ECLI:NL:GHAMS:2005:AT6022

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
770/2004 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.A.M. Schipper
  • A.L.G.A. Stille
  • P.J.N. van Os
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen notaris wegens onvoldoende voortvarendheid bij afwikkeling nalatenschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 mei 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht van klaagster tegen haar notaris. De klacht betreft de afwikkeling van de nalatenschap van klaagsters moeder, die op 16 februari 2000 is overleden. Klaagster verwijt de notaris dat hij niet voortvarend heeft gehandeld bij de verdeling van de effectenportefeuille en dat hij onvoldoende heeft gecommuniceerd met de erfgenamen. Het hof heeft vastgesteld dat klaagster vanaf maart 2001 herhaaldelijk heeft verzocht om de verdeling van de effectenportefeuille, maar dat de notaris pas op 10 juli 2001 met een voorstel kwam. Dit gebrek aan tijdige actie heeft geleid tot financiële schade voor klaagster. Het hof oordeelt dat de notaris niet tijdig heeft ingegrepen bij stagnatie in de afhandeling van de nalatenschap, wat hem kan worden verweten. Daarnaast heeft het hof geconstateerd dat de notaris zonder toestemming van klaagster de successierechten heeft voldaan, wat eveneens onterecht was. De notaris heeft erkend dat hij niet op de hoogte was van de gevolgen van zijn handelen en dat hij te goeder trouw heeft gehandeld. Het hof heeft de beslissing van de kamer van toezicht vernietigd, de klacht deels gegrond verklaard en de notaris de maatregel van berisping opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van voortvarendheid en goede communicatie in de afhandeling van nalatenschappen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 12 mei 2005 in de zaak onder rekestnummer 770/2004
[appellante],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTE,
t e g e n
[geïntimeerde],
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. F.R. Duijn.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Door appellante, verder te noemen klaagster, is bij een op 24 juni 2004 ter griffie ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en de kandidaat-notarissen te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 25 mei 2004. Bij deze beslissing is de klacht van klaagster tegen de geïntimeerde, verder te noemen de notaris gedeeltelijk gegrond verklaard zonder oplegging van een maatregel aan de notaris en voor het overige ongegrond verklaard.
1.2. Van de zijde van de notaris is op 4 oktober 2004 een verweerschrift - met bijlagen - ter griffie ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 24 maart 2005. Verschenen zijn klaagster en de notaris, vergezeld van zijn gemachtigde. Zij hebben allen het woord gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De beoordeling van de bestreden beslissing
Het hof kan zich niet verenigen met de beslissing van de kamer – behoudens voor zover het betreft de feiten - en zal deze derhalve vernietigen.
4. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in haar beslissing van 25 mei 2004 heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
5. Het standpunt van klaagster
5.1. Klaagster verwijt de notaris in het bijzonder dat hij de afwikkeling van de nalatenschap heeft getraineerd door niet, dan wel laat te reageren. Dit blijkt onder meer uit de verdeling van de effectenportefeuille. Hierbij is de notaris niet voortvarend te werk gegaan, aangezien reeds op 22 maart 2001 is besloten tot verdeling en tot verkoop van het restant, waarna hij een desbetreffend voorstel pas bij brief van 10 juli 2001 aan de erfgenamen heeft toegezonden, terwijl reeds op 16 februari 2001 een machtiging tot verkoop door klaagster is afgegeven. In die tussenliggende periode is niets met de aandelenportefeuille gedaan. Hierdoor heeft klaagster schade geleden.
5.2. Voorts verwijt klaagster de notaris dat hij op geen enkele wijze enige actie heeft ondernomen ten aanzien van het bod van fl. 700.000,-- dat op 16 juli 2001 is uitgebracht op het tot de nalatenschap behorende appartementsrecht aan de [straat] te [woonplaats].
5.3. Bovendien wordt de notaris verweten dat hij, hoewel klaagster haar volmacht aan hem had ingetrokken, de aanslag inzake de successierechten voor de overige drie erfgenamen heeft voldaan van de ervenrekening, dit ondanks het feit dat de notaris klaagster bij brief van 23 augustus 2001 heeft laten weten dat hij zijn werkzaamheden zal stopzetten, maar dat hij nog wel de successieaangifte zal verzorgen, zodat klaagster zelf voor de betaling van de door haar verschuldigde successierechten diende zorg te dragen. Hierdoor is een probleem ontstaan tussen de erfgenamen onderling met betrekking tot door klaagster gemiste rentevergoeding, waardoor klaagster schade heeft geleden.
