ECLI:NL:GHAMS:2005:AS8288

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
805/2002 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.A.M. Schipper
  • A.L.G.A. Stille
  • P.J.N. van Os
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kamer van toezicht over notarissen inzake klacht van klaagster

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door klaagster is ingesteld tegen een beslissing van de kamer van toezicht over notarissen te Breda. De kamer had op 30 september 2002 het verzet van klaagster tegen eerdere beslissingen van de (plaatsvervangend) voorzitter van de kamer ongegrond verklaard. Deze eerdere beslissingen betroffen de afwijzing van klaagsters klacht als kennelijk ongegrond en kennelijk niet ontvankelijk. Klaagster had bezwaar gemaakt tegen de verkoop van een pand dat op naam stond van haar ex-echtgenoot, terwijl zij meende dat haar toestemming vereist was voor de eigendomsoverdracht. De rechtbank had eerder een beschermingsbewind ingesteld over de goederen van haar ex-echtgenoot, wat de situatie verder complicaties gaf. Het hof heeft de zaak behandeld op 9 december 2004, waarbij zowel klaagster als de notaris aanwezig waren. Na beoordeling van de stukken en de argumenten van beide partijen, concludeerde het hof dat het hoger beroep niet ontvankelijk was. Het hof verklaarde klaagster niet ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van 30 september 2002, omdat tegen een dergelijke beslissing geen rechtsmiddel openstaat. De uitspraak werd gedaan door de drie rechters op 10 februari 2005.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 10 februari 2005 in de zaak onder rekestnummer 805/2002 NOT van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTE,
t e g e n
[geïntimeerde],
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Door appellante, verder te noemen klaagster, is bij een op 2 oktober 2002 ter griffie ingekomen verzoekschrift hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Breda, verder te noemen de kamer, van 30 september 2002.
1.2. Bij die beslissing heeft de kamer ongegrond verklaard het verzet van klaagster tegen de beslissingen van de (plaatsvervangend) voorzitter van de kamer van 12 juli 2002 en 22 juli 2002, waarin de (plaatsvervangend) voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond (12 juli 2002) en als kennelijk niet ontvankelijk (22 juli 2002) heeft afgewezen.
1.3. Van de zijde van klaagster is een aanzienlijke hoeveelheid producties ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. Van de zijde van de notaris zijn op 10 september en 9 november 2004 een tweetal brieven ter griffie van het hof ingekomen.
1.5. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 9 december 2004. Verschenen zijn klaagster en de notaris. Zij hebben het woord gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde en bedoelde stukken.
3. De ontvankelijkheid van het hoger beroep
3.1. In het algemeen staat – op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 1 Wet op het notarisambt verder te noemen WNA - tegen een beslissing van de kamer op een klacht het rechtsmiddel hoger beroep bij dit hof open. Artikel 99 leden 2, 6 en 10 bepaalt echter, verkort weergegeven en voor zover hier van belang, dat de (plaatsvervangend) voorzitter kennelijk niet ontvankelijke en kennelijk ongegronde klachten alsmede klachten die naar zijn oordeel van onvoldoende gewicht zijn, kan afwijzen, dat tegen een dergelijke beslissing verzet kan worden gedaan bij de kamer en dat tegen de beslissing van de kamer dat het verzet ongegrond is geen rechtsmiddel openstaat.
3.2. Op grond van het voorgaande is het hoger beroep niet ontvankelijk.
3.3. Het vorenoverwogene leidt tot de navolgende beslissing.
4. De beslissing
Het hof:
- verklaart klaagster niet ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van 30 september 2002.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, A.L.G.A. Stille en P.J.N. van Os en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 10 februari 2005.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN DE KANDIDAAT-NOTARISSEN TE BREDA.
Beslissing van de voorzitter van voormelde kamer op de op 7 juni 2001 ingekomen klacht, met bijlagen, van mevr. [M], wonende te [woonplaats], Van Mierlostraat 11, tegen notaris mr. [B], gevestigd te [plaats]. Bedoelde klacht is tevens gericht mevr. [H], medewerkster van voornoemde notaris, door klaagster aangeduid als kandidaat-notaris.
Het verloop van de zaak
De notaris heeft bij brief van 3 juli 2001 met bijlage op de klacht gereageerd.
Klaagster en de notaris zijn door de plaatsvervangend voorzitter van de kamer op 23 augustus 2001 op de klacht gehoord, waarna de behandeling van de klacht met instemming van partijen is aangehouden in afwachting van een door klaagster inmiddels ingeschakelde advocaat ter zake van de klacht in te nemen standpunt.
