GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
in de zaak nr. 03/3424 DK
de dato 19 april 2005
1.1. Op 5 september 2003 is bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) een beroepschrift ingekomen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A B.V. te X .
Het beroep is gericht tegen vier uitspraken van de inspecteur van de Belastingdienst/-Douane West (hierna: de inspecteur), gedagtekend 29 juli 2003, kenmerken ..., ...,... en ... waarbij het bezwaar van A, gedagtekend 23 oktober 2002, tegen vier uitnodigingen tot betaling, vastgesteld ten name van respectievelijk A, N B.V., H B.V. en F Inc., werd afgewezen.
1.2. Van A is door de griffier een griffierecht van € 232 geheven. Het beroep-schrift is nader gemotiveerd bij brief van 7 november 2003. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. A heeft op 27 mei 2004 een conclusie van repliek ingezonden. De inspecteur heeft op 12 juli 2004 zijn conclusie van dupliek ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer, op 22 februari 2005 gehouden te Amsterdam. Het beroep is gelijktijdig behandeld met de zaak nr. 03/3549 DK. Namens A is versche-nen C, tot bijstand vergezeld van D. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. E en mr. F. De inspecteur heeft een pleitnota overgelegd en voorgelezen. Hij heeft daarbij zonder bezwaar van de wederpartij bijlagen gevoegd. De Douanekamer rekent deze pleit-nota met de bijlagen tot de gedingstukken.
1.4. A heeft machtigingen van H B.V., N B.V. en van F Inc. overgelegd waaruit blijkt dat zij gemachtigd is om mede namens hen deze beroepsprocedure te voeren. Alle vier genoemde vennootschappen worden hierna gezamenlijk aangeduid met belanghebbenden.
2.1. Bij S B.V., een handelsmaatschappij voor bloemen- en groentezaden, is over de periode van 1 augustus 1999 tot en met 31 december 2002 een controle ingesteld naar de gevolgde douaneformaliteiten bij invoer en de juistheid van de in die periode gedane douaneaangiften. Op 14 augustus 2003 is het controlerapport opgemaakt, waarin staat dat er aanleiding is tot het aanbrengen van correcties. In punt 3.1. staat:
“Meloenzaad
Zaad van meloenen moet worden ingedeeld in de nomenclatuur onder post zaaigoed, “andere” onderverdeling 1209 99 99 10. Gebleken is dat de zaden voor meloenen/watermeloenen, zijn aangegeven onder post zaaigoed, “groentezaad” on-derverdeling 12099190.
Het tarief voor “groentezaad” onderverdeling 1209 9190 10 is 3 %
Het tarief voor “andere” onderverdeling 1209 9999 10 is 4%.
Voor een opgave van de betreffende aangiften verwijs ik naar de bijlagen die ik u 16 september 2002, kenmerk C 02039-b en 20 maart 2003, kenmerk C ...-c heb toegezonden. Voor het correctiebedrag zie punt 3.7. hierna.”.
2.2. Naar aanleiding van voornoemd rapport zijn, onder meer, de volgende uitno-digingen tot betaling uitgereikt aan aangevers van meloenzaad in opdracht van S B.V.:
Kenmerk uitnodiging tot betaling Datum Douanerechten Aangever
... 19 september 2002 € 38,87 H B.V.
... 25 september 2002 € 3.984,19 N B.V.
... 25 september 2002 € 123,97 F Inc.
... 15 oktober 2002 € 15.667,82 A B.V.
2.3. Tegen de in vorenstaande tabel opgenomen uitnodigingen tot betaling hebben belanghebbenden één bezwaarschrift ingediend. Op 19 juni 2003 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Het verslag van dit gesprek behoort tot de gedingstukken. De inspecteur heeft daarna de sub. 1.1 vermelde uitspraken gedaan.
