Parketnummer: 21-004026-04
Uitspraak dd.: 16 maart 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Amsterdam
zitting houdende te
Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Utrecht van 28 juni 2004 in de strafzaak tegen
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 maart 2005 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en bewijsuitsluiting
Namens verdachte is aangevoerd dat het openbaar ministerie met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn strafvervolging, subsidiair dat bewijsuitsluiting dient plaats te vinden op grond van artikel 359 a van het Wetboek van Strafvordering. De raadsman heeft daartoe, kort gezegd, betoogd dat het observatieteam op 28 en 29 oktober 2003 niet wist dat verdachte werd geobserveerd en dat in strijd met de waarheid in het proces-verbaal van de observatieactie is vastgelegd dat verdachte het subject van de observatie was. Ten tijde van zijn aanhouding was verdachte alleen en zonder directe reden werd hij aangehouden. Na zijn aanhouding kwamen de verbalisanten er achter dat hij een ander was en achteraf hebben zij de zaak tegen verdachte via processen-verbaal dichtgetimmerd. Bovendien is slechts mondeling toestemming voor de observatie gegeven en is deze toestemming pas vijf dagen later schriftelijk bevestigd. De belangen van de verdediging zijn daarmee doelbewust en in ernstige mate geschaad. Meer subsidiair heeft de raadsman betoogd dat verdachte op 29 oktober 2003 zonder redelijk vermoeden van schuld en derhalve onrechtmatig is aangehouden. Hij was immers alleen en de auto, met de daarin aangetroffen goederen, was van zijn broer.
Het hof verwerpt dit verweer in alle onderdelen. De verdediging miskent in de eerste plaats dat er op 28 en 29 oktober 2003 geen sprake is geweest van een stelselmatige observatie, zoals bedoeld in artikel 126g en 126 o van het Wetboek van Strafvordering, zeker niet gericht op de persoon van verdachte met inbreuk op diens persoonlijke levenssfeer. Het observatieteam heeft slechts gedurende een beperkte tijd de Rabobank te Huizen en de directe omgeving van deze bank geobserveerd op een wijze als mogelijk voor iedere burger op een openbare plaats. Op beide dagen is verdachte daar waargenomen, zoals het observatieteam achteraf heeft kunnen vaststellen. Al hun bevindingen zijn door het observatieteam op een voldoende en controleerbare wijze in een proces-verbaal vastgelegd, ook het achteraf vaststellen van de identiteit van verdachte.
De waarnemingen van het observatieteam op 28 en 29 oktober 2003, waarbij de geobserveerde personen, waaronder verdachte, duidelijk vanaf verschillende posities en met bijzondere aandacht gericht waren op de Rabobank, leverden voldoende feiten en omstandigheden op ten aanzien van verdachte om daaruit een redelijk vermoeden van schuld af te leiden aan het voorbereiden van een bankoverval. De aanhouding van verdachte was derhalve rechtmatig.
Het hof is van oordeel dat er van de door de raadsman gesuggereerde inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde geen sprake is geweest en dat er zeker niet doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte tekort is gedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak.
Voorts overweegt het hof dat gelet op alle feiten en omstandigheden niet aannemelijk is geworden dat er bij het voorbereidend onderzoek sprake is geweest van een vormverzuim op grond waarvan in enige zin toepassing zou moeten worden gegeven aan het bepaalde in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage IIa en voor de inhoud van de wijziging van de tenlastelegging bijlage IIb)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 subsidiair, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof is van oordeel dat de door verdachte bepleite vrijspraak wordt weersproken door de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op het verkorte arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die, van de lezing van verdachte, afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
Door de raadsman is ter terechtzitting betoogd dat verdachte de brief aan “Imegloelen”, welke door de rechtbank in eerste aanleg voor het bewijs voor de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten is gebruikt, niet geschreven kan hebben aangezien hij toen gedetineerd was en in beperkingen
zat. Het hof overweegt dat het haar ambtshalve bekend is dat het niet is uitgesloten dat een persoon die in beperkingen zit desondanks een zelfgeschreven brief naar buiten kan smokkelen.
Met betrekking tot het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde overweegt het hof het volgende.
