GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Bij vervroeging
Beslissing 28 van april 2005 in de zaak onder rekestnummer 522/04 NOT van:
[appellant],
oud-notaris te [plaats],
APPELLANT,
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
[R] B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDEN,
gemachtigde: mr. H. Loonstein.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Namens appellant, verder te noemen de oud-notaris, is bij een op 26 april 2004 ter griffie ingekomen verzoekschrift hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Alkmaar, verder te noemen de kamer, van 25 maart 2004 waarbij de door geïntimeerden verder te noemen klagers, ingediende klacht tegen de oud-notaris gegrond is verklaard zonder oplegging van een maatregel aan de oud-notaris.
1.2. Van de zijde van de klagers is geen verweerschrift ter griffie ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 10 maart 2005. Verschenen is de gemachtigde van klagers. Hij heeft het woord gevoerd.
De oud-notaris is – hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen – niet verschenen.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie alsmede van de hiervoor genoemde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in haar beslissing van 25 maart 2004 heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klagers
4.1. Klagers verwijten de oud-notaris dat hij zich onvoldoende en onafhankelijk heeft opgesteld door een geldlening te verstrekken aan P.S. [S], verder te noemen: [S], die tevens partij was bij een akte.
4.2. Ook wordt de oud-notaris verweten dat hij de gelden van klagers heeft aangewend voor de aanschaf van een registergoed te [plaats], waarvan zij geen eigendomsrechten of een andere tegenprestatie hebben verkregen.
5. Het standpunt van de oud-notaris
5.1. De oud-notaris heeft de stellingen van klagers gedeeltelijk betwist en verweert zich als volgt. De oud-notaris heeft betoogd dat hij niet op de hoogte is geweest van de storting van gelden door klagers ten behoeve van een door klagers gepretendeerde gezamenlijke aankoop van een registergoed met [S].
5.2. De oud-notaris heeft erkend dat hij en zijn pensioenvennootschap een hypothecaire lening hebben verstrekt aan [S] ten behoeve van de aankoop van het eerder vermeld registergoed.
6.1. Het onderzoek in hoger beroep heeft naar het oordeel van het hof niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt, behoudens het navolgende.
6.2. Het verstrekken van een lening is een notaris niet verboden ingevolge artikel 23, tweede lid sub a, maar ingevolge artikel 23 tweede lid sub b van de Wet op het notarisambt (WNA). Het hof leest de bestreden beslissing in zoverre verbeterd.
6.3. Het in de bestreden beslissing weergegeven oordeel dat het opleggen van een maatregel achterwege zal dienen te blijven omdat appellant niet meer als notaris werkzaam is, is onjuist.
Ingevolge artikel 98, vierde lid WNA blijven notarissen die niet meer als zodanig werkzaam zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten gedurende de tijd dat zij als zodanig werkzaam waren. Ook aan hen kunnen derhalve de in 103 WNA genoemde maatregelen worden opgelegd.
Dit is slechts anders indien het een maatregel betreft die er zich uit zijn aard niet voor leent om alsnog te worden opgelegd, zoals bijvoorbeeld de maatregel van schorsing in de uitvoering van het ambt.
Het hof zal dan ook de bestreden beslissing vernietigen voor wat betreft de in rubriek 3.4. laatste zin weergegeven overweging.
6.4. Het hof acht de handelwijze van de oud-notaris laakbaar en wel dusdanig laakbaar dat het hof met vernietiging in zoverre van de bestreden beslissing de maatregel van berisping op zijn plaats acht.
6.5. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.6. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
- vernietigt de bestreden beslissing van de kamer van 25 maart 2004 de in rubriek 3.4. laatste zin weergegeven overweging;
- vernietigt de bestreden beslissing voor zover daarbij aan de oud-notaris geen maatregel is opgelegd en legt aan de oud-notaris op de maatregel van berisping;
- bepaalt dat de maatregel zal worden ten uitvoer gelegd ter terechtzitting van het hof van 9 juni 2005, te 13.40 uur;
- bepaalt dat de griffier de notaris daarvoor zal oproepen.
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, P.J.N. van Os en J.G. Gräler en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 28 april 2005.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN
TE ALKMAAR.
Beslissing in de zaak van:
[klager],
wonende te [woonplaats]
en
[R] B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
klagers,
advocaat mr. H. Loonstein te Amsterdam,
[oud-notaris],
oud-notaris
en
[notaris],
notaris te [plaats],
gemachtigde mr. M.C. Cikot Roos.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Bij brief met bijlagen ingekomen op 16 mei 2004 hebben klagers een klacht ingediend tegen de [oud-notaris] en de [notaris].
1.2. Bij brief ingekomen op 19 juni 2004 heeft de notaris op de klacht gereageerd.
1.3. De oud-notaris heeft geen reactie gezonden.
1.4. Op 25 februari 2004 is de klacht in het openbaar behandeld. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunten toegelicht.
1.5. Na afloop van de behandeling is uitspraak bepaald op heden.
2.1. Klagers hebben in het jaar 2000 ieder onder het voormalige notariskantoor een bedrag van hfl 75.000,- gestort. De beide bedragen zijn later mede aangewend inzake de aankoop van een onroerende zaak gelegen te [plaats]. Levering daarvan vond plaats op 28 december 2002. Geleverd werd aan P.S. [S], hierna te noemen [S].
2.2. De oud-notaris als ook een vennootschap van hem ([P].) hebben voor de aankoop aan [S] hypothecaire leningen verstrekt.
2.3. Twee maanden na het voorlopige koopcontract is een vennootschapsakte tussen [S] en de beide klagers gepasseerd en wel bij de notaris.
