor de ondernemer die gedurende het kalenderjaar ten minste 1225 uren besteedt aan werkzaamheden voor zijn onderneming.
10. Het Hof stelt voorop dat het op de weg van belanghebbende ligt aannemelijk te maken dat zij in 2001 heeft voldaan aan het urencriterium.
Belanghebbende verwijst hiervoor naar de onder 6 vermelde urenspecificatie. Zij tekent daarbij aan dat zij als beginnend kunstenares verhoudingsgewijs veel meer tijd wil en moet investeren in de kwaliteit van haar tekeningen en daarbij veel tijd gestoken heeft in het promoten van haar tekeningen bij potentiële afnemers.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat zij aan het urencriterium voldoet, omdat zij geen nadere onderbouwing van de overgelegde urenspecificatie heeft gegeven. Voorts stelt hij dat het financiële resultaat van de inspanningen van belanghebbende per gewerkt uur onaannemelijk laag is, zelfs indien rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat zij een beginnend onderneemster is. De inspecteur bestrijdt onder andere dat belanghebbende 100 uren heeft besteed aan de website, de cd-rom en het raadplegen van internet.
11. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat zij ten minste 1225 uren aan haar onderneming heeft besteed.
Hierbij acht het Hof mede van belang dat belanghebbende de uren van de onder 5 vermelde urenspecificatie onvoldoende heeft onderbouwd. De urenspecificatie gaat uit van 100 uren voor onderhoud van de website en cd-rom en het raadplegen van internet, terwijl belanghebbende zelf aangeeft dat niet zij maar haar echtgenoot respectievelijk haar zoon de website en de cd-rom ontworpen en gewijzigd hebben. Het Hof meent dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt hieraan meer dan 16 uren te hebben besteed. Voorts meent het Hof dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt, ook als in aanmerking genomen wordt haar nauwgezette en tijdrovende werkwijze, dat zij meer dan 5 uren heeft besteed aan het snijden van visitekaartjes. Uit het voorgaande volgt dat het aantal uren, waarvan belanghebbende stelt dat die aan ondernemingsactiviteiten zijn besteed, ten minste met (84 + 5=) 89 uren moet worden verminderd. Dit betekent dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt meer dan 1225 uren aan haar onderneming te hebben besteed.
12.1. Belanghebbende heeft zich ook op het vertrouwensbeginsel beroepen. Belanghebbende meent dat nu de inspecteur de aangifte over 2002 gevolgd heeft, zij mocht menen dat de inspecteur zich op het standpunt stelde dat zij voldeed aan het urencriterium. Immers de inspecteur was bij het vaststellen van die aanslag van het geschil over 2001 op de hoogte. De inspecteur stelt dat de aangifte 2002 niet inhoudelijk is beoordeeld, maar zogenaamd administratief is afgedaan.
12.2. Voor het in rechte te beschermen vertrouwen is – voor zover te dezen van belang – vereist dat sprake is van omstandigheden die bij de belastingplichtige de indruk hebben kunnen wekken dat het door de inspecteur accepteren van de zelfstandigenaftrek over 2002 op een bewuste standpuntbepaling van hem berustte.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk gemaakt heeft dat er in casu sprake is geweest van dergelijke omstandigheden. In dit kader acht het Hof het volgende van belang. Tijdens een bespreking over het onderhavige geschil – die naar het Hof op grond van de gedingstukken aanneemt op 1 augustus 2003 heeft plaatsgevonden – vroeg belanghebbende de inspecteur of zijn standpunt met betrekking tot de zelfstandigenaftrek over 2001 betekende dat de zelfstandigenaftrek ook over 2002 zou worden gecorrigeerd. De inspecteur beantwoordde die vraag bevestigend. Vervolgens heeft de inspecteur op 7 augustus 2003 belanghebbende meegedeeld dat hij van opvatting bleef dat zij met betrekking tot 2001 geen recht had op de zelfstandigenaftrek. De aanslag over 2002 is daarna vastgesteld. Nu uit geen enkel na 7 augustus 2003 door de inspecteur opgesteld stuk kon worden afgeleid dat de inspecteur van opvatting was veranderd, kon het volgen van de aangifte over 2002 in redelijkheid niet anders worden opgevat dan dat de inspecteur per vergissing de zelfstandigenaftrek over 2002 had geaccepteerd. In ieder geval heeft de aanslag over 2002 niet de indruk kunnen wekken dat de inspecteur de zelfstandigenaftrek over dat jaar bewust accepteerde.
14. Op grond van al het voorgaande is het gelijk aan de inspecteur en moet het beroep ongegrond verklaard worden.
15. Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan op 4 november 2004 door mr. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Nijhuis als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.