Klaagster heeft bij ingekomen faxbrief van 30 april 2002, door haar nader telefonisch aan de secretaris van de kamer op 2 mei 2002 toegelicht, bericht dat zij niet langer door een advocaat wordt bijgestaan en verzocht om tot voortzetting van de behandeling van haar klacht over te gaan.
De inhoud van de klacht
Klaagster verwijt de notaris dat hij op 14 mei 2001 de akte van eigendomsoverdracht van het mede in opdracht van klaagster verkochte pand aan de Roy van Zuidewijnlaan 29 te Breda heeft verleden, zonder dat zij daarbij aanwezig was, hetgeen naar haar mening was vereist omdat het pand mede haar eigendom was.
Zij verwijt mevr. [H], door haar aangeduid als kandidaat-notaris, dat deze aan haar zou hebben toegezegd dat niet eerder tot het passeren van die akte van eigendomsoverdracht zou worden overgegaan, alvorens klaagster daarvoor uitdrukkelijk haar toestemming had verleend.
Het verweer van de notaris
De notaris stelt zich op het standpunt dat de aanwezigheid van klaagster bij het verlijden van de akte van eigendomsoverdracht niet was vereist om welke reden hij dan ook klaagster daarvoor niet heeft uitgenodigd.
De notaris baseert dit standpunt op feiten en omstandigheden, die uitvoerig in een namens hem aan klaagster verzonden brief van 18 mei 2001 zijn uiteengezet en waarvan hij een kopie heeft overgelegd.
Ten aanzien van het verwijt van klaagster aan mevr. [H] heeft de notaris opgemerkt dat zij niet als kandidaat-notaris, doch als medewerkster op zijn kantoor werkzaam is.
De beoordeling van de klacht en de gronden daarvoor.
Aangezien de Wet op het notarisambt aan de kamer van toezicht en haar voorzitter uitsluitend tuchtrechtelijk(e) toezicht en bevoegdheden toekent ten aanzien van notarissen en kandidaat-notarissen, kan niet worden toegekomen aan een beoordeling van het door klaagster gemaakte verwijt ten aanzien van mevr. [H], in haar hoedanigheid van notarieel medewerkster. Iedere bevoegdheid daartoe ontbreekt immers, zodat dit verwijt onbesproken kan worden gelaten.
Met betrekking tot het verwijt aan de notaris moet van het volgende worden uitgegaan. Daarbij is betrokken de in de hiervoor aangehaalde brief vermelde en door klaagster niet weersproken feiten en omstandigheden, die door de notaris nader zijn toegelicht ter gelegenheid van het op 23 augustus 2001 gehouden verhoor van partijen.
- Het betreffende pand stond blijkens kadastrale inschrijving, alsook blijkens de titel van aankomst op naam van de (inmiddels gewezen) echtgenoot van klaagster.
- Bij beschikking van de rechtbank Breda van 30 januari 2001, door klaagster bij de klachtstukken overgelegd, is op verzoek van die echtgenoot het sedert 7 januari 1983 aan klaagster ingevolge beschikking van die rechtbank van gelijke datum opgedragen bestuur over de goederen van de huwelijksgemeenschap opgeheven en is over de goederen van die echtgenoot een beschermingsbewind ingesteld met benoeming tot bewindvoerder de stichting Beschermingsbewind Meerderjarigen te Halsteren.
- Het betreffende pand was niet de echtelijke woning en viel onder het bestuur van klaagsters echtgenoot, omdat dit pand van zijn kant in die gemeenschap was gevallen.
- Op 25 april 2001 heeft de kantonrechter te Bergen op Zoom op verzoek van genoemde bewindvoerder aan deze machtiging verleend tot verkoop van het pand.
De notaris stelt zich op grond van deze omstandigheden terecht op het standpunt dat er geen toestemming was vereist van klaagster voor de verkoop van het pand en dat evenmin was vereist dat zij de betreffende akte van eigendomsoverdracht mede moest ondertekenen, zodat haar aanwezigheid bij het verlijden van die akte niet was vereist.
Tengevolge van de onderbewindstelling van de goederen van klaagsters (thans ex-) echtgenoot was deze handelingsonbekwaam en was de benoemde bewindvoerder, na daartoe verkregen machtiging van de kantonrechter, immers tekeningsbevoegd en op grond daarvan aangewezen om bij het verlijden van de akte aanwezig te zijn.
Op grond van deze omstandigheden mist de klacht dan ook feitelijke grondslag en moet deze als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
Al het overige dat door klaagster in haar klaagschrift en bij gelegenheid van haar verhoor is aangevoerd is dermate weinig concreet en voor de beoordeling van de onderhavige klacht niet ter zake doende, dat hieraan moet worden voorbijgegaan.
De beslissing
Wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven op 12 juli 2002 door mr. P.P.M.H. van Hooff, plaatsvervangend voorzitter.