ECLI:NL:GHAMS:2004:AR6629

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-001540-04
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Scholten
  • M. Boumans
  • J. Brilman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging en zware mishandeling met dodelijke afloop op het Gerard Douplein te Amsterdam

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 november 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van openlijke geweldpleging en zware mishandeling, waarbij het geweld resulteerde in de dood van het slachtoffer. De feiten vonden plaats op 6 oktober 2003 op het Gerard Douplein in Amsterdam, waar de verdachte samen met anderen het slachtoffer aanviel. Het hof oordeelde dat de verdachte en zijn mededaders openlijk in vereniging geweld hebben gepleegd tegen het slachtoffer, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel en uiteindelijk de dood van het slachtoffer door een gescheurde milt. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde had begaan, maar sprak hem vrij van de primair tenlastegelegde feiten. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf, maar het openbaar ministerie stelde hoger beroep in en eiste een zwaardere straf. Het hof oordeelde dat de verdachte, door zijn handelen, een directe confrontatie met het slachtoffer had gezocht, wat leidde tot de fatale escalatie van geweld. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de maatschappelijke impact van dergelijk geweld.

Uitspraak

arrestnummer:
rolnummer: 23-001540-04
datum uitspraak: 16 november 2004
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 26 maart 2004 in de strafzaak onder parketnummer 13-037829-03 van het openbaar ministerie
tegen
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [1985],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres en woonplaats]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 19 januari 2004, 11 en 12 maart 2004 en in hoger beroep van 9 juli 2004, 22/23 september 2004 (schouw), 1 en 2 november 2004.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 11 maart 2004 op vordering van de officier van justitie en de op de terechtzitting in hoger beroep van 9 juli 2004 op vordering van de advocaat-generaal toegestane wijziging tenlastelegging. Van die dagvaarding en vorderingen wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewezengeachte
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 6 oktober 2003 te Amsterdam met anderen op de openbare weg, het Gerard Douplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het gooien van een stoel in de richting van die [slachtoffer] en het schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer], waarbij hij, verdachte, die [slachtoffer] meermalen met kracht tegen haar lichaam heeft geschopt, welk door hem gepleegde geweld voor die [slachtoffer] de dood, ten gevolge heeft gehad,
en
hij op 6 oktober 2003 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, een gescheurde milt, heeft toegebracht, door opzettelijk meermalen met kracht tegen het lichaam van die [slachtoffer] te schoppen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere bewijsoverweging
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast.
Op 6 oktober 2003 rond 20.30 uur loopt [slachtoffer] in de passage tussen het Marie Heinekenplein en de 1e van der Helststraat te Amsterdam. In de passage zijn onder meer, tegenover elkaar, de supermarkt Dirk van den Broek en de slijterij Dirk III gevestigd. [slachtoffer] gaat bij Dirk III naar binnen, pakt een blikje bier en betaalt hiervoor. Zij verlaat de Dirk III en loopt door de passage in de richting van de 1e Van der Helststraat. Hierbij passeert zij in de passage [verdachte 2]. [verdachte 2] is een medewerker van Dirk van den Broek. Hij is op dat moment niet in dienst en niet gekleed in een Dirk van den Broek uniform. [verdachte 2] heeft niet gezien dat [slachtoffer] uit de Dirk III is gekomen en hij verkeert in de veronderstelling dat zij met het blikje bier, zonder dit te hebben afgerekend, uit de Dirk van de Broek is komen lopen. Omdat hij op dat moment niet in dienst is, vertelt hij enkele in dienst zijnde medewerkers van Dirk van den Broek, onder wie [verdachte 3], dat [slachtoffer], naar zijn mening, zonder te betalen de winkel is uitgelopen met een blikje bier.
Hierop verlaten [verdachte 2] en [verdachte 3], die wel gekleed is in Dirk van den Broek uniform, de passage en rennen achter [slachtoffer] aan, die via de 1e Van der Helststraat richting Gerard Douplein loopt. Terwijl [verdachte 2] en [verdachte 3] door de passage lopen naar de uitgang aan de 1e Van der Helststraat, hoort [verdachte 4] dat [verdachte 3] “dief” roept. [verdachte 5] hoort [verdachte 3] roepen: “Zij heeft iets gestolen”. [verdachte 2] en [verdachte 3] rennen via de 1e Van der Helststraat achter [slachtoffer] aan richting Gerard Douplein. Tevens rennen, in willekeurige volgorde, via de passage de 1e Van der Helststraat in: onder anderen [verdachte 6], gekleed in een Dirk van den Broek uniform en op dat moment in dienst, [verdachte 1], [verdachte 4], [verdachte 7] en [verdachte 8], die zich kort daarvoor ophielden in de passage bij de inpaktafels van Dirk van den Broek.
