ECLI:NL:GHAMS:2005:AT2937

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1348/2003 NOT en 1108/2004 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.A.M. Schipper
  • A.L.G.A. Stille
  • P.J.N. van Os
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht van klager tegen notaris over rekening en verantwoording tijdens waarneming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 maart 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht van klager, een oud-notaris, tegen de notaris die zijn praktijk waarnam. Klager verwijt de notaris dat hij geen rekening en verantwoording heeft afgelegd over de periode waarin de notaris de praktijk van klager heeft waargenomen, van 15 december 1997 tot 11 maart 1998. Klager stelt dat de notaris een bedrag van ƒ 150.000,- niet heeft teruggestort op de derdengeldenrekening van klager en dat hij niet reageert op verzoeken om de administratie van klager af te geven. Het hof oordeelt dat de klacht ongegrond is. Het hof stelt vast dat de notaris geen rekening en verantwoording hoeft af te leggen aan klager, omdat hij niet rechtstreeks met klager heeft samengewerkt, maar met de voorganger van klager. De notaris heeft de waarneming voortgezet en was niet verantwoordelijk voor de situatie die klager had achtergelaten. Het hof vernietigt de eerdere beslissing van de kamer van toezicht die klager in beginsel recht op rekening en verantwoording toekende. De beslissing van het hof is dat de klacht van klager ongegrond is en dat de beide beroepen voor het overige worden verworpen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 3 maart 2005 in de zaak onder rekestnummer 1348/2003 NOT van:
[appellant],
notaris te [plaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. E.D. Drok,
t e g e n
[geïntimeerde],
oud-notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. H.A.H.M. Albrecht.
en de zaak onder rekestnummer 1108/2004 NOT:
[appellant],
oud-notaris te [plaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. H.A.H.M. Albrecht,
t e g e n
[geïntimeerde],
notaris te [plaats],
GEINTIMEERDE,
advocaat: mr. E.D. Drok.
1. Voeging van beide zaken in hoger beroep
De over en weer door partijen aangespannen procedures in hoger beroep tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te ’s-Gravenhage, verder te noemen de kamer, van 19 november 2003, zijn door het hof gevoegd daar zij op hetzelfde onderwerp betrekking hebben en tussen dezelfde partijen aanhangig zijn die in eerste aanleg ook tegenover elkaar stonden.
2. Het verloop van de procedure in de gevoegde zaken
2.1. In de zaak met rekestnummer 1348/03, is ter griffie van het hof alhier op 18 december 2003 ingekomen een geschrift – met een bijlage – namens appellant, verder te noemen de notaris, waarbij hij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen voornoemde aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer, in welke beslissing de klacht van geïntimeerde, verder te noemen klager, ongegrond is verklaard.
2.2. In de zaak met rekestnummer 1108/04, is ter griffie van het hof op 12 december 2003 ingekomen een geschrift namens appellant, verder te noemen de klager, waarbij hij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de meergenoemde beslissing van kamer.
2.3. Van de zijde van de notaris is in de zaak met rekestnummer 1348/03 op 13 februari 2004 een aanvullend verzoekschrift ter griffie van het hof ingekomen. Van de zijde van klager is geen verweerschrift ingekomen.
2.4. Van de zijde van de notaris is in de zaak met rekestnummer 1108/04 op 26 oktober 2004 een verweerschrift – met bijlagen – ingekomen.
2.5. De zaken zijn gevoegd behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 9 september 2004. Klager, vergezeld van zijn advocaat, is verschenen. Abusievelijk zijn de notaris en zijn advocaat niet opgeroepen voor deze zitting, waarop de behandeling van de zaak is aangehouden.
2.6. De voortgezette behandeling van de gevoegde zaken heeft plaats gevonden op 9 december 2004. Klager en de notaris zijn vergezeld van hun onderscheiden advocaten verschenen; allen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de notaris aan de hand van een pleitnota.
3. De stukken van de gedingen
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
4. De feiten in beide zaken
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer daaromtrent heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
5. Het standpunt van klager
5.1. Klager verwijt de notaris - kort samengevat - dat de notaris niet bereid is om rekening en verantwoording af te leggen over de waarneming van klagers praktijk gedurende een periode van twee maanden.