- Op 7 augustus 2003, werd een van diefstal afkomstige auto, merk Jaguar, aangetroffen in een bedrijfspand waar auto’s en caravans worden gestald. Uit de stallingsovereenkomst komt naar voren dat de persoon die de plaats waar de Jaguar stond had gehuurd, tevens een tweede plaats had gehuurd voor een andere personenauto, zijnde een rode Alfa Romeo, voorzien van het kenteken GT-JD-13. Deze stallingsovereenkomst stond op naam van [verdachte].
- Op 5 juni 2003 heeft de verdachte bij de politie, met opgave van bijzondere details, verklaard dat bovengenoemde rode Alfa van hem was.
- Bij de doorzoeking in de woning van een medeverdachte van verdachte is een brief gevonden, welke brief bestemd was voor “Imegloelen”, zijnde [medeverdachte], en afkomstig was “van [verdachte]”, waarin onder meer wordt gevraagd om naar de eigenaar van de stalling te gaan om hem te waarschuwen niet te zeggen dat hij het was. Uit deze brief leidt het hof de betrokkenheid van verdachte met betrekking tot dit feit af.
- Uit een afgeluisterde tap op 12 november 2003 tussen verdachte en zijn moeder geeft laatstgenoemde aan dat de brief die verdachte had verstuurd was aangekomen. Mede omdat voornoemde brief met het aan Imegloelen gedane verzoek niet op reguliere wijze kan zijn verzonden en het daarbij voor verdachte belangrijk was, gaat het hof ervan uit dat verdachte naar de ontvangst van deze brief informeerde.
- Door de getuige-deskundige Ten Camp is op 21 april 2004 een deskundigenrapport “vergelijkend handschriftonderzoek” opgesteld, met als conclusie dat het betwiste handschrift hoogstwaarschijnlijk is geproduceerd door verdachte. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft deze getuige-deskundige dit nogmaals bevestigd.
Met betrekking tot het onder 3 bewezenverklaarde overweegt het hof het volgende.
De verdachte heeft zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep verklaard dat hij weliswaar op 28 en 29 oktober 2003 bij de Rabobank in Huizen was, maar dat hij daar niet was voor het verkennen van de Rabobank in verband met het plan deze op een later tijdstip te overvallen. Zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij een (geheime) afspraak had met een meisje, welk meisje hij ook daadwerkelijk zou hebben ontmoet, maar wiens identiteit hij niet wenst te onthullen. Deze verklaring van verdachte beschouwt het hof als ongeloofwaardig, in het bijzonder gelet op de inhoud van de processen-verbaal van observatie op 28 en 29 oktober 2003 te Huizen van de observatierechercheurs, die kennelijk in de buurt van verdachte geen meisje hebben gezien.
Met betrekking tot het onder 4 bewezenverklaarde overweegt het hof het volgende.
- Uit het opsporingsonderzoek van de politie Regio Utrecht naar diverse gewapende overvallen op supermarkten en banken kwam naar voren dat de overvallers gebruik maakten van steeds dezelfde modus operandus: de overvallers reden met een auto met gestolen kentekenplaten naar de plaats van de overval, alwaar ze met bivakmutsen op en gewapend met op vuurwapens gelijkende voorwerpen, en met gebruikmaking van portofoons en tie-rips de overval pleegden.
- Na de aanhouding van verdachte op 29 oktober 2003 trof de politie in de auto waarin verdachte werd aangetroffen, een Renault Laguna, op naam van de broer van verdachte - onder meer – tie-rips, plakband, grijze tape en een scanner aan. Op dezelfde dag is in de woning van verdachte een doorzoeking ingesteld, waarbij – onder meer – de volgende goederen in beslag zijn genomen: een nachtkijker, tie-rips en twee portofoons.
- In de Alfa Romeo waar verdachte in heeft gereden en waarvan hij op 5 juni 2003 heeft verklaard dat hij de eigenaar was, zijn eerder gestolen kentekenplaten aangetroffen. De betreffende kentekenplaten bleken te zijn afgegeven voor een personenauto, merk Renault, type Laguna. Door verdachte is dit niet betwist.
- Op 22 december 2003 werd bij de fouillering van [.....] een A-4tje aangetroffen met daarop informatie over een gewapende overval op de Lidl te Nieuwegein. De schrijver van dit briefje omschrijft enkele daderwetenschappen. Door de getuige-deskundige Ten Camp is op 21 april 2004 een deskundigenrapport “vergelijkend handschriftonderzoek” opgesteld, met als conclusie dat het betwiste handschrift hoogstwaarschijnlijk is geproduceerd door verdachte. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft deze getuige-deskundige verklaard dat alle onderzochte betwiste handschriften hoogstwaarschijnlijk van verdachte afkomstig zijn.
