ECLI:NL:GHAMS:2005:AT3222

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-004021-04
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Boekhorst Carrillo
  • mrs. Luikinga
  • mrs. Gillissen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op de Rabobank te Leerbroek en heling van een motorfiets

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 maart 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Utrecht van 28 juni 2004. De verdachte is beschuldigd van een gewapende overval op de Rabobank te Leerbroek en de heling van een motorfiets. Tijdens de zitting heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte niet degene is die op de videoprints van de beveiligingscamera staat afgebeeld. Het hof heeft echter een duidelijke gelijkenis geconstateerd tussen de overvaller op de prints en de verdachte, wat werd bevestigd door verbalisanten die hun bevindingen hebben gepresenteerd. Het hof is tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de overvaller is.

De tenlastelegging omvatte afpersing en opzetheling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze feiten. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewapende overval waarbij hij een vuurwapen heeft getoond en levensbedreigende taal heeft geuit, wat leidde tot gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers. Het hof heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de strafmaat.

De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, maar het hof heeft besloten om de straf te verhogen naar vijf jaar, rekening houdend met de recidive van de verdachte en de ernst van de gepleegde feiten. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Uitspraak

Parketnummer: 21-004021-04
Uitspraak dd.: 16 maart 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Amsterdam
zitting houdende te
Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Utrecht van 28 juni 2004 in de strafzaak tegen
[verdachte]
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 maart 2005 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte heeft ter terechtzitting opgegeven dat hij geen rechtsmiddel heeft willen instellen tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij hij ter zake van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde werd vrijgesproken, zodat het hof verstaat dat het hoger beroep van verdachte uitsluitend is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde werd veroordeeld.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen nu het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd – voor zover thans van belang - dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage IIa en voor de inhoud van de wijziging van de tenlastelegging bijlage IIb)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof is van oordeel dat de door verdachte bepleite vrijspraak wordt weersproken door de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op het verkorte arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die, van de lezing van verdachte, afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
Door de raadsman van verdachte is ter terechtzitting betoogd dat met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde door verdachte wordt betwist dat hij degene is die op de videoprints van de opnamen van de beveiligingscamera in de Rabobank staat afgebeeld. Het hof overweegt hiertoe het volgende. Het hof heeft de betreffende videoprints die zich in het dossier bevinden bekeken en ter terechtzitting aan verdachte getoond. Het hof heeft toen een zeer duidelijke gelijkenis geconstateerd op alle zichtbare onderdelen tussen de overvaller op deze prints en de persoon van verdachte. Deze herkenning sluit aan bij de duidelijke herkenning door verbalisanten, waaronder de verklaringen van de twee ter terechtzitting in hoger beroep gehoorde verbalisanten, die hun in proces-verbaal vastgelegde bevindingen hebben bevestigd.
Het hof is daardoor tot de overtuiging gekomen dat de overvaller [verdachte] is.
Gelet op de meervoudige positieve herkenning van verdachte door verbalisanten, is er naar het oordeel van het hof, anders dan door de raadsman is betoogd, geen sprake van een onzorgvuldig opsporingsonderzoek door het achterwege laten van een confrontatie van verdachte met getuigen/ slachtoffers in de bank. De verdediging is daardoor niet (doelbewust) in haar belang geschaad, te meer nu de raadsman zijn bezwaar eerst ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht en de verdediging zelf niet eerder om een nadere confrontatie met getuigen heeft verzocht.
Voorts acht het hof het door verdachte opgegeven alibi, dat hij op het moment van de overval in de sportschool is geweest, niet aannemelijk geworden, in het bijzonder gelet op de daarover gehoorde getuigen, die geen bevestiging van de verklaring van de verdachte hebben gegeven, en de inhoud van de opgenomen telefoongesprekken die verdachte dezelfde dag met zijn broer [.....] heeft gevoerd over het trainen bij de sportschool en het pasje. Opvallend is dat verdachte daarbij niets heeft gezegd over een kwijtgeraakte sporttas en dat hij kennelijk boos is geworden omdat zijn alibi in gevaar dreigde te komen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 3 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Afpersing.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Opzetheling.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte ter zake van een overval op de Rabobank te Leerbroek alsmede heling van een motorfiets veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een zelfde gevangenisstraf als in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij het volgende in ogenschouw genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewapende overval op de Rabobank te Leerbroek en de heling van een motorfiets. Het eerste feit is zo ernstig en voor de direct betrokkenen en de samenleving zo verontrustend dat alleen een vrijheidsbenemende straf van langen duur in aanmerking komt. Bij de overval op de Rabobank is door verdachte aan de slachtoffers een vuurwapen getoond, waarbij door de verdachte levensbedreigende taal is geuit, dit alles met als doel een groot geldbedrag weg te nemen. Naast de medewerkers van de Rabobank waren er op het moment van de overval ook klanten, waaronder een aantal kinderen, aanwezig in de bank. Verdachte stelde zich dreigend op en toen het naar zijn mening niet snel genoeg ging sprong hij op de balie van voornoemde bank onderwijl roepende: “geef het geld, doe wat ik zeg, anders schiet ik je kapot en de kinderen ook”. Terwijl verdachte deze dreigende taal riep maakte hij zwaaiende bewegingen met zijn vuurwapen. Het hof rekent verdachte dit gedrag en deze ernstige dreiging met geweld zwaar aan.
Dergelijke feiten zijn zeer ernstig van aard en veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen en bij de slachtoffers in het bijzonder. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke gebeurtenissen dit als zeer traumatisch ervaren en nog geruime tijd zowel lichamelijk als psychisch nadelige gevolgen hiervan kunnen ondervinden. Verdachte heeft zich in het geheel geen rekenschap gegeven van het leed dat door dergelijk handelen aan de slachtoffers wordt toegebracht. Daarnaast lijdt de getroffen ondernemer door een dergelijk feit aanzienlijke financiële schade.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt het hof rekening met het feit dat verdachte zich in het geheel geen rekenschap heeft gegeven van de gevolgen die dit voor de slachtoffers, in het bijzonder de kinderen, zou kunnen hebben. Verdachte dacht enkel aan zijn eigen gewin.
Voorts heeft het hof bij het bepalen van de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst van 15 februari 2005 vanaf 1997 in aanraking is gekomen met politie en justitie en reeds vele malen eerder voor vermogensdelicten is veroordeeld tot – onder meer – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof rekent verdachte zwaar aan dat hij de onderhavige overval heeft gepleegd kort nadat hij uit detentie was ontslagen. Hij had een straf van 4 jaar uitgezeten voor een reeks van diefstallen waaronder met geweld. De opbouw van het strafblad is verontrustend. Het hof zal dan ook de recidive in aanzienlijke mate ten nadele van verdachte meewegen.
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat aan verdachte, ondanks diens jeugdige leeftijd, een zwaardere straf dan door de rechtbank is opgelegd en anders dan door de advocaat-generaal is gevorderd, opgelegd dient te worden. Dit alles brengt het hof tot het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 317 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Verstaat, dat het door verdachte ingestelde rechtsmiddel niet is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte terzake van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde werd vrijgesproken.
Vernietigt het vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 3 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr Boekhorst Carrillo, voorzitter,
mrs Luikinga en Gillissen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Fuchs-van Dis, griffier,
en op 16 maart 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.