5.2. Voorts heeft de notaris de arbeidsovereenkomst met de boekhouder van klager, de heer [naam], verder te noemen [naam], beëindigd, onder betaling van fl. 150.000,--. Dit geld was afkomstig van de derdenrekening van klager. De notaris is niet bereid deze som gelds terug te storten.
5.3. Ten slotte heeft de notaris een groot deel van de administratie van klager onder zich. Deze administratie weigert de notaris af te geven, althans hij reageert niet dienaangaande op brieven van de raadsman van klager.
6. Het standpunt van de notaris
6.1. De notaris betwist de stellingen van klager en is van mening dat hij geen rekening en verantwoording hoeft af te leggen aan klager, aangezien hij geen zakelijke relatie heeft gehad met klager. De notaris heeft immers mr. [naam] opgevolgd in de waarneming en niet klager.
6.2. Bij de overdracht van de praktijk door mr. [naam] heeft de notaris de beschikking gekregen over één saldo. Dit bedrag is overgemaakt op de bankrekening van een door de notaris nieuw opgerichte Stichting [naam]. De notaris heeft geen derdengelden ontvangen ter zake van oude dossiers van klager.
6.3. Naar zeggen van de notaris is de administratie van klager opgeslagen bij het verhuisbedrijf Abbink te Rijswijk. De notaris stelt voor dat klager inzage kan krijgen in de administratie, onder betaling van een borgsom zodat een begeleider kan worden betaald.
7. De beoordeling
7.1. Aan het oordeel van het hof is onderworpen de vraag of de notaris tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door te weigeren aan klager rekening en verantwoording af te leggen over de periode van zijn waarneming.
7.2. De klacht van klager met betrekking tot het verwijt dat de notaris geen dan wel onvoldoende rekening en verantwoording heeft afgelegd over hetgeen in de periode van de waarneming door de notaris met klagers praktijk is gebeurd, treft – in tegenstelling tot wat de kamer op dit punt heeft beslist - geen doel.
Toen de notaris, destijds nog kandidaat-notaris, op 15 december 1997 zijn waarneming begon was klager geen notaris meer wegens het aan hem per 1 oktober 1997 verleende ontslag. De notaris heeft toen als waarnemer de waarneming voortgezet en het kantoor overgenomen van diens voorganger als waarnemer, mr. [naam]. De notaris is dan ook geen enkele rekening en verantwoording verschuldigd aan klager. Het hof is derhalve van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is en zal de beslissing van de kamer op dit punt vernietigen.
7.3. Ten aanzien van het klachtonderdeel met betrekking tot de derdengelden is het hof van oordeel dat klager voldoende is geïnformeerd door middel van de rapportage van het Bureau Financieel Toezicht. Het hof acht dit klachtonderdeel ongegrond.
7.4. De klacht met betrekking tot de inzage in de administratie van de waarneming is, gezien de overwegingen van het hof zoals vermeld sub 7.2, eveneens tevergeefs voorgesteld. Het hof is van oordeel dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.
7.5. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
7.6. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing
8. De beslissing
Het hof:
In beide zaken:
- vernietigt de beslissing van de kamer voorzover de kamer heeft overwogen dat klager in beginsel recht heeft op rekening en verantwoording door de notaris over de periode 15 december 1997 tot en met maart 1998 en, opnieuw rechtdoende;
- verklaart dit klachtonderdeel ongegrond;
- verwerpt de beide beroepen voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, A.L.G.A. Stille en P.J.N. van Os en in het openbaar uitgesproken op donderdag 3 maart 2005
Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen ’s­Gravenhage
Beslissing inzake de klacht onder nummer 00-31 van:
mr [naam],
oud-notaris voorheen gevestigd te [plaats],
hierna ook te noemen klager,
domicilie kiezend bij zijn advocaat mr I.K. Kolev te Hapert [eerst: mr Ph. van Zinnicq Bergmann te Eindhoven],
tegen:
mr [naam],
notaris te [plaats],
advocaat mr E.D. Drok te Delft.
