ECLI:NL:GHAMS:2004:AT7349

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-002936-03
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • I.J. IJland-Van Veen
  • H. Hartsuiker
  • W. Wabeke
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van zware mishandeling en bedreiging met vuurwapens in het kader van drugshandel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 november 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1981 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van meerdere ernstige strafbare feiten, waaronder zware mishandeling, bedreiging met vuurwapens en het handelen in strijd met de Opiumwet. De feiten vonden plaats op 19 januari 2003, toen de verdachte samen met medeverdachten twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], ontvoerden en hen op gruwelijke wijze martelden in een woning in Amsterdam. De slachtoffers werden langdurig van hun vrijheid beroofd, vastgebonden en gemarteld, waarbij ze met de dood werden bedreigd en vuurwapens werden gebruikt. Het hof oordeelde dat de verdachte, samen met zijn medeverdachten, opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan de slachtoffers. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar het hof vernietigde dit vonnis en verklaarde de verdachte schuldig aan de bewezenverklaarde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren en moest een schadevergoeding van € 12.915,89 betalen aan [slachtoffer 1]. Het hof overwoog dat de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar wogen in de strafmaat.

Uitspraak

arrestnummer:
rolnummer: 23-002936-03
datum uitspraak: 19 november 2004
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 6 augustus 2003 in de strafzaak onder parketnummer 13-123025-03 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1981],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 23 juli 2003 en in hoger beroep van 12 maart 2004, 4 juni 2004, 11 juni 2004, 18 juni 2004, 3 september 2004 en 5 november 2004.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 23 juli 2003 op vordering van de officier van justitie en de op de terechtzitting in hoger beroep van 4 juni 2004 op vordering van de advocaat-generaal toegestane wijziging tenlastelegging. Van die dagvaarding en vorderingen wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezengeachte
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1A, 1B, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij
1A. op tijdstippen op 19 januari 2003 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] telkens opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel (littekens op de bovenarmen en op de buik en op de rug en op de schouders) heeft toegebracht, door opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg meermalen een heet strijkijzer tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] te duwen en vervolgens zout in de daardoor ontstane brandwonden te strooien en met een riem meermalen op die brandwonden te slaan;
1B. op 19 januari 2003 deels te Amsterdam en deels elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders de telefoons van voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgenomen en die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vervoerd naar een woning in Amsterdam ([adres]) en [slachtoffer 1] bij zijn arm gepakt en vastgehouden en vervolgens naar die woning meegevoerd en in die woning de handen en de voeten van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] vastgetaped en vastgebonden en hun mond dichtgetaped en belemmerd die woning te verlaten en die [slachtoffer 2] bewaakt met een stofzuigerstang;
2. op 19 januari 2004 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers hebben verdachte en zijn mededaders opzettelijk dreigend een revolver meermalen tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] gedrukt en de trekker van deze revolver overgehaald;
3. op tijdstippen op19 januari 2003 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen (de telkens aan handen en benen vastgebonden) [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, telkens met dat opzet naar die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is toegegaan waarna hij, verdachte, en zijn mededaders, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] meermalen met kracht tegen het gezicht hebben geslagen en met een stofzuigerstang meermalen met kracht tegen de rug en de benen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben geslagen en [slachtoffer 2] met kracht op de grond hebben gegooid en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] meermalen in hun buikstreek en tegen hun rug hebben geschopt en getrapt;
4. op tijdstippen op 19 januari 2003 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers hebben verdachte en zijn mededaders telkens opzettelijk dreigend [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd:
- “We rijden nou ergens heen, als je nou niet zegt waar het spul is, dan rijden we ergens heen en daar komen jullie niet meer uit. Het is beter als jullie nu zeggen waar het spul is” en
- “Het spul moet echt boven water komen anders gaat het echt jullie leven kosten” en
- “Luister, jullie hebben nog één kans. Het spul moet boven water komen. Als we zo naar boven lopen gaan er hele erge dingen gebeuren” en
- “Lopen, lopen anders gaan er nare dingen gebeuren” en
- “Jullie krijgen nog één kans. Jullie mogen één keer bellen. Hiervoor wil ik zelfs vijftien jaar zitten, maar dan wil ik eerst mijn geld terug” en
- “Jullie pakken ook zijn brood af. Hij gaat jullie flink te pakken nemen als jullie niet praten. Jullie kunnen beter praten voordat hij hier is” en
- “Jullie gaan eraan” en
- “Ik ga jullie elektrokuteren en vingers eraf snijden” en
- dat voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vandaag dood zouden gaan en dat hier in de buurt iemand was vermoord, ene Sjors en dat hij dat ook had gedaan en
- “Ik ga even een blaffer pakken”,
en hebben hij, verdachte en zijn mededaders tijdens het uiten van enige van bovengenoemde woorden met een mes de kleding van voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] losgesneden en met dat mes stekende bewegingen in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] gemaakt en een machinepistool op die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] gericht en daarmee gezwaaid in de directe nabijheid van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2];
5. op 18 januari 2003 te Soesterberg, gemeente Soest, opzettelijk heeft verstrekt aan [slachtoffer 2] ongeveer vier kilo cocaïne;
6. op 19 januari 2003 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie III, te weten een revolver (merk Alfa Proj, model 120, kaliber 9 mm) en munitie van categorie III, te weten 6 (scherpe) patronen (merk CBC, kaliber .38 SPL) voorhanden heeft gehad;
7. op tijdstippen in de periode van 1 september 2002 tot en met 18 januari 2003 te Amersfoort en elders in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid cocaïne (tussen circa 1 en 3 kilogram per uitvoer), immers hebben verdachte en zijn mededaders telkens opzettelijk een hoeveelheid cocaïne in een vrachtwagen vanuit Nederland naar Engeland vervoerd.