5.4. Tevens verwijt klaagster de notaris dat hij verzuimd heeft de bankrekeningen op te heffen en de saldi op één rekening te (doen) storten.
5.5. Eveneens wordt de notaris verweten dat hij onnodige herstelwerkzaamheden heeft laten verrichten in verband met een vermeend gaslek in het appartementsrecht aan de [straat] te [woonplaats].
5.6. Ten slotte kan klaagster zich niet verenigen met de hoogte van de eindnota van de notaris.
6. Het standpunt van de notaris
6.1. De notaris betwist ten dele de stellingen van klaagster en voert daartoe het navolgende aan. De notaris heeft betoogd dat hij nog nooit een nalatenschap in behandeling heeft gehad waarbij de onderlinge verhoudingen zo ernstig verstoord zijn en het wantrouwen jegens elkaar én jegens zijn medewerksters en hem zo enorm groot zijn als in het onderhavige geval.
6.2. Ten aanzien van de verdeling van de effectenportefeuille wijst de notaris op de brieven van zijn medewerkster, mevrouw [B], aan de erfgenamen van 28 juni 2001 en 10 juli 2001, waarin de afspraak is vermeld dat de aandelen in vier gelijke porties verdeeld zullen worden. Het stond ieder der erven vrij om over de eigen portie in de aandelen te beschikken zoals zij goed achtten. Aangezien de aandelen in waarde zijn gestegen gedurende de periode zoals door klaagster genoemd, heeft klaagster geen schade geleden.
6.3. De notaris begrijpt niet dat geen, dan wel onvoldoende informatie zou zijn verstrekt naar aanleiding van het bod op het appartementsrecht. Zijns inziens zijn alle erfgenamen dienaangaande geïnformeerd. Wel merkt de notaris op dat de erven geen overeenstemming konden bereiken over de aan te trekken makelaar en de taxatie van het registergoed.
6.4. De notaris heeft erkend dat hij voor de overige drie erven de successieaanslag heeft voldaan van de ervenrekening, zonder dat hij toestemming hiertoe had van klaagster. De notaris stelt zich op het standpunt dat deze belasting hoe dan ook betaald diende te worden.
6.5. De notaris weet niet waarom de saldi van de verschillende rekeningen niet zijn overgeboekt en deze rekeningen niet zijn opgeheven.
6.6. Ten aanzien van de klacht met betrekking tot het gaslek heeft de notaris gemeend op goede gronden een loodgieter in geschakeld te hebben. Hij wilde als zaakwaarnemer voor de erfgenamen geen enkel risico lopen. Bovendien hééft de loodgieter een gaslek gevonden.
6.7. De notaris meent dat in het kader van deze klacht zijn declaratie niet aan de orde kan komen nu daar een specifieke procedure voor bestaat, welke inmiddels is gevolgd met als resultaat dat door de voorzitter van de Ring ’s-Gravenhage van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie afwijzend op het desbetreffende bezwaar van klaagster is beslist.
7. De beoordeling
7.1. Klaagster heeft bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken in eerste aanleg. In het bijzonder beklaagt zij zich over het feit dat in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de kamer een aantal zaken onjuist zijn weergegeven. Deze bezwaren van klaagster behoeven echter geen nadere bespreking, omdat deze door haar gestelde tekortkomingen ten gevolge van de behandeling in hoger beroep zijn hersteld.
7.2. Het eerste klachtonderdeel betreft het verwijt dat de notaris niet voortvarend genoeg zou hebben gehandeld met betrekking tot de verdeling van de effectenportefeuille. Het hof is van oordeel dat dit klachtonderdeel terecht door klaagster is voorgesteld. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat klaagster van meet af aan heeft verzocht om de verdeling van de effectenportefeuille.
Niet is gebleken dat aan de verdeling iets in de weg stond. De erven waren het eens over de wijze van verdelingdoor de onderhavige portefeuille in vier porties te verdelen en het eventuele restant te verkopen, waarna de verkoopopbrengst bijgeschreven zou worden op de ervenrekening. Het was de taak van de notaris hieraan uitvoering te geven. De notaris heeft niet tijdig ingegrepen toen hem bleek, althans had moeten blijken, van stagnatie op zijn kantoor bij deze uitvoering, zulks temeer nu het een risicovolle portefeuille betrof. Dit nalaten kan de notaris verweten worden. Het hof acht dit klachtonderdeel gegrond.