De voortgezette procedure
De Kamer heeft kennis genomen van:
? de tussenbeslissing in deze zaak d.d. 23 april 2003 en de daarin genoemde stukken;
? een afschrift van de brief d.d. 3 juni 2003 van klager aan het deurwaarderskantoor Pruijn & Van den Bergh te Delft;
? het onderzoeksverslag d.d. 6 juni 2003, kenmerk BFTn/B-3627/005-C/m, van het Bureau Financieel Toezicht te Utrecht, uitgebracht op verzoek van de Kamer bij voormelde tussenbeslissing;
? de brief d.d. 16 juni 2003 van de advocaat van de notaris;
? de brief d.d. 17 september 1997 van het Centraal Bureau van Bijstand [CBvB, thans BFT] te Utrecht aan de Kamer;
? het rapport d.d. 18 augustus 1998 van het CBvB aan de Kamer naar aanleiding van het ingesteld onderzoek bij klager;
? het faxbericht d.d. 29 maart 1999 van Moret, Ernst & Young [MEY] betreffende een concept-rapportage aan de Kamer inhoudende een inventarisatie van de tekorten bij de Stichting Derdengelden [naam] en het voormalig notariskantoor [naam];
? het rapport d.d. 31 mei 1999 van het CBvB aan de Kamer naar aanleiding van het ingesteld onderzoek bij de notaris;
? de brief d.d. 30 september 2003 van de Kamer aan mr A.H. van Delden, voormalig voorzitter van de Kamer;
? de brief d.d. 7 oktober 2003 van mr Van Delden aan de Kamer.
De voortgezette mondelinge behandeling heeft achtereenvolgens plaatsgevonden op 25 juni 2003 en 15 oktober 2003. Daarbij waren telkens aanwezig klager, vergezeld van zijn advocaat, en de notaris, vergezeld van zijn advocaat.
Van het verhandelde is telkens proces-verbaal opgemaakt.
De voortgezette beoordeling van de klacht
De Kamer beschouwt voormelde tussenbeslissing als hier herhaald en ingelast.
Bij tussenbeslissing d.d. 23 april 2003 is de notaris door de Kamer in de gelegenheid gesteld de Kamer te informeren:
1. over hetgeen met de notaris over diens waarneming is afgesproken met de toenmalige voorzitter van de Kamer, mr A.H. van Delden, de KNB [toen: de Koninklijke Notariële Broederschap] en het BFT [toen: het Centraal Bureau van Bijstand, verder CBvB], en
2. of er honorarium-afspraken zijn gemaakt in die zin dat het honorarium over de lopende dossiers alleen ten goede van de notaris zou komen.
De notaris heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
Op ambtshalve verzoek van de Kamer heeft mr Van Delden de Kamer ingelicht over zijn bevindingen met betrekking tot de waarneming van het kantoor van klager over de periode vanaf 15 december 1997 tot en met 11 maart 1998. Volgens mr Van Delden is hij destijds geconfronteerd met het door klager ingediend ontslag als notaris, terwijl klager spoorloos verdwenen was en met een kantoor waarover niet bekend was of er wel of niet nog personeel werkzaam was, maar dat wel onderhanden werk kende. Notaris mr [naam] te [plaats], die door mr Van Delden aangezocht was om op het kantoor poolshoogte te nemen, trof daar een totaal onoverzichtelijke situatie aan die alleen maar kon verergeren. Mr Van Delden benoemde vervolgens mr [naam] tot vacaturewaarnemer en gaf hem carte blanche om orde op zaken te stellen op het kantoor van klager. Het laatste waaraan door mr Van Delden op dat moment werd gedacht, was dat klager ooit rekening en verantwoording zou vragen over de “puinhoop” die klager had achtergelaten. Van een normale waarneming waarvan later rekening en verantwoording zou moeten worden afgelegd, was in dit geval gezien het vorenstaande geen sprake, aldus mr Van Delden. Of het zo is afgesproken, vermoedelijk wel, kan mr Van Delden zich niet herinneren, maar in de gegeven omstandigheden zou hij zonder meer met een afwikkeling van de lopende zaken zonder verdere afrekening met klager hebben ingestemd. Mr [naam] en later ­zij het in iets mindere mate­ ook de daaropvolgende waarnemer mr [naam], liepen volgens mr Van Delden al risico genoeg door de verantwoordelijkheid op zich te nemen op een moment waarop het maar zeer de vraag was of zij er zonder al te veel kleerscheuren vanaf zouden komen, daarbij er van uitgaande dat noch de KNB, noch de Staat als achterwacht zou fungeren voor de waarnemer. De vraag of mr [naam] en mr [naam] zich terecht op het standpunt stellen dat zij aan klager geen rekening en verantwoording schuldig zijn, beantwoordt hij in het licht van het bovenstaande bevestigend.