Naar het oordeel van het hof is het voldoende aannemelijk dat de jongens die in de richting van het Gerard Douplein renden het vermoeden hadden dat er achter een winkeldief werd aangezeten en/of dat er iets stond te gebeuren.
Als een ieder op of in de directe omgeving van het Gerard Douplein is aangekomen, stellen [verdachte 6], [verdachte 1], [verdachte 4], [verdachte 7] en [verdachte 8] zich op enig moment op in de onmiddellijke omgeving van [verdachte 3], [verdachte 2] en [slachtoffer].
Nadat [verdachte 2] had aangegeven dat voor hem de zaak was afgedaan toen hem gebleken was dat [slachtoffer] voor het bier had betaald en dat hij terugwilde naar de winkel van Dirk van den Broek en daartoe ook aanstalten maakte, zijn de andere jongens blijven staan. Vanaf dat moment werd er over en weer door personen uit de overgebleven groep jongens en [slachtoffer] naar elkaar geschreeuwd en gescholden.
Vervolgens wordt er vanuit die groep een stoel gegooid in de richting van [slachtoffer], terwijl er ook nog in haar richting werd geschreeuwd en gescholden. Daarop is die groep, nadat [slachtoffer] de stoel had opgepakt en daarmee in de richting van de groep was gelopen en de stoel in de richting van de groep had gegooid, als een homogene groep opgedrongen in de richting van [slachtoffer]. Beide partijen zochten een confrontatie. [slachtoffer] is vervolgens door een in deze strafzaak niet vast te stellen oorzaak komen te vallen. De jongens zijn toen als een groep in de buurt van [slachtoffer] blijven staan en er werd vanuit die groep, duidelijk waarneembaar voor omstanders, geschreeuwd en gejoeld in de richting van [slachtoffer]. Op grond hiervan komt het hof tot de conclusie dat zowel de leden van de groep als [slachtoffer] de confrontatie niet uit de weg zijn gegaan, doch haar juist hebben versterkt.
Vervolgens heeft [verdachte 1], toen [slachtoffer] op de grond lag, haar minstens twee maal hard geschopt tegen de linkerkant van haar lichaam.
Enige tijd later is [slachtoffer] overleden. Uit het sectierapport blijkt dat de doodsoorzaak is gelegen in een verbloeding ten gevolge van een gescheurde milt.
Tevens blijkt uit het sectierapport dat op het lichaam van [slachtoffer] aan de rechterkant nog enkele blauwe plekken zijn waar te nemen. Uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting zijn duidelijke feiten naar voren gekomen waaruit afgeleid kan worden wanneer zij dit letsel heeft opgelopen, noch door wat en/of door wie dit letsel veroorzaakt is. Het hof stelt echter vast dat dit letsel van zodanige aard is dat niet gezegd kan worden dat het mede-oorzaak is van het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen ten gevolge waarvan haar milt is gescheurd.