2.4. De leningen zijn inmiddels aan de oud-notaris terugbetaald. Het desbetreffende perceel is thans bezwaard met – andere – hypotheken.
3. De klacht en de beoordeling daarvan
3.1. De klacht komt erop neer dat de oud-notaris en de notaris verwijtbaar jegens klagers hebben gehandeld door gelden aan te nemen en onder zich te houden ten behoeve van de aankoop van de onroerende zaak te [plaats], welke aankoop gezamenlijk door [S} en beide klagers zou geschieden, terwijl de levering uitsluitend aan [S] heeft plaatsgevonden. De gelden van klagers zijn dus aangewend voor de aankoop van een goed waarvan zij geen eigendomsrechten en/of waarvoor zij geen andere tegenprestatie hebben verkregen. De oud-notaris en de notaris hebben zich daarbij volgens klagers kennelijk onvoldoende onafhankelijk en onpartijdig opgesteld. Bovendien verwijten zij de oud-notaris dat hij door het verstrekken van hypothecaire geldleningen in strijd heeft gehandeld met de eer en het aanzien van het notarisambt.
3.2. Volgens de oud-notaris is de hele gang van zaken wat betreft de storting van gelden door klagers buiten hem om gegaan. Volgens hem treft hem geen blaam omdat hij niet op de hoogte was van de door klagers gepretendeerde gezamenlijke aankoop met [S]. De oud-notaris erkent dat hij en zijn pensioenvennootschap een hypothecaire geldlening – hij noemt het een overbruggingskrediet – heeft verstrekt aan [S] ten behoeve van de aankoop van de onroerende zaak. De verkoopster was een oude dame die hij een plezier wilde doen toen bleek dat [S] de hypotheek tegen het voorziene tijdstip van levering nog niet rond had, aldus de oud-notaris.
3.3. De notaris bestrijdt dat hij op de hoogte was van de gang van zaken zoals door klagers geschetst. De zaak is indertijd voorbereid door een notarisklerk en met de levering heeft de notaris geen bemoeienis gehad; die werd begeleid en uitgevoerd door zijn collega notaris [H]. Aan de omstandigheid dat de notaris wel briefjes namens het kantoor gericht aan [S] bleef ondertekenen lag ten grondslag het feit dat de notaris een zakelijke relatie met [S] onderhield. Volgens de notaris is het niet ongewoon als derden gelden fourneren voor de overdracht van een zaak. De daarbij onderliggende afspraken zijn niet altijd bekend bij de behandelend notaris. Het was volgens hem dan ook niet vreemd dat er werd geleverd aan [S] alleen, terwijl klagers gelden voor de aankoop hadden gefourneerd. Het feit dat enkele maanden na het voorlopig koopcontract de vennootschapsakte bij de notaris passeerde waaruit de samenwerking tussen [S] enerzijds en de beide klagers anderzijds kon worden afgeleid, maakt dat volgens hem niet anders.
3.4. De klacht tegen de oud-notaris komt de Kamer gegrond voor. Immers, het verstrekken van leningen aan degene die partij is bij een akte, hetgeen is komen vast te staan, betreft ingevolge artikel 23 lid 2 sub a van de Wet op het Notarisambt een voor de notaris uitdrukkelijk verboden handeling. Ook de gang van zaken met betrekking tot de levering aan [S] moet de oud-notaris worden aangerekend. Zijn stelling dat zulks geheel buiten hem om is geschied komt niet aannemelijk voor, gelet op het feit dat hij uit eigen zak een aanzienlijk bedrag aan hypotheek verstrekte. Bovendien was hij als notaris mede verantwoordelijk voor de gang van zaken in het kantoor. Nu de oud-notaris niet meer als notaris werkzaam is, zal het opleggen van een maatregel achterwege dienen te blijven.
3.5. Dat ligt anders ten aanzien van de notaris, die in de desbetreffende periode hoofdzakelijk als kandidaat-notaris fungeerde. De notaris heeft gemotiveerd bestreden dat de gewraakte gang van zaken hem kan worden aangerekend, daartoe onder meer stellend dat de door klagers bedoelde akte is voorbereid door de notarisklerk en dat hij, de notaris, ook niet betrokken was bij de daadwerkelijke levering. Klagers hebben vervolgens onvoldoende feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat de notaris in tuchtrechtelijke zin een verwijt kan worden gemaakt. In dat opzicht is ook de rol van collega-notaris mr. [H] aan de orde geweest. Mr. [H] zou degene geweest zijn die indertijd bij de akte van levering was betrokken. Klagers hebben tijdens de behandeling van het verzoek betoogd dat de door hen ingediende klacht zich mede richt tegen notaris [H]. Met die stelling kan de Kamer zich niet verenigen. In de klacht zijn met name genoemd de oud-notaris en de notaris van het voormalige kantoor. Beiden zijn door de secretaris van de Kamer uitgenodigd voor een reactie en vervolgens werden klagers in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Notaris [H] werd niet uitgenodigd om een reactie af te geven en het had daarom op de weg van klagers gelegen, indien zij mede notaris [H] uitdrukkelijk wilden aanspreken, dat zij van die omstandigheid in de correspondentie voorafgaand aan de mondelinge behandeling gewag hadden gemaakt, hetgeen is nagelaten. Vorenstaande komt erop neer dat de klacht tegen de notaris wegens onvoldoende onderbouwing ongegrond zal worden verklaard.
Ten aanzien van de oud-notaris:
- verklaart de klacht gegrond;
Ten aanzien van de notaris:
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J.L. Koster, voorzitter,
mrs. B. Korthals Altes, L.J. Jellema, R.H.C. Winter en P.G. Vroom als leden,
in tegenwoordigheid van J.J.M. Jeurissen, secretaris
en is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2004.