De inhoud van deze brief is niet door partijen weersproken.
De Kamer heeft bij eerdergenoemde tussenbeslissing bovendien het BFT verzocht verslag uit te brengen over de periode waarin de notaris het kantoor van klager heeft waargenomen, namelijk met ingang van 15 december 1997 tot en met 11 maart 1998, de datum waarop de notaris als zodanig ­met overname van het protocol van klager­ is beëdigd.
Uit het daarop d.d. 6 juni 2003 uitgebracht verslag van het BFT neemt de Kamer het volgende ­voor zover hier van belang­ in aanmerking:
Op verzoek d.d. 10 september 1997 van de toenmalig voorzitter van de Kamer heeft M. Visser RA, de accountant van het CBvB, op 12 september 1997 onderzoek op het kantoor van klager ingesteld. Klager bleek met onbekende bestemming te zijn vertrokken. Visser trof op het kantoor een incomplete administratie aan. Er waren schulden ad in totaal ƒ 1.713.184,- en er was ­in eerste instantie­ een bewaringstekort van ƒ 796.445,-.
In het rapport van het CBvB d.d. 18 augustus 1998 wordt geconstateerd dat er veel administratieve onvolkomenheden naar voren zijn gekomen met onder meer een bewaringstekort per 31 december 1997 van ƒ 1.345.896,-. Bij het beoordelen van dat bedrag gaf het CBvB het voorbehoud dat wegens de gebrekkige boekhouding enerzijds geen zekerheid bestond omtrent de volledigheid van de schulden, waaronder de cliëntengelden, van klager, terwijl het anderzijds niet is uit te sluiten dat niet [meer] bestaande schulden aan cliënten nog in het vermelde totaal waren begrepen. Het CBvB constateerde majeure onzekerheden met betrekking tot de omvang van zowel de tot de Stichting Derdengelden als de tot de onderneming en de tot de privé behorende bezittingen en schulden. Het kantoorvermogen werd toen becijferd op ƒ 1.853.832,- negatief en het privé vermogen op ƒ 903.011,- negatief [per 31 december 1997] en er waren geldmiddelen in het kantoor en de Stichting Derdengelden van in totaal ƒ 814.914,-.
Ook in het conceptrapport d.d. 29 maart 1999 van Moret, Ernst & Young werd benadrukt dat de betrouwbaarheid van de administratie [van klager] uiterst onzeker was. De rapporteurs konden de juistheid en volledigheid van de vorderingen- en schuldenpositie van de Stichting Derdengelden en van het voormalig notariskantoor van klager niet vaststellen. Uiteindelijk constateerden de rapporteurs een resterend tekort bij dat kantoor en de Stichting van minimaal ƒ 1.773.000,-. Notaris [naam] deelde desgevraagd aan de rapporteurs mede dat hij geen dossiers uit de periode van klager had afgewerkt of uitgedeclareerd. Deze mededeling kon door rapporteurs niet op juistheid worden getoetst, maar kwam hun in de onderhavige situatie niet onwaarschijnlijk voor. Gelet op de specifieke omstandigheden stelden de rapporteurs voor om de collegiale afrekening van klager met zowel notaris [naam] als notaris [naam] op nihil vast te stellen onder de voorwaarde dat de voor wat betreft notaris [naam] aan de derdengeldrekeningen onttrokken bedragen ad in totaal ƒ 154.800,- daarop zouden worden teruggestort.