7.3. Dit geldt evenzeer voor het klachtonderdeel met betrekking tot het bod op het appartementsrecht aan de [straat] te [woonplaats]. Het had op de weg van de notaris gelegen dit bod terstond met de erfgenamen te bespreken. Het verweer van de notaris dat de erven het niet eens konden worden over de taxatie en de keuze van de makelaar doet hieraan niet af. Het hof acht dit klachtonderdeel gegrond.
7.4. Wat betreft het klachtonderdeel ter zake van de betaling van de aanslag inzake de successierechten ten behoeve van de drie overige erfgenamen van de ervenrekenig, is het hof van oordeel dat ook deze klacht doel treft. Het stond de notaris niet vrij om de betaling ten laste van deze ervenrekening te verrichten, aangezien de notaris zich reeds bij brief van 23 augustus 2001 had teruggetrokken als boedelnotaris en daarenboven klaagster bij brief van 22 oktober 2001 aan de notaris de door haar aan hem verstrekte volmacht had ingetrokken. De betaling ter zake blijkt op 11 april 2002 van de ervenrekening te zijn afgeschreven. Dit klachtonderdeel acht het hof gegrond.
7.5. Inzake het verwijt van klaagster dat de notaris verzuimd heeft de bankrekeningen op te heffen en het saldo op één rekening te storten is het hof van oordeel dat ook dit klachtonderdeel gegrond is. Uit de stukken is gebleken dat aan uitvoering van dit verzoek van klaagster niets in de weg heeft gestaan, hetgeen de notaris heeft beaamd. De notaris heeft dan ook geen verweer tegen dit klachtonderdeel gevoerd. Klaagster heeft dit klachtonderdeel terecht voorgesteld.
7.6. Dit geldt echter niet voor het verwijt van klaagster dat de notaris onnodige herstelwerkzaamheden heeft laten verrichten met betrekking tot het gaslek dat geconstateerd zou zijn in het appartement aan de [straat] te [woonplaats]. Het hof kan klaagster niet volgen in haar klacht. Het hof is van oordeel dat de notaris hierbij als zaakwaarnemer van de erfgenamen voortvarend én juist heeft gehandeld door ieder risico af te wenden. Het hof acht dit klachtonderdeel ongegrond.
7.7. Voor zover het klachtonderdeel zoals genoemd onder 5.6. ziet op de hoogte van declaraties van de notaris is het hof van oordeel dat ingevolge artikel 55, tweede lid, WNA een dergelijk geschil door de meest gerede partij aan de voorzitter van het bestuur van de desbetreffende ring van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie kan worden voorgelegd. De ringvoorzitter toetst volledig. Tegen de beslissing van de voorzitter staat beroep open bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak bij de Raad van State. Het hof kan, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, een dergelijk geschil slechts marginaal toetsen. Aangezien de voorzitter van de Ring ’s-Gravenhage reeds op dit klachtonderdeel heeft beslist bij besluit van 13 juli 2004, waarbij de bezwaren van klaagster als ongegrond zijn afgewezen, is het hof van oordeel dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.
7.8. Het bovenvermelde is redengevend voor het oordeel dat de notaris in voege als voormeld bij het uitoefenen van zijn werkzaamheden onzorgvuldig heeft gehandeld en dat deze tekortkomingen dus danig verwijtbaar zijn dat een maatregel op zijn plaats is. Het hof zal de beslissing van de kamer vernietigen, behoudens de vaststelling van de feiten en de klacht deels gegrond en deels ongegrond verklaren onder oplegging van de maatregel van berisping aan de notaris.
7.9. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan, als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
7.10. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
8. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de beslissing van de kamer van 25 mei 2004 behoudens voor wat betreft de daarin vervatte vaststelling van de feiten, en, opnieuw rechtdoende:
- verklaart de onderdelen van klacht zoals genoemd in 7.2,.7.3,.7.4. en 7.5. gegrond en legt de notaris de maatregel van berisping op;
- bepaalt dat de maatregel zal worden tenuitvoergelegd ter terechtzitting van het hof van 9 juni 2005, te 13.35 uur;
- bepaalt dat de griffier de notaris daartoe zal oproepen;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, A.L.G.A. Stille en P.J.N. van Os, en in het openbaar uitgesproken op donderdag 12 mei 2005.