Tussen partijen is in geschil of de litigieuze uitnodigingen tot betaling terecht zijn vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:
i. Moet meloenzaad worden ingedeeld onder post 1209 91 90, zoals belanghebbende bepleit dan wel onder post 1209 99 99 van het GDT zoals de inspecteur voorstaat?
ii. Staat het vertrouwensbeginsel aan de vaststelling van de onderhavige douaneschulden in de weg, hetgeen belanghebbende stelt doch de inspecteur betwist?
Voornoemde posten van het GDT luiden als volgt:
“1209 Zaaigoed, sporen daaronder begrepen:
(...)
- ander:
1209 91 -- groentezaad:
1209 91 10 --- (...)
1209 91 90 --- ander
1209 99 -- ander:
1209 99 10 --- (...)
--- ander:
1209 99 91 ---- (...)
1209 99 99 ---- ander”.
Voor de indeling acht de Douanekamer voorts van belang de indelingsbeslissing van het Comité geharmoniseerd systeem van de Werelddouaneorganisatie (WDO), van november 2001, 28ste zitting, welke als volgt luidt:
“Watermelon seeds of a kind used for sewing
Classification 1209 99
HS codes considered 1209 91, 1209 99
Classification rationale GIRs 1 and 6”.
4. Het standpunt van belanghebbenden
4.1. Het GDT maakt in post 1209 onderscheid tussen groentezaden en ander. De
indeling dient te geschieden aan de hand van objectieve kenmerken en eigen-schappen. Deze moeten worden gezocht in de familie waartoe meloen- en watermeloenzaden behoren, te weten de familie van de komkommerachtige Cucurbitaceae. Het betreft eenjarige, kruidachtige, niet-houtige gewassen die na vruchtvor-ming op een gegeven moment afsterven. Tot deze familie behoren geen gewassen die als fruit moeten worden aangemerkt. Aangenomen mag worden dat alle zaden van de Cucurbitaceae groentezaden zijn. Een bevestiging hiervoor is te vinden in Europese en in nationale regelgeving, zoals in de Richtlijnen 2002/55/EG en 2000/48/EG en in de Ministeriële regeling nr. TRC JZ/2003/4309, waarin meloe-nen en watermeloenen als groente worden aangemerkt. Ook in de branche waarin S B.V. werkzaam is, worden meloen- en watermeloenzaden als groente behorende tot de familie van de Cucurbitaceae gerekend, het-geen ook volgt uit de overgelegde publicatie van “groente variëteiten”.
4.2. Bij een controle in 1996 zijn alle aangiften in de periode april tot en met de-cember 1995 betrokken. De aangiften voor meloen- en watermeloenzaad zijn toen niet gecorrigeerd. Tegen de correcties van de drie aangiften die A in 2000 en 2001 heeft gedaan, is vanwege het geringe financiële belang destijds geen bezwaar in-gediend. Bovendien meende A dat er sprake was van een misverstand van de zijde van de douane. Achteraf gezien was het wellicht beter geweest als destijds wel bezwaar was gemaakt. Uit de lopende procedure volgt dat belanghebbenden het niet eens zijn met de correcties. In de periode tussen de correcties en het standpunt van de inspecteur van februari 2003 heeft laatstgenoemde vergunningen actieve veredeling afgegeven, waarin meloen- en watermeloenzaden worden aangemerkt als groentezaden.
Zelfs na het ingenomen standpunt is nog een dergelijke vergunning afgegeven. De laatste vergunning is op 1 juli 2003 afgegeven. Er was dus geen sprake van een eensluidend beleid op dit punt. De correcties berusten op een vergissing van de ambtenaren. Bij de controles achteraf en bij de afgifte van de hiervoor genoemde vergunningen is sprake van actieve gedragingen van de ambtenaren. Er is derhalve sprake van vergissingen in de zin van artikel 220, lid 2, onderdeel b, van het Communautair douanewetboek (hierna: het CDW).