Uit de dagafschriften van de Stichting [naam] [waarin beheerd werden de bij de aanvang van de waarneming door de notaris ontvangen resterende gelden afkomstig van het notariskantoor van klager] blijkt dat op 25 maart 1998 ƒ 150.000,- is overgemaakt naar de Stichting Derdengelden van de advocaat van notaris [naam], mr E.D. Drok te Delft, welk bedrag nog steeds ­met rente­ op rekening van die Stichting staat. Daartegenover staat een declaratie van de notaris tot hetzelfde bedrag.
In het rapport van het CBvB d.d. 31 mei 1999 wordt vermeld dat uit de door het CBvB gecontroleerde jaarrekening 1998 blijkt dat de notaris in zijn nieuwe kantoor lasten ad ƒ 138.740,- heeft moeten betalen wegens afvloeiingskosten van de voormalige boekhouder van klager, [naam], en dat er via de Stichting [naam] enkele noodzakelijke betalingen waren verricht. Hierin waren begrepen betalingen ad ƒ 4.815,- en ƒ 18.952 wegens salaris en loonheffing.
Het BFT concludeert dat alle rapporten waarnaar het BFT in zijn verslag heeft verwezen, wijzen op de achterstanden in de administratie van het notariskantoor van klager en de Stichting Derdengelden en op de onbetrouwbaarheid van de aangetroffen administratie.
De inhoud van dit verslag van het BFT is niet door partijen weersproken.
In hoofdstuk 2 “Collegiale verhoudingen” van de Beroeps- en Gedragsregels die golden vóór de inwerkingtreding op 1 oktober 1999 van de huidige Wet op het notarisambt, zijn onder regel 18 de regels voor de overname van een notariskantoor nader uitgewerkt. Onderdeel daarvan zijn onder meer de “Richtlijnen voor de voorzieningen met betrekking tot vacante kantoren en waarneming”, door het Hoofdbestuur van de KNB uitgevaardigd op 25 maart 1975 en laatstelijk gewijzigd op 19 november 1986. In deze richtlijnen staan zowel de rechten en plichten vermeld van de gedefungeerde waar te nemen of waargenomen notaris als van de waarnemer of overnemer van diens protocol.
De Kamer heeft in meergenoemde beslissing overwogen, dat in beginsel klager recht heeft op rekening en verantwoording door de notaris over de periode waarin de notaris het kantoor van klager heeft waargenomen, namelijk met ingang van 15 december 1997 tot en met 11 maart 1998, de datum waarop de notaris als zodanig is beëdigd.
Volgens klager ­zoals ter zitting van 15 oktober 2003 verklaard­ is voor de door hem gevraagde rekening en verantwoording nodig een inventarisatie van de lopende zaken, de debiteuren- en crediteurenadministratie en van de bijgewerkte financiële boekhouding, plus van het onderhanden werk en van de kantoorinventaris.
Voor een optimale rekening en verantwoording is naar het oordeel van de Kamer noodzakelijk dat daaraan een optimale overdracht door de waargenomen notaris aan zijn waarnemer dan wel opvolger is vooraf gegaan. De Kamer wijst hier in het bijzonder op de mededeling van het Dagelijks Bestuur van de KNB in WPNR 5662, 1983, p. 531:
“Het is noodzakelijk dat een notarispraktijk goed ingericht is; de notaris is verplicht de hem opgedragen zaken ordelijk en met passende voortgang te behandelen. Een praktijk dient zodanig ingericht te zijn dat een waarnemer of opvolger direct de zaken op adequate wijze kan behandelen, de waarnemer of opvolger moet direct als een goed notaris kunnen functioneren. Er mag geen achterstand in de werkzaamheden zijn en de dossiers moeten de informatie verschaffen die nodig is voor een goede voortzetting van de praktijk. De waarnemer of opvolger dient voor informatie niet aangewezen te zijn op de (defungerende) notaris of op personeelsleden.
Mocht zich de ongewenste situatie voordoen dat de opvolger een ongeordend kantoor aantreft, dan dienen de kosten om een en ander goed in te richten te komen voor de defungerende notaris.