Hetgeen onder 1A, 1B, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
ten aanzien van het 1A bewezengeachte:
Medeplegen van zware mishandeling, gepleegd met voorbedachten rade, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het 1B bewezengeachte:
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 2 bewezengeachte:
Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
ten aanzien van het onder 3 bewezengeachte:
Medeplegen van poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 4 bewezengeachte:
Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 5 bewezengeachte:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
ten aanzien van het onder 6 bewezengeachte:
Medeplegen van:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie terwijl het feit wordt gepleegd met betrekking tot een wapen van categorie III
en
handelen in strijd artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
ten aanzien van het onder 7 bewezengeachte:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank te Amsterdam heeft de verdachte vrijgesproken ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde en veroordeeld ten aanzien van de onder 1A, 1B, 2, 3, 4, 5 en 7 ten laste gelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren.
Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toegewezen tot een bedrag van € 12.915,89 met de betalingsverplichting aan de Staat, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren met aftrek van voorarrest en toewijzing van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] primair tot een bedrag van € 30.357,81 en subsidiair tot een bedrag van € 20.915,89 zijnde € 20.000,00 bij wijze van voorschot voor immateriële schade en € 915,89 voor materiële schade, met daarbij de schadevergoedingsmaatregel tot dat bedrag.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte, zoals die ook is beschreven in het omtrent verdachte opgemaakte rapport door de psycholoog J.M. Oudejans van 31 mei 2004.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn broer [medeverdachte 1] op grote schaal bezig gehouden met transporten van hoeveelheden cocaïne naar Engeland. Zij hebben hierbij de transporten feitelijk door anderen laten verrichten, waardoor niet zij maar die anderen het grootste risico liepen.
Door zijn handelen heeft verdachte uit puur geldelijk gewin bijgedragen aan de internationale handel in en verspreiding van harddrugs en aan de daarmee gepaard gaande vermogens- en andere criminaliteit. Bovendien heeft hij aldus – gemeten aan de grote hoeveelheid vervoerde drugs – de gezondheid van zeer veel personen op het spel gezet.
Op 19 januari 2003 is hij samen met zijn neef [medeverdachte 2], nadat hem telefonisch was meegedeeld dat er een partij cocaïne verdwenen was, naar het benzinepompstation De Hackelaer gereden om informatie over de vermiste partij cocaïne te verkrijgen van de chauffeur, [slachtoffer 2], die voor hem de cocaïne naar Engeland zou transporteren. Bij het benzinepompstation zijn [slachtoffer 2] en zijn vriend [slachtoffer 1], die toevallig die avond in zijn gezelschap was, bij verdachte en [medeverdachte 2] in de auto gestapt. In de auto die, naar later bleek, onderweg was naar de [adres] in Amsterdam zijn de telefoons van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] afgepakt en is in dreigende taal tegen hen gesproken. Op het moment dat deze vier in de [adres] aankwamen, arriveerde vrijwel gelijktijdig een andere broer van verdachte, [medeverdachte 3]. In de woning zijn [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] langdurig van de vrijheid beroofd gehouden, waarbij zij aan handen en voeten werden vastgetaped en de mond werd afgeplakt. Nadat een zesde persoon in de woning was aangekomen, zijn de slachtoffers op allerlei manieren op een afschuwelijke wijze gemarteld, waaraan de slachtoffers voor de rest van hun leven lichamelijke en wellicht ook geestelijke littekens zullen overhouden. Tijdens de martelingen zijn de slachtoffers bedreigd met de dood en met het toebrengen van letsel, waarbij tevens gebruik gemaakt is van vuurwapens.
Door dit handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke bewegingsvrijheid van de slachtoffers. Het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft, zoals ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen, onvoorstelbaar en onherstelbaar leed ondervonden en zal – naar het zich laat aanzien - nog langdurig psychische problemen blijven ondervinden.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 18 februari 2004 blijkt dat verdachte eerder terzake van het plegen van misdrijven is veroordeeld.
Het hof is alles overwegende van oordeel dat, gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van € 30.357,81 zoals door haar ook in eerste aanleg gevorderd.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De benadeelde partij heeft door middel van haar ter terechtzitting in hoger beroep verschenen wettelijke vertegenwoordiger, mr. X.B. Sijmons, gesteld dat gedurende de tijd dat de zaak aanhangig was bij de rechtbank nog niet alle kosten bekend waren. Er moeten ook nu nog medische kosten gemaakt worden en het slachtoffer is nog onder behandeling van een psycholoog.
De verdachte heeft deze vorderingen niet betwist.
Het hof is van oordeel dat het hierna te noemen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de onder 1A, 1B, 2, 3 en 4 bewezengeachte strafbare feiten rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre daarin dan ook niet ontvankelijk verklaren.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te noemen bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 2 (oud) en 10 (oud) van de Opiumwet, de artikelen 36f, 45, 47, 57, 282, 285 (oud), 302 en 303 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1A, 1B, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1A, 1B, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte, die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, in dier voege dat indien (en voorzover) de een aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan (in zoverre) zal zijn bevrijd, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan mr. X.B. Sijmons, als gemachtigde van de benadeelde partij, gevestigd te Amersfoort, rekeningnummer [rekeningnummer] (derdenrekening), een bedrag van € 12.915,89 (twaalfduizend negenhonderdvijftien euro en negenentachtig cent), vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som gelds, groot
€ 12.915,89 (twaalfduizend negenhonderdvijftien euro en negenentachtig cent), zulks ten behoeve van [slachtoffer 1] voornoemd.
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast duur van 40 (veertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de 7e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. IJland-Van Veen, Hartsuiker en Wabeke, in tegenwoordigheid van Bisschop, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 november 2004.
Mr. Wabeke is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.