- In een op 26 december 2003 in het Huis van Bewaring te Almere opgenomen gesprek tussen [.....], het broertje van verdachte, en [een medeverdachte] wordt verdachtes betrokkenheid bij de overval op de Lidl besproken.
- Bij een geuridentificatieproef op 20 januari 2004 werd door de hond tot twee maal toe de geurdrager van verdachte gekozen. Bij deze geurproef werd gebruik gemaakt van de kluissleutel die na de overval op de Lidl in het sleutelgat van de kluis was aangetroffen.
Gelet op de verklaring van aangever [.....] dat hij de kluis met de sleutel heeft geopend, overweegt het hof dat één van de daders van de overval deze sleutel kennelijk ook heeft vastgepakt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde:
Opzetheling.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Medeplegen van voorbereiding van diefstal met geweldpleging of afpersing, terwijl de dader opzettelijk voorwerpen kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft.
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte ter zake van een overval op een supermarkt, een voorbereiding van een overval op een Rabobank alsmede heling van twee auto’s veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een zelfde gevangenisstraf als in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten, een overval, de voorbereiding van een overval alsmede heling van een auto, en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij het volgende in ogenschouw genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een Lidl supermarkt, de voorbereiding van een overval op een Rabobank en heling van een auto. De eerste twee feiten zijn zo ernstig en voor de direct betrokkenen en de samenleving zo verontrustend dat alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt. Bij de overval op de Lidl is door verdachte en zijn mededaders aan de slachtoffers een vuurwapen getoond, waarbij door de overvallers levensbedreigende taal is geuit. Bovendien zijn de slachtoffers geslagen en geschopt en werden hun polsen met tie-rips aan elkaar vastgebonden. Dit alles met als doel een groot geldbedrag weg te nemen. Het hof rekent verdachte het toegepaste geweld zwaar aan.
Dergelijke feiten zijn zeer ernstig van aard en veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen en bij de slachtoffers in het bijzonder. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke gebeurtenissen dit als zeer traumatisch ervaren en nog geruime tijd zowel lichamelijk als psychisch nadelige gevolgen hiervan kunnen ondervinden. Verdachte heeft zich in het geheel geen rekenschap gegeven van het leed dat door dergelijk handelen aan de slachtoffers wordt toegebracht. Daarnaast lijdt de getroffen ondernemer door een dergelijk feit aanzienlijke financiële schade.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt het hof rekening met het feit dat er sprake is van een grote mate van professionaliteit bij het uitvoeren van de overval. Het hof overweegt hiertoe dat de overvallers de overval zorgvuldig hebben voorbereid door zich te voorzien van bivakmutsen en wapens, door het zorgvuldig uitgekozen tijdstip van de overval en doordat blijkens de verklaringen van de verschillende slachtoffers de verschillende daders precies wisten wat ze moesten doen. Voorts heeft het hof bij het bepalen van de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst van 15 februari 2005 vanaf 1998 in aanraking is gekomen met politie en justitie en reeds vele malen eerder voor vermogensdelicten is veroordeeld tot – onder meer – onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit alles brengt het hof ondanks de vrijspraak voor het onder 2 tenlastegelegde en de jeugdige leeftijd van verdachte tot het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
De vordering van de benadeelde partij [.....]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 1056,10 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 4 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De vordering van de benadeelde partij [.....]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 850,00 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 4 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 46, 57, 63, 310, 312 (oud), 317 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 subsidiair, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
de aan [.....] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [.....], te betalen een bedrag van EUR 1.056,10 (duizend zesenvijftig euro en tien cent) met dien verstande dat en indien en voor zover zijn mededaders betalen verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [.....], een bedrag te betalen van EUR 1.056,10 (duizend zesenvijftig euro en tien cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 21 (eenentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
de aan [.....] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [.....], te betalen een bedrag van EUR 850,00 (achthonderdvijftig euro) met dien verstande dat en indien en voor zover zijn mededaders betalen verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [.....], een bedrag te betalen van EUR 850,00 (achthonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 17 (zeventien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr Boekhorst Carrillo, voorzitter,
mrs Luikinga en Gillissen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Fuchs-van Dis, griffier,
en op 16 maart 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.