4.3. In de uitspraak op bezwaar door de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Zuid/ kantoor Roosendaal, naar aanleiding van een bezwaar van een klant van A, Z B.V., betreffende de indeling van meloenzaad, is het beroep op opgewekt ver-trouwen wel gehonoreerd. Indien de meloenzaden niet als groentezaden kunnen worden aangemerkt, verzoeken belanghebbenden teruggaaf op grond van het ver-trouwen dat ontleend mocht worden aan de afgegeven vergunningen.
4.4. Ter zitting hebben belanghebbenden hieraan toegevoegd dat in het kader van de actieve veredeling daadwerkelijk teruggaaf is verleend; meloenzaad is daarbij aangemerkt als groentezaad. In reactie op de door de inspecteur bij diens pleitnota overgelegde bijlage, waarop aangiften van verschillende aangevers staan, al dan niet gecorrigeerd, stelt A dat de aangiften van NB.V., voordien zijn gedaan en deze bij haar niet bekend waren.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. In het GDT bestaan aparte hoofdstukken voor groenten (Hoofdstuk 7) en voor fruit (Hoofdstuk 8). Watermeloen en meloen moeten, gelet op de tekst van post 0807 en de GS-toelichting bij post 0807, daaronder worden ingedeeld. Uit de tari-feringen 1 en 2 op post 1209 kan worden afgeleid dat de zaden de indeling volgen van de vruchten of groenten waaruit zij voortkomen. Meloenzaad is zaad van een vrucht en kan derhalve niet als groentezaad worden aangemerkt.
De brief van 11 februari 2003, kenmerk CPP-2002/.., van de Belastingdienst/ Centrum voor proces- en productontwikkeling te Utrecht biedt ook steun voor bovenstaande redenering. Het GDT deelt meloen apart in als vrucht. Het is daarbij niet relevant dat meloen deel uitmaakt van een bepaald soort gewassen, welke overigens onder een andere goederencode wordt ingedeeld. In de door belanghebbende genoemde Europese regelgeving wordt niet van de zaden maar van de vruchten/groenten zelf gesproken. Deze regelingen zijn niet van een hogere orde dan het GDT en kunnen niet bewerkstellingen dat van het GDT kan worden afgeweken. Andere regelgeving en het gebruik in een branche kunnen van betekenis zijn indien het GDT niet zonder meer duidelijk is. Hiervan is in deze zaak geen sprake. Het GDT is duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar.
5.2. Het is vaste jurisprudentie dat van navordering alleen kan worden afgezien indien wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 220, lid 2, van het CDW. Er is daarnaast geen plaats voor een beroep op het vertrouwensbeginsel.
Bij de onderwerpelijke aangiften heeft een daadwerkelijke opname van de goederen noch een controle van de toegepaste goederencode plaatsgevonden. Er is der-halve geen sprake van een actieve gedraging die als vergissing in de zin van artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW kan worden aangemerkt.
5.3. Indien de Douanekamer wel toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de stellingen van belanghebbenden, wordt opgemerkt dat reeds in 2000 en in 2001 aangiften die namens de importeur S Europe B.V. zijn gedaan, zijn gecorrigeerd. Deze correcties moeten voor belanghebbenden een signaal zijn geweest. Belang-hebbenden kunnen er derhalve niet zomaar op vertrouwen dat de aangegeven tariefpost juist was. Het komt voor risico van A dat zij destijds niet naar aanleiding van de correcties inlichtingen heeft ingewonnen dan wel in bezwaar is gegaan.
Bij de afgifte van de vergunningen actieve veredeling is de tariefindeling van meloenzaden geen onderwerp van onderzoek geweest. Aan deze vergunningen kan derhalve niet het vertrouwen worden ontleend dat de aangifte van meloenzaad als groentezaad tarieftechnisch juist was. Aan het rapport van 25 oktober 1996 kan evenmin een vertrouwen worden ontleend, omdat de indeling van meloenzaden daarin niet wordt besproken. Dat rapport betreft de tariefindeling van andere goederen, te weten spitskoolzaden. Betwist wordt dan ook de juistheid van de stelling van belanghebbenden dat het niet-corrigeren van de tariefpost van meloenzaden bevestigt dat de aangiften op dit punt correct waren.