Wanneer bij de ordening blijkt dat een deel van de behandeling van individuele zaken verricht moet worden om tot een stand van zaken te komen die bij de overname van het kantoor had moeten bestaan, dan vallen de kosten daarvoor niet onder de kosten die de opvolger voor zijn rekening moet nemen bij de afrekening met zijn voorganger.”
Deze op de defungerende notaris rustende verplichting is met betrekking tot overname van een kantoor door het Hoofdbestuur van de KNB bij circulaire d.d. 22 augustus 1986 voorts als volgt benadrukt:
“De continuïteit van de dienstverlening die als één van de wezenskenmerken van het notariaat geldt, legt de te defungeren notaris de verplichting op alles in het werk te stellen om te bereiken, dat die continuïteit ook voldoende gewaarborgd is.
Zo heeft het bestuur in de richtlijnen voor voorziening met betrekking tot vacante kantoren aangegeven welke bescheiden met het protocol behoren te worden overgenomen.
Echter voordat de overdracht een feit is, rust op de te defungeren notaris ook de verplichting eventuele gegadigden, welke in aanmerking wensen te komen om de dienstverlenging voort te zetten, inlichtingen te verschaffen over ondermeer het aktenbestand, de financiële situatie van het kantoor en dergelijke. Wil men voor benoeming in aanmerking komen en na de benoeming de dienstverlening op een verantwoorde wijze kunnen voortzetten, dan is het onontbeerlijk dat er duidelijkheid bestaat over de kantoorsituatie.”
Daarnaast zijn er ­voor zover hier van belang­ daarbij aansluitende verplichtingen, voor de defungerende notaris dan wel diens waarnemer of opvolger, genoemd in voormelde Richtlijnen:
“B. Bescheiden welke met het protocol behoren te worden overgedragen
[…]
2. Het bijwerken of doen bijwerken van de praktijkboekhouding tot de dag van overdracht komt ten laste van de defungerende notaris, respectievelijk diens erfgenamen.
3. Partijen zijn verplicht zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een maand, een lijst op te maken van de crediteuren, met vermelding van de bedragen welke de defungerende […] notaris als derden­gelden onder zich heeft. Indien voor het opmaken van deze lijst boekhoudkundige of accountantshulp wordt vereist, zijn de kosten daarvan ten laste van de defungerende notaris, respectievelijk de erfgenamen van de overleden notaris.
4. […]”
Het voorgaande is op vergelijkbare wijze geregeld in de thans geldende Verordening overdracht protocol.
De Kamer concludeert, gelet op de inhoud van het verslag d.d. 6 juni 2003 met bijlagen van het BFT en van de brief d.d. 7 oktober 2003 van mr Van Delden en met inachtneming van voormelde regels c.q. richtlijnen van de KNB, dat er geen sprake is geweest van een behoorlijke, laat staan optimale, overdracht door klager van zijn protocol aan de notaris in het kader van diens waarneming.
Ondanks alle beperkingen waarmee de notaris hierdoor te kampen heeft gehad bij de overname van de waarneming van zijn voorganger notaris [naam], is naar het oordeel van de Kamer, mede gelet op voormeld verslag van het BFT en hetgeen overigens ter behandeling naar voren is gekomen, in voldoende mate rekening en verantwoording afgelegd.
Een integrale en uitputtende rekening en verantwoording mag, gezien de toestand waarin de notarispraktijk van klager zich ten tijde van zijn defungeren bevond, in alle redelijkheid niet van de notaris worden verwacht.
In het voorgaande oordeel is begrepen dat klager door de rapportage van het BFT inzage heeft gekregen in het verloop van de banksaldi, geconcentreerd in de Stichting [naam]. Dat de notaris thans om hem moverende redenen geen inzage in de dagafschriften wenst te geven, doet er niet aan af dat klager door vermelde rapportage feitelijk geïnformeerd is.
De Kamer is wel van oordeel dat klager recht heeft op inzage in de administratie van de waarneming door de notaris, welke administratie de notaris heeft doen opslaan bij het verhuisbedrijf Abbink te Rijswijk. Ter zitting d.d. 26 maart 2003 heeft de notaris aangeboden om klager inzage te verlenen van die administratie, mits klager een voldoende en als redelijk te beschouwen borgsom betaalt waaruit een begeleider kan worden betaald. De Kamer gaat ervan uit dat de notaris dit aanbod gestand doet, zo klager het betreffende verzoek doet en de borg stort.