Op grond van het vorenstaande komt het hof tot het afsluitend oordeel dat [verdachte 1], [verdachte 6], [verdachte 7], [verdachte 4], [verdachte 8] en [verdachte 3] zich hebben schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer]. Vervolgens heeft [verdachte 1] zich ook –in ééndaadse samenloop- nog schuldig gemaakt aan zware mishandeling, de dood ten gevolge hebbend. [verdachte 1] heeft bij de openlijke geweldpleging de feitelijke geweldshandeling verricht, terwijl de significante bijdrage –zoals in rechtspraak en literatuur bedoeld- van [verdachte 6], [verdachte 7], [verdachte 4], [verdachte 8] en [verdachte 3] heeft bestaan uit het ieder voor zich besluiten de confrontatie te zoeken, het ieder voor zich getalmatig versterken van de groep en het zich niet distantiëren van de groep tijdens het schreeuwen, schelden en joelen door leden van de groep en het gooien van een stoel door één van de leden van de groep en het zich niet distantiëren van de confrontatie. Het hof is zich ervan bewust dat de gebeurtenissen op het Gerard Douplein zich in luttele minuten hebben afgespeeld. Desondanks meent het hof dat voor [verdachte 6], [verdachte 7], [verdachte 4], [verdachte 8] en [verdachte 3] de mogelijkheid om zich van een en ander te distantiëren heeft bestaan. Door een groep te (blijven) vormen is voor [verdachte 1] de sfeer en de mogelijkheid geschapen om de fatale schoppen te geven. Onder die omstandigheden moet worden gezegd dat [verdachte 6], [verdachte 7], [verdachte 4], [verdachte 8] en [verdachte 3], ieder voor zich, zich heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
en
zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank te Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, met aftrek.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan geweldpleging jegens [slachtoffer] op de openbare weg. Verdachte en zijn mededaders zijn achter het slachtoffer aangerend toen zij verdacht werd van een winkeldiefstal. Zij hebben zich in de directe omgeving van het slachtoffer opgesteld, waarbij er vanuit de groep geschreeuwd en gescholden werd naar het slachtoffer. Aldus hebben de verdachte en zijn mededaders een directe confrontatie met het slachtoffer gezocht. Hierdoor is er voor het slachtoffer een dreigende situatie ontstaan, waarna ook zij zich verbaal agressief in de richting van verdachte en zijn mededaders heeft uitgelaten. Het hof gaat ervan uit dat door de aldus ontstane opgewonden sfeer tussen de groep jongens en het slachtoffer het gebeuren is geëscaleerd. Vanuit de groep is er een stoel gegooid in de richting van het slachtoffer, vergezeld van een scheldwoorden. Hierna heeft het slachtoffer de stoel opgepakt, is daarmee gelopen in de richting van de groep jongens en heeft de stoel in hun richting teruggegooid. Vervolgens is de groep jongens opgedrongen in de richting van het slachtoffer, waarna het slachtoffer door een in deze strafzaak niet meer vast te stellen oorzaak is komen te vallen. Vervolgens heeft verdachte, naar aan te nemen valt (mede) ontremd geraakt door de zeer verhitte sfeer en volstrekt onverwacht, het op de grond liggende slachtoffer minstens twee harde schoppen in haar linkerzij gegeven, waardoor het slachtoffer dodelijk letsel heeft opgelopen.
Verdachte heeft vanaf het begin af aan verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Hij heeft aangegeven dat hij heel veel spijt heeft van zijn, naar zijn zeggen, voor hem onbegrijpelijk, handelen.
Het hof acht het aannemelijk dat verdachte noch zijn mededaders hebben kunnen voorzien dat hun handelwijze zou resulteren in de dood van het slachtoffer en ook dat verdachte noch zijn mededaders niet uit zijn geweest op hetgeen uiteindelijk is geschied. Het hof is echter tevens van mening dat de verdachte en zijn mededaders welbewust een confrontatie met het slachtoffer hebben gezocht, waardoor er geweld op straat kon -en ook is- ontstaan.
Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij het toen op de grond liggende slachtoffer, een zeer fragiele en weerloze vrouw, enkele harde trappen tegen haar lichaam heeft gegeven, met noodlottig gevolg.
Het hof tekent hierbij aan dat bij confrontaties op de openbare weg tussen groepen mensen of een groep mensen en één persoon, veelal een buitensporige escalatie plaatsvindt. Een en andermaal wordt daaraan ook in de media bekendheid gegeven.
Dit soort geweld veroorzaakt veelal –aanzienlijk- letsel en soms zelfs de dood bij het slachtoffer, alsmede grote maatschappelijke onrust en het draagt tevens bij aan het gevoel van onveiligheid van de burgers op straat.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende de verdachte van 19 mei 2004 blijkt dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest wegens het plegen van enig misdrijf.
Op grond van al het vorenstaande en mede gelet op het voorlichtingsrapport van de reclassering van 9 januari 2004 alsmede de rapportage van de psycholoog drs. J.M. Oudejans van 17 februari 2004 is het hof van oordeel dat het opleggen van de hierna vermelde straf alleszins passend en geboden is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte subsidiair meer of
anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot 1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt de proeftijd vast op 2 jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de 11e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Scholten, Boumans en Brilman, in tegenwoordigheid van Nagtegaal, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 november 2004.