Uit het overzicht van Sagitta van de aangiften ten invoer, die namens de importeur S B.V. zijn gedaan, blijkt dat de importeur al vanaf 2000 op de hoogte was dat meloenzaad niet als groentezaad kon worden ingedeeld. De hierin opgenomen vermelding “juist aangegeven” bij de nummers 9,10,11,12,16 en17 is volgens de ambtenaar ten onrechte opgenomen.
5.4. Ter zitting heeft de inspecteur hieraan toegevoegd dat belanghebbenden een
bindende tariefinlichting hadden moeten aanvragen. De bindende tariefinlichting is een wettelijk middel waaraan vertrouwen kan worden ontleend.Bij de afgifte van een vergunning actieve veredeling worden de economische voorwaarden getoetst. De tariefindeling van de goederen wordt pas beoordeeld bij de controle van de aangifte. Deze beoordeling vindt plaats op grond van artikel 20 van het CDW en de teksten van het GDT.
6.1. Het beroepschrift is ingediend namens vier belanghebbenden gericht tegen
vier uitspraken van de inspecteur. Mede gelet op de parlementaire geschiedenis van artikel 26a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst vanaf 1 sep-tember 1999; hierna de AWR) (zie onder meer de nota naar aanleiding van het verslag, Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1998, nr. 25 175, nr. 5) is de Douane-kamer van oordeel dat in beginsel een beroepschrift niet kan worden ingediend door meer dan één belanghebbende. In het onderhavige geval leidt zulks naar het oordeel van de Douanekamer echter niet tot de niet-ontvankelijkheid van het be-roep. Immers, in artikel 8:14 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, is bepaald dat de rechtbank [de Douanekamer] zaken over hetzelfde onderwerp ter behandeling kan voegen. Uit de vorengenoemde wetsgeschiedenis van artikel 26a AWR blijkt dat een dergelijke gevoegde behan-deling zaken kan betreffen die door één belanghebbende zijn aangebracht dan wel door twee of meer belanghebbenden. De rechter is bevoegd om ambtshalve dan wel op verzoek tot voeging over te gaan. Het feit dat het beroepschrift is ingediend namens meer belanghebbenden heeft de Douanekamer beschouwd als een preli-minair verzoek tot voeging met toepassing van artikel 8:14 Awb. Nu gesteld noch gebleken is dat de belangen van partijen door de voeging worden geschaad, terwijl de zaken over hetzelfde onderwerp gaan en de positie van belanghebbenden ten opzichte van elkaar zich daartegen niet verzet, zal de Douanekamer aan het ver-zoek tot voeging tegemoet komen. De beroepen zijn derhalve ontvankelijk.
6.2. De tariefindeling van de onderhavige meloenzaden dient te geschieden op
grond van de ten tijde van de aangiften ten invoer geldende teksten van het GDT. Het GDT heeft een eigen systematiek en begrippenkader, welke tot uitdrukking zijn gebracht in de inleidende bepalingen, de aantekeningen en aanvullende aante-keningen op de Afdelingen en op de Hoofdstukken en in de eventuele voetnoten.
Meloenen, waarvan de zaden thans in geding zijn, worden op grond van de bewoordingen van post 0807 van het GDT ingedeeld als fruit onder Hoofdstuk 8 van het GDT. Op grond van de teksten van het GDT zijn meloenen geen groenten maar vruchten. Gelet op voormelde systematiek is de Douanekamer van oordeel dat ook voor de indeling van meloenzaden dient te gelden dat dit geen zaden van groenten zijn in de zin van post 1209 91 van het GDT. Dat in een ander wettelijk kader dan wel in de handel andere definities worden gebruikt dan in het GDT doet daaraan niets af.