BESCHIKKING van 25 mei 2004 inzake de klacht nummer K 06/03 van
[klaagster]
wonende te [woonplaats],
klaagster,
tegen:
[notaris],
notaris te [plaats],
beklaagde,
raadsman: mr. F.R. Duijn
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:
- klachtbrief met bijlagen van 3 februari 2003;
- verweerschrift met bijlagen van 4 april 2003;
- repliek met bijlagen van 8 mei 2003;
- dupliek van 27 oktober 2003;
- aanvulling op klachtbrief met bijlage van 31 oktober 2003;
- aanvulling op verweerschrift van 4 december 2003;
- brief met bijlage van klaagster van 7 januari 2004.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 6 april 2004, waar klaagster en de notaris, vergezeld van zijn raadsman, zijn verschenen. Beide partijen hebben het woord gevoerd en hun standpunten nader toegelicht, de raadsman van de notaris aan de hand van door hem overgelegde pleitaantekeningen, die bij de stukken zijn gevoegd.
Aanvankelijk was de klacht eveneens gericht tegen kandidaat-notaris mr. M. [K]. De notaris heeft echter alle verantwoordelijkheid voor de afhandeling van de nalatenschap op zich genomen en klaagster heeft daarop ter zitting afgezien van de afzonderlijke klacht tegen de kandidaat-notaris.
Uitspraak is bepaald op 25 mei 2004.
2. DE FEITEN
Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
a. Op 16 februari 2000 is de moeder van klaagster overleden. Tot executeur testamentair had zij haar accountant, L.J. Lor, benoemd. Deze heeft de executele niet aanvaard. De erven hebben volmacht tot boedelafwikkeling verleend aan de notaris, aan kandidaat-notaris mr. M. [K], werkzaam op het kantoor van de notaris, en mevrouw A.M. [B], eveneens werkzaam op het kantoor van de notaris.
b. De verhoudingen tussen de vier erfgenamen, mevrouw [T] en mevrouw [L] enerzijds en de heer [L] en klaagster anderzijds zijn al jarenlang ernstig verstoord.
c. Achtereenvolgens hebben [K] en [B] zich, onder verantwoordelijkheid van de notaris, met de afwikkeling van de nalatenschap beziggehouden.
d. Bij brief van 7 juni 2000 van de notaris aan de advocate van [T] heeft de notaris onder meer te kennen gegeven dat het hem verstandig leek zijn werkzaamheden te beperken tot het opstellen van de boedelbeschrijving, en partijen te adviseren voor de verdere afwikkeling een andere notaris in te schakelen.
e. Bij brief van 14 februari 2001 heeft de notaris klaagster onder meer bericht dat [T] en [L] de effectenportefeuille wilden aanhouden en eventueel verdelen en dat de heer [L] en klaagster deze onverdeeld wilden aanhouden. Tevens heeft de notaris bericht dat het voor het voldoen van de successierechten niet noodzakelijk was de portefeuille te verkopen, gezien de waarde der effecten en de verdere samenstelling van de nalatenschap.
f. Bij dezelfde brief heeft de notaris klaagster bericht dat hij zich genoodzaakt zou zien zijn werkzaamheden stop te zetten indien niet alle erfgenamen hem zouden machtigen om de nalatenschap af te wikkelen.
g. Bij brief van 3 april 2001 heeft de notaris de erven onder meer bericht dat hij de Postbank en Robeco zou verzoeken de saldi van de daar lopende rekeningen over te boeken naar de erven-rekening bij de ABN AMRO Bank, en daarna de rekeningen op te heffen.
h. Bij brief van 10 juli 2001 heeft [B] onder meer een voorstel voor verdeling van de effectenportefeuille gedaan en de erfgenamen verzocht haar te berichten of zij daarmee akkoord gingen.
i. Bij brief van 23 augustus 2001 heeft de notaris de erven onder meer bericht zijn werkzaamheden te zullen beëindigen in verband met het gebrek aan respect voor en vertrouwen in zijn functioneren.
j. In dezelfde brief heeft de notaris meegedeeld dat de successieaangifte ingediend diende te worden vóór 1 september 2001. Aangezien die aangifte in concept klaar lag heeft de notaris zich bereid verklaard deze aan de erven te verzenden en de aangifte in te dienen. Voor betaling van de aanslag dienden de erfgenamen zelf zorg te dragen.