Gelet op het vorenstaande is de Kamer van oordeel dat de klacht ongegrond is.
De beslissing
De Kamer voornoemd:
verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs R.J. Paris, voorzitter, R. van der Galiën en A.J.M. van Velzen, leden, en R.R.J.F.H. Muller en M.G.L. den Os-Brand, plaatsvervangende leden, en, bij afwezigheid van de voorzitter, op 19 november 2003 in het openbaar uitgesproken door mr R.G. Kok, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris, mr A. Saab.
Afschrift van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan klager en de notaris gezonden.
Binnen dertig dagen na de dagtekening van de begeleidende brief kunnen klager en de notaris van deze beslissing in hoger beroep komen bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen ’s­Gravenhage
Beslissing inzake de klacht onder nummer 00-31 van:
mr [naam],
oud-notaris voorheen gevestigd te [plaats],
hierna ook te noemen klager,
domicilie kiezend bij zijn advocaat mr I.K. Kolev te Hapert [eerst: mr Ph. van Zinnicq Bergmann te Eindhoven],
tegen:
mr [naam],
notaris te [plaats],
advocaat mr E.D. Drok te Delft.
De procedure
De Kamer heeft kennis genomen van:
? de klacht, ingekomen op 27 december 2000,
? het antwoord van de notaris,
? de repliek van klager, met bijlage,
? de dupliek van de notaris.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 maart 2003. Daarbij waren aanwezig klager, vergezeld van zijn advocaat, en de notaris, vergezeld van zijn advocaat.
Van het verhandelde is proces-verbaal opgemaakt met daaraan in afschrift gehecht de op de zitting overgelegde pleitnotities met bijlagen van de advocaat van de notaris.
De feiten
Bij beschikking d.d. 12 september 1997 heeft de toenmalige voorzitter van deze Kamer, mr A.H. van Delden, onmiddellijk voor een periode van veertien dagen ongevraagd verlof verleend aan klager, toentertijd notaris met als standplaats [plaats], en als zijn plaatsvervanger aangewezen mr [naam], notaris ter standplaats [plaats].
Bij Koninklijk Besluit d.d. 24 september 1997 is aan klager op zijn verzoek met ingang van 1 oktober 1997 ontslag verleend uit zijn ambt van notaris.
Bij beschikking d.d. 29 september 1997 heeft de toenmalige voorzitter van deze Kamer met ingang van 1 oktober 1997 mr [naam], notaris ter standplaats [plaats], aangewezen als plaatsvervanger ter waarneming van het vakante kantoor van klager.
Bij beschikking d.d. 11 december 1997 heeft voorzitter Van Delden met ingang van 15 december 1997 mr [naam], toentertijd kandidaat-notaris, aangewezen als plaatsvervanger van het vakante kantoor van de notaris, onder intrekking van de aanwijzing van mr [naam] als zodanig.
Bij Koninklijk Besluit d.d. 29 januari 1998 is mr [naam] benoemd tot notaris ter standplaats [plaats] in de plaats van klager. Notaris [naam] heeft vervolgens als zodanig de eed afgelegd op 11 maart 1998.
De klacht
Klager verwijt de notaris dat deze:
1. weigert rekening en verantwoording aan klager af te leggen over de periode waarin de notaris de praktijk van klager heeft waargenomen;
2. een bedrag ad ƒ 150.000,- niet wenst terug te storten op de derdengeldenrekening van klager, welk bedrag de notaris aan die rekening heeft onttrokken ter betaling van de heer [naam], als boekhouder werkzaam bij klager toen klager het ambt van notaris uitoefende;
3. niet reageert op de brieven namens klager om het gedeelte van de administratie van klager, dat de notaris onder zich heeft, af te geven.
Het verweer
De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna ­voor zover nodig­ zal worden besproken.