Dit oordeel vindt bevestiging in het onder punt 3. hiervoor opgenomen besluit van het Comité geharmoniseerd systeem van de WDO, november 2001, 28ste zitting, waarbij meloenzaden op grond van indelingsregel 1 en 6 werden ingedeeld onder post 1209 99 van het GDT. De onderhavige aangiften zijn derhalve op goede gronden gecorrigeerd.
6.3. De subsidiaire stelling van belanghebbenden houdt in dat de inspecteur met het vaststellen van de litigieuze uitnodigingen tot betaling heeft gehandeld in strijd met het tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur behorende vertrouwensbeginsel. Dienaangaande geldt dat de voorwaarden waaronder ten aanzien van douanerechten, die een exclusief Europeesrechtelijke grondslag hebben, van navordering moet worden afgezien, zijn neergelegd in artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW. Ingevolge deze bepaling wordt niet tot boeking achteraf overgegaan ingeval het wettelijk verschuldigde bedrag aan rechten niet was geboekt ten gevolge van een vergissing van de douaneautoriteiten zelf die de belastingschuldi-ge redelijkerwijze niet kon ontdekken en waarbij deze laatste zijnerzijds te goeder trouw heeft gehandeld en aan alle voorschriften van de geldende bepalingen inzake de douaneaangifte heeft voldaan.
6.4. Uit het arrest Mecanarte (Hof van Justitie van de EG 27 juni 1991, zaaknum-mer C-348/89) volgt, voor zover hier van belang, dat de in deze bepaling bedoelde vergissingen alle vergissingen omvatten inzake de uitlegging of de toepassing van de voorschriften betreffende de rechten bij invoer, die de belastingschuldige niet redelijkerwijze kon ontdekken, wanneer zij het gevolg zijn van een actieve gedra-ging van de tot navordering bevoegde autoriteiten. Uit onder meer het arrest Deutsche Fernsprecher GmbH (Hof van Justitie van de EG 26 juni 1990, zaaknummer C-64/89) blijkt dat voor de beoordeling of een vergissing door de betrokken ondernemer al dan niet kon worden ontdekt alle omstandigheden van het geval in aanmerking dienen te worden genomen. Daarbij moet onder meer rekening wor-den gehouden met de precieze aard van de vergissing waarbij de ingewikkeldheid van de betrokken regeling een rol speelt, de beroepservaring van de ondernemer en de mate van de door hem betrachte zorgvuldigheid.
6.5. Uit de vaststaande feiten kan niet worden afgeleid dat ten tijde van het doen van de aan de navordering ten grondslag liggende aangiften van A, H B.V., N B.V. en van F Inc., sprake was van een actieve gedraging van de douaneautoritei-ten die kan worden aangemerkt als een vergissing in voormelde zin. Naar de in-specteur onweersproken heeft aangevoerd, heeft met betrekking tot de onderwerpelijke aangiften voor het vrije verkeer geen daadwerkelijke opname van de goederen plaatsgevonden, dan wel heeft bij de verificatie van de aangiften geen con-trole op de toegepaste goederencode plaatsgevonden. Gelet daarop is de Douane-kamer van oordeel dat ten aanzien van deze aangiften geen sprake is van een ac-tieve gedraging. Mede gelet op hetgeen de inspecteur als in 5.3 en 5.4 vermeld heeft aangevoerd, kunnen de overige door belanghebbende aangevoerde feiten en omstandigheden ook niet als zodanig worden aangemerkt. Nu aan de voorwaarde van artikel 220, lid 2, van het CDW niet is voldaan, is er geen grond om van de navordering af te zien.
6.6. Gelet op het bovenstaande is de Douanekamer van oordeel dat de inspecteur op goede gronden de uitnodigingen tot betaling heeft vastgesteld.
De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Douanekamer verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gewezen in raadkamer op 19 april 2005 door mr. J.W.M. Tijnagel, voorzitter, mr. K. Kooijman en mr. E. Polak, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch, als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.