k. Bij brief van 27 augustus 2001 heeft de notaris de erven onder meer bericht dat hem gebleken was dat enige erfgenamen het op prijs zouden stellen als hij namens hen de betaling van de successierechten zou verzorgen. De notaris heeft alle erven verzocht hem daarvoor schriftelijk toestemming te verlenen.
l. Bij brief van 31 augustus 2001 heeft de notaris de erven een gecorrigeerde successieaangifte ter ondertekening gestuurd omdat de eerdere versie een fout bevatte.
m. [T], [L] en de heer [L] hebben de gecorrigeerde successieaangifte ondertekend. Bij (fax)brief van 22 oktober 2001 heeft klaagster haar vertrouwen in het notariskantoor opgezegd en haar machtiging ingetrokken. Klaagster had de aangifte aanvankelijk getekend, maar op haar verzoek is haar handtekening op de aangifte doorgehaald.
n. De notaris heeft de ABN AMRO Bank opdracht gegeven tot betaling van de verschuldigde successierechten.
3. DE KLACHT
3.1 De klacht bestaat uit een lange chronologische reeks van ernstige en minder ernstige bezwaren tegen de wijze waarop (het kantoor van ) de notaris de nalatenschap heeft afgehandeld. Desgevraagd heeft klaagster ter zitting duidelijk gemaakt waar voor haar het zwaartepunt van de klacht ligt. Die klachtonderdelen worden hierna weergegeven.
3.2 Een groot aantal van de klachten heeft betrekking op het gebrek aan communicatie en aan daadkracht van de notaris en zijn medewerkers. Klaagster omschrijft dit als “traineren”. Daarvan geeft zij twee voorbeelden.
Volgens klaagster heeft [B] haar op 22 maart 2001 toegezegd de effecten en obligaties zo snel mogelijk te verdelen of te verkopen en de opbrengst te verdelen. Pas op 10 juli 2001 heeft [B] een voorstel voor verdeling gedaan. Door zo lang te wachten met de verdeling is klaagster financieel benadeeld.
Een ander punt is dat de notaris de erven op 3 april 2001 heeft aangekondigd dat hij de saldi van alle bankrekeningen zou overhevelen naar de erven-rekening. Klaagster stelt dat men bij Robeco in juli 2002 nog niet op de hoogte was van het overlijden van haar moeder, en dat de rekening bij de Postbank op 3 februari 2003 nog niet was opgezegd.
Daarnaast heeft de notaris de erven op 8 januari 2001 bericht dat hij de nalatenschap niet meer wilde behandelen en dat zij een andere notaris zouden moeten inschakelen. In februari 2001 is de notaris van gedachten veranderd; hij wilde de nalatenschap toch wel graag afwikkelen. De erven hebben daarna met [B] afspraken gemaakt over de te verrichten werkzaamheden. Daags daarop heeft klaagster [B] laten weten dat zij overwoog haar machtiging in te trekken vanwege haar gebrek aan vertrouwen. [B] heeft klaagster ervan kunnen overtuigen de afhandeling aan haar over te laten. Enige maanden later heeft [B] klaagster laten weten dat zij de boedelafwikkeling niet langer wilde doen en dat zij al lang overwoog daarmee te stoppen. De notaris heeft de erven bij brief van 23 augustus 2001 bericht de werkzaamheden van zijn kantoor te zullen beëindigen. Klaagster heeft zich door deze wisselvallige benadering met de rug tegen de muur gezet gevoeld.
3.3 Het concept van de successieaangifte was onjuist. Klaagster stelt dat zij de notaris daarop attent heeft gemaakt, en dat [B] in reactie daarop klaagster heeft verzocht een blanco aangifteformulier te ondertekenen en aan haar te sturen. Een gecorrigeerde versie van de aangifte zou daarbij worden gevoegd. Klaagster heeft daarmee niet ingestemd. Zij heeft voor zichzelf de successieaangifte ingediend.
3.4 De notaris heeft namens de erfgenamen opdracht gegeven tot betaling van successierechten hoewel klaagster haar machtiging inmiddels had ingetrokken. Daarbij zijn de successierechten van drie van de vier erfgenamen voldaan, wat klaagster, die zelf had betaald, is komen te staan op een geschil over rente met haar mede-erfgenamen.