De beoordeling van de klacht
De Kamer is van oordeel dat na het verlenen aan een notaris van ongevraagd verlof onder de Wet op het Notarisambt [1842] en vervolgens het defungeren van die notaris diens onderneming voor diens rekening en risico wordt voortgezet door de daartoe aangewezen waarnemer, in ieder geval tot aan de dag waarop de opvolger van de gedefungeerde notaris het protocol en de overige notariële bescheiden heeft overgenomen. Om die reden heeft klager in beginsel recht op rekening en verantwoording door de notaris over de periode waarin de notaris het kantoor van klager heeft waargenomen, namelijk met ingang van 15 december 1997 tot en met 11 maart 1998, de datum waarop de notaris als zodanig is beëdigd.
Ter zitting is door de advocaat van de notaris gesteld dat er door het accountantskantoor Deloitte & Touche aan de KNB [toen: de Koninklijke Notariële Broederschap] is gerapporteerd over voormelde periode van waarneming. De Kamer beschikt niet over dit rapport.
Het is de Kamer bekend dat het BFT [toen: het Centraal Bureau van Bijstand] diverse keren aan de toenmalige Kamer rapport heeft uitgebracht over de financiële situatie van het kantoor van klager, ook toen zijn waarnemers als zodanig functioneerden. Het lijkt dan ook efficiënt het BFT direct te verzoeken samenvattend weer te geven wat in de waarnemingsperiode gedaan is met de op 12 september 1997 aangetroffen geldsommen van klagers toenmalige kantoor. In het verslag dienen voorts meegenomen te worden de rapporten die met betrekking tot meergenoemde waarneming zijn uitgebracht, onder andere het rapport van voormeld onderzoek van Deloitte en Touche.
Vooralsnog heeft de Kamer onvoldoende overzicht van hetgeen zich met betrekking tot de periode van waarneming door de notaris heeft afgespeeld, met name van hetgeen de notaris hierover en over een mogelijk honorarium voor de waarneming heeft afgesproken met de toenmalige voorzitter van de Kamer, mr A.H. van Delden, de KNB [toen: de Koninklijke Notariële Broederschap] en het BFT [toen: het Centraal Bureau van Bijstand].
De Kamer zal de behandeling aanhouden tot na te melden zitting voor bespreking van het onderzoek en verslag als voormeld door het BFT en voor bespreking van de door de notaris alsnog ingebrachte inlichtingen en bescheiden.
De voorlopige beslissing
De Kamer voornoemd:
1. heropent de behandeling en houdt deze aan met het doel als hiervoor overwogen tot een nader te bepalen tijdstip op de zitting d.d. 25 juni 2003;
2. stelt de notaris in de gelegenheid de Kamer te informeren, een en ander zoveel mogelijk met bescheiden onderbouwd:
2.1. over hetgeen met de notaris over diens waarneming is afgesproken met de toenmalige voorzitter van de Kamer, mr A.H. van Delden, de KNB [toen: de Koninklijke Notariële Broederschap] en het BFT [toen: het Centraal Bureau van Bijstand].
2.2. of er honorarium-afspraken zijn gemaakt in die zin dat het honorarium over de lopende dossiers alleen ten goede van de notaris zou komen,
waarbij de notaris de bescheiden welke hij in de procedure wil brengen uiterlijk twee weken voor de zitting aan de Kamer moet hebben gezonden;
3. verzoekt het Bureau Financieel Toezicht te Utrecht de Kamer uiterlijk twee weken vóór voornoemde zitting verslag te doen, houdende een samenvatting van hetgeen in de waarnemingsperiode gedaan is met de op 15 december 1997 aanwezige geldsommen van klagers toenmalige kantoor; in het verslag dienen voorts meegenomen te worden de rapporten die met betrekking tot meergenoemde waarneming zijn uitgebracht, onder andere het rapport van het bij klagers toenmalig kantoor verricht onderzoek van Deloitte en Touche.
Deze beslissing is gegeven door mrs R.J. Paris, voorzitter, R. van der Galiën en A.J.M. van Velzen, leden, en R.R.J.F.H. Muller en M.G.L. den Os-Brand, plaatsvervangende leden, en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr A. Saab, in het openbaar uitgesproken op 23 april 2003.