ECLI:NL:GHAMS:2004:AR5957

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/00830
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Goes
  • A. Nijhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Parkeerbelasting en onmiddellijk laden van goederen in Amsterdam

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 november 2004 uitspraak gedaan in het beroep van X, belanghebbende, tegen een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd door de gemeente Amsterdam. De naheffingsaanslag was gedateerd op 14 augustus 2003 en was het gevolg van een parkeercontrole waarbij om 15.59 uur werd vastgesteld dat de auto van belanghebbende zonder geldig parkeerkaartje geparkeerd stond. Belanghebbende betwistte de naheffingsaanslag en stelde dat hij op dat moment bezig was met het onmiddellijk laden van goederen, in dit geval een tafel en stoelen, van de vierde etage van het huis van zijn dochter naar zijn auto.

Het Hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Belanghebbende arriveerde om 15.55 uur bij het huis van zijn dochter en begon direct met het inladen van de goederen. Het Hof oordeelde dat de handelingen die belanghebbende verrichtte, zoals het naar beneden dragen van de tafel, onder de definitie van 'onmiddellijk laden' vallen zoals vastgelegd in de gemeentelijke verordening. De tijd die nodig was om de tafel van de vierde etage naar beneden te dragen, viel binnen de grenzen van wat als onmiddellijk laden kan worden beschouwd.

Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag onterecht was opgelegd, omdat belanghebbende niet geparkeerd had in de zin van de verordening. De uitspraak van de heffingsambtenaar werd vernietigd en het Hof gelastte de gemeente Amsterdam het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. Dit oordeel is in lijn met eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, die ook de noodzaak van een directe handeling bij het laden van goederen benadrukt.

De uitspraak benadrukt het belang van de context en de tijdsduur van handelingen bij het bepalen of er sprake is van parkeren of onmiddellijk laden, en bevestigt dat de specifieke omstandigheden van de zaak bepalend zijn voor de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tiende Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, hierna verweerder, gedagtekend 26 januari 2004, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting met dagtekening 14 augustus 2003.
Het beroep is behandeld ter zitting van 21 oktober 2004.
Beslissing
Het Hof:
? verklaart het beroep gegrond;
? vernietigt de uitspraak op bezwaar;
? vernietigt de naheffingsaanslag; en
? gelast de gemeente Amsterdam het gestorte griffierecht ad € 31 aan belanghebbende te vergoeden.
Gronden
1. Belanghebbende heeft een auto (...) geparkeerd in de a-straat te Amsterdam.
2. Op genoemde datum heeft een parkeercontroleur om 15.59 uur geconstateerd dat de auto geparkeerd stond zonder dat een geldig parkeerkaartje zichtbaar was aangebracht in de auto. Om die reden heeft hij belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd.
3. In geschil is of aan belanghebbende terecht een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting is opgelegd.
4. De Verordening Parkeerbelastingen 2003 bevat onder meer de volgende artikelen:
Art. 1
Onder de naam van parkeerbelastingen worden de volgende belastingen geheven:
a. een belasting terzake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het College van Burgemeester en Wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
(...)
Art. 2
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a. parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot (….) het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen, voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten (….)
Art. 3
1. De belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel a, wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd.
(...)
Art. 4
1. De belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.
(...)
Art. 6
1. De belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte, en wel door middel van het werpen van geld in parkeerapparatuur (...) en moet worden betaald bij de aanvang van het parkeren. (...)
Niet in geschil is dat ingevolge de Verordening voor het parkeren in de a-straat parkeerbelasting verschuldigd was.
5. Artikel 2, onderdeel a, van de Verordening bepaalt onder meer dat onder parkeren moet worden verstaan het doen of laten staan van een voertuig, anders dan de tijd die nodig is en gebruikt wordt tot het onmiddellijk laden van goederen. Onder het onmiddellijke laden dient te worden verstaan het onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is. (Hoge Raad 12 mei 1999, nr. 33 286, BNB 1999/257)
6. Belanghebbende stelt dat hij op genoemd tijdstip niet heeft geparkeerd. Hij heeft de auto in de directe omgeving van het huis van zijn dochter neergezet, ten einde een tafel en enige stoelen in te laden en te vervoeren. Nadat hij zijn auto tot stilstand had gebracht, is hij terstond zijn dochters huis ingegaan om tezamen met zijn dochter de tafel vanaf de vierde etage naar beneden te dragen. Op de eerste verdieping hebben zij de tafel neergezet en belanghebbende heeft toen de achterklep van zijn auto geopend. Vervolgens hebben zij de tafel direct ingeladen.
7. Verweerder heeft gesteld dat hier geen sprake is geweest van onmiddellijk laden van zaken. De tijd die nodig is om zaken van vier hoog naar beneden te halen behoort niet tot dit onmiddellijk laden. Er is door belanghebbende ook geen verklaring gegeven voor de stop die is gemaakt op de eerste etage.
8. Het Hof is van oordeel dat de onder 6 omschreven handelingen – waarvan verweerder niet gesteld heeft dat ze niet hebben plaatsgevonden – behoren tot het onmiddelijk laden.
De omstandigheid dat belanghebbende de tafel op de eerste verdieping heeft neergezet doet hier niet aan af, nu niet aannemelijk is dat op dat moment door belanghebbende andere handelingen zijn verricht dan die behorende tot het onmiddellijk laden. Hierbij acht het Hof van belang het korte tijdsbestek waarbinnen de handelingen hebben plaatsgevonden. Belanghebbende heeft namelijk onweersproken gesteld dat hij om 15.55 uur bij zijn dochters huis arriveerde, terwijl de naheffingsaanslag om 15.59 uur is opgelegd.
Een en ander wordt bevestigd door – zoals belanghebbende onweersproken heeft gesteld – de waarneming van de parkeercontroleur dat ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag de motorkap van de auto nog warm was.
Nu verweerder ter zitting heeft verklaard dat de zaken die belanghebbende in de auto geladen heeft qua omvang voldoen aan de voorwaarde die de Hoge Raad in voornoemd arrest heeft gesteld, heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof de auto destijds niet geparkeerd. Het beroep is derhalve gegrond.
9. Nu belanghebbendes beroep gegrond is, acht het Hof in beginsel termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Van voor vergoeding in aanmerking komende kosten is echter niet gebleken.
De uitspraak is gedaan op 4 november 2004 door mr. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Nijhuis als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.