4. HET VERWEER
4.1 De notaris stelt voorop dat hij nog nooit een nalatenschap in behandeling heeft gehad waarbij de onderlinge familieverhoudingen zo ernstig waren verstoord en het wantrouwen jegens elkaar én jegens hem en zijn medewerkers zo groot als in het onderhavige geval. Over alles werd getwist en alle medewerkers van zijn kantoor werden onheus, grievend en vaak agressief bejegend. Een vlotte afhandeling van de nalatenschap werd hierdoor ernstig bemoeilijkt. De notaris is van mening de boedelafwikkeling in overeenstemming met de gedragsregels te hebben verzorgd.
4.2 Met [B] was, blijkens de bewoordingen van haar brieven aan de erven van 28 juni 2001 en 10 juli 2001, afgesproken dat zij de aandelen zou verdelen in vier gelijke delen en dat elk der erven daarmee kon doen wat hij/zij wilde. Over verkoop van de aandelen is nooit iets afgesproken. Overigens is de waarde van de aandelen aanzienlijk gestegen, zodat klaagster geen financiële schade heeft geleden doordat de aandelen niet meteen zijn verkocht.
Met betrekking tot het overboeken van de saldi van de overige rekeningen naar de erven-rekening merkt de notaris op dat hij niet weet waarom dat niet gebeurd is. Wellicht had [B] andere prioriteiten.
4.3 De notaris meende oprecht met de erven te hebben afgesproken dat hij de betaling van de successierechten zou verzorgen. Hij heeft zich hierin vergist. Hij benadrukt de intentie te hebben gehad klaagster en de overige erven hiermee van dienst te zijn en de erven niet te hebben willen kwetsen, benadelen, of enige schade berokkenen. Overigens is de notaris van mening dat hij de vermogenspositie van klaagster niet heeft geschaad. De successierechten moesten immers hoe dan ook worden voldaan.
5. BEOORDELING VAN DE KLACHT
5.1 Uit de stukken blijkt dat de afwikkeling van de nalatenschap in aanzienlijke mate is bemoeilijkt doordat de verhouding tussen de erfgenamen ernstig verstoord was. Over tal van punten was onenigheid ontstaan. Een dergelijke situatie vergt van de notaris een strakke regie. Die kan zich kenmerken door het regelmatig versturen van een overzicht aan alle erven van de verrichte en nog te verrichten handelingen, door het voorstellen van een bepaalde wijze van afhandeling en door de verantwoordelijkheid expliciet bij de erfgenamen te leggen in het geval dat die niet meewerken. Tot de bemoeienis van [B] met de boedelafwikkeling heeft het daaraan ontbroken. [B] heeft die strakke afhandeling alsnog aangekondigd maar niet ten volle waargemaakt. Zo had de aanpak van de verdeling van de effecten meer doortastend moeten zijn, zeker nu daaraan, gelet op het aanzienlijke bedrag dat daarnaast op een bonusrekening stond, niets in de weg stond. Al die tijd werd een koersrisico gelopen. Ook bij het overboeken van saldi naar de ervenrekening had meer voortvarendheid betracht moeten worden. Verder zijn er geen stukken waaruit zou kunnen blijken dat alle erfgenamen terstond op de hoogte zijn gesteld van het bod dat op een gegeven moment op de woning werd uitgebracht. Hoewel onwenselijk, is dit gebrek aan regie niet zo ernstig dat de notaris tuchtrechtelijk een verwijt valt te maken. Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.
5.2 De notaris heeft namens de erfgenamen de successierechten voldaan hoewel hij daartoe
niet meer bevoegd was omdat klaagster haar machtiging had ingetrokken. Dit onderdeel van de klacht is gegrond. Wel is de kamer van mening dat de notaris in deze te goeder trouw is geweest. Het handelen van de notaris is niet van zodanig ernstige aard dat een maatregel geboden is.
5.3 De overige klachten zijn noch op zichzelf noch in hun onderlinge verband en samenhang beschouwd van zo ernstige aard dat de notaris daarvan tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt.
Gelet op het bovenstaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De kamer van toezicht:
- verklaart de klacht ten dele gegrond – zoals onder 5.2 uiteengezet;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
- legt aan de notaris geen maatregel op.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2004 door mr. A.J. Beukenhorst, voorzitter, mr. M. Bijkerk, mr. A.J.W.M. van Hengstum, mr. B. Korthals Altes en mr. E.R.S.M. Marres, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van Bennekom, secretaris.
mr. E. van Bennekom, mr. A.J. Beukenhorst,
secretaris. voorzitter.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam (postbus 1312, 1000 BH Amsterdam) binnen 30 dagen na de dag van verzending van de aangetekend verzonden kennisgeving.