ECLI:NL:GHAMS:2005:AT6646

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
765/2004 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.A.M. Schipper
  • A.L.G.A. Stille
  • P.J.N. van Os
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake klacht tegen notarissen en kandidaat-notarissen betreffende afwikkeling nalatenschap

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, heeft klager, de heer P. van [G], hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de kamer van toezicht over notarissen en kandidaat-notarissen te 's-Hertogenbosch. De klacht van klager was gericht tegen de notarissen mr. [D] en mr. [M], en kandidaat-notaris mr. [L], in verband met de afwikkeling van de nalatenschap van mevrouw [B]. Klager stelde dat de notarissen onrechtmatig hebben gehandeld door successierechten uit de boedel te betalen zonder zijn toestemming, terwijl hij zijn aandeel al rechtstreeks aan de belastingdienst had voldaan. De notarissen en kandidaat-notaris hebben betoogd dat klager niet-ontvankelijk was in zijn klacht, omdat zijn verzoekschrift te laat was ingediend. Het hof heeft echter vastgesteld dat het verzoekschrift tijdig was ingediend en klager ontvankelijk was in zijn hoger beroep. Het hof oordeelde dat de kamer van toezicht ten onrechte had geoordeeld dat klager niet-ontvankelijk was in zijn klacht tegen notaris mr. [D], maar verklaarde deze klacht ongegrond omdat mr. [D] niet betrokken was bij de afwikkeling van de boedel. Het hof heeft de beslissing van de kamer van toezicht vernietigd voor wat betreft de niet-ontvankelijkheid van de klacht tegen mr. [D], maar de klacht zelf ongegrond verklaard. Voor de overige klachten heeft het hof zich verenigd met de bevindingen van de kamer van toezicht en het beroep van klager verworpen. De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken op 19 mei 2005.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 19 mei 2005 in de zaak onder rekestnummer 765/2004 NOT van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT,
t e g e n
1. [geintimeerde]
2. [geintimeerde],
beiden notaris te [plaats],
3. [geintimeerde],
destijds kandidaat-notaris te [plaats],
thans kandidaat-notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDEN,
gemachtigde: mr. D.A.W. van Dijk.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is ingekomen een verzoekschrift, gedateerd op 7 juni 2004, van de zijde van appellant, verder te noemen klager, waarbij hij hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te ’s-Hertogenbosch, verder te noemen de kamer, van 13 mei 2004, waarbij zijn klacht tegen geïntimeerden, verder te noemen de notarissen en de kandidaat-notaris, ten aanzien van notaris sub 1 niet ontvankelijk is verklaard en ten aanzien van de notaris sub 2 en de kandidaat-notaris ongegrond is verklaard.
1.2. Namens de notarissen en de kandidaat-notaris is op 1 oktober 2004 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Op 16 en 25 maart 2005 zijn van de zijde van klager nog een tweetal stukken met gelijkluidende inhoud – met bijlagen - ter griffie ingekomen, waarin klager een reactie geeft op het verweerschrift van de notarissen en de kandidaat-notaris en voorts mededeelt niet ter zitting te zullen verschijnen.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 24 maart 2005. Verschenen zijn de notarissen en de kandidaat-notaris, vergezeld van hun gemachtigde. Zij hebben het woord gevoerd. Klager is - alhoewel daartoe behoorlijk opgeroepen – met bericht van verhindering niet verschenen.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie als mede van de hiervoor genoemde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in haar beslissing van 13 mei 2004 heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klager
4.1. Klager verwijt de notarissen en de kandidaat–notaris dat op hun initiatief de gestelde onrechtmatige invordering van de successierechten uit het boedeltegoed door de belastingdienst heeft plaatsgevonden, dan wel dat zij hiervan hebben afgeweten zonder dat zij klager hiervan op de hoogte hebben gebracht. Klager had inmiddels zelf zijn aandeel in de successierechten betaald. Door het handelen van de notarissen en de kandidaat-notaris heeft klager schade geleden.
4.2. Klager klaagt voorts over de behandeling in eerste aanleg. In het bijzonder beklaagt hij zich er over dat de kamer niet alle bekende feiten in haar beslissing heeft meegewogen, bepaalde feiten onjuist of onvolledig heeft beoordeeld, bepaalde vaststellingen inhoudelijk onjuist zijn en tenslotte dat de kamer niet is overgegaan tot het horen van deskundigen.
5. Het standpunt van de notarissen en de kandidaat-notaris
5.1. De notarissen en de kandidaat-notaris stellen in de eerste plaats dat klager niet ontvangen kan worden in zijn klacht nu zijn verzoekschrift niet is ingediend binnen de daartoe geldende termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing van de kamer. De termijn is op 15 mei 2004 ingegaan en op 14 juni 2004 verlopen, terwijl het beroepschrift pas op 16 juni 2004 ter griffie van het hof is ontvangen.
5.2. Voorts betwistten de notarissen en de kandidaat-notaris de stellingen van klager en verweren zich als volgt.
De notaris sub 1 heeft betoogd dat hij niet betrokken is geweest bij de afwikkeling van de boedel. De kandidaat-notaris heeft gehandeld onder de leiding van de notaris sub 2. Bij brief van 21 februari 2002 heeft de kandidaat-notaris de erfgenamen verzocht toestemming te verlenen voor betaling van de verschuldigde successierechten uit de boedel. Klager en zijn moeder hebben hiertoe geen toestemming gegeven. Een aantal erfgenamen kon of wilde echter deze betalingen niet uit privégelden doen. De kandidaat-notaris heeft deze inlichtingen aan de belastingdienst en aan de executeur-testamentair alsmede aan de overige erfgenamen verstrekt.
De executeur-testamentair heeft de belastingdienst verzocht om invordering van de successierechten van de overige erfgenamen via de derdenrekenig van de notaris sub 2 te doen plaatsvinden, aangezien klager en zijn moeder zelfstandig hun deel zouden voldoen. Op de dag dat er betaald diende te worden – 12 april 2002 – had de belastingdienst nog geen gelden van de erfgenamen, onder hen ook begrepen klager en zijn moeder, ontvangen en is de belastingdienst tot invordering van de gehele aanslag onder de notaris sub 2 overgegaan.
Het ten behoeve van klager teveel betaalde geld is teruggestort door de belastingdienst op de rekening van de notaris sub 2. De notaris sub 2 verkeerde in de veronderstelling dat het geld reeds aan klager was gerestitueerd. Toen de notaris sub 2 bemerkte dat de betaling aan klager nog niet had plaats gevonden, heeft hij onder aanbieding van zijn excuses, klager aangeboden het hem toekomende bedrag, vermeerderd met de rente daarover, te betalen op een door klager aan te geven rekening. Hiervan heeft klager vooralsnog geen gebruik gemaakt.
5.3. De notarissen en de kandidaat-notaris bieden aan hun stellingen te bewijzen, in het bijzonder door middel van getuigen.
6. De beoordeling
6.1.De notarissen en kandidaat-notaris hebben allereerst betoogd dat klager niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep vanwege overschrijding van de appèltermijn zoals genoemd in artikel 107 Wet op het notarisambt, verder te noemen WNA. Dit betoog faalt, reeds omdat bij onderzoek door het hof is gebleken dat het verzoekschrift gedateerd op 7 juni 2004, op 11 juni 2004 op het Paleis van Justitie is aangeboden. Hieruit volgt dat dit verzoekschrift tijdig is ingediend en klager ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
6.2. Klager heeft bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken in eerste aanleg. In het bijzonder beklaagt hij zich er over dat de kamer niet alle bekende feiten in haar beslissing heeft meegewogen, bepaalde feiten onjuist of onvolledig heeft beoordeeld, bepaalde vaststellingen inhoudelijk onjuist zijn en tenslotte dat de kamer niet is overgegaan tot het horen van deskundigen.
Deze bezwaren van klager behoeven geen nadere bespreking, reeds omdat deze door hem gestelde tekortkomingen tengevolge van de behandeling in hoger beroep zijn hersteld.
6.3. Het hof kan zich niet verenigen met de beslissing van de kamer voor wat betreft de niet-ontvankelijkheid van notaris sub 1. Het hof is van oordeel dat klager ontvangen kan worden in zijn klacht tegen de notaris sub 1, maar dat, nu de notaris sub 1 geen bemoeienissen heeft gehad met de afwikkeling van de boedel, de tegen hem gerichte klacht ongegrond is. Het hof zal de beslissing van de kamer op dat punt vernietigen en dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.
6.4. Voor het overige heeft het onderzoek in hoger beroep naar het oordeel van het hof niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel andere beschouwingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
6.5. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.6. Het hof zal het bewijsaanbod van de notarissen en de kandidaat-notaris passeren, reeds omdat dit niet ter zake dienend is.
6.7. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de beslissing van de kamer van 13 mei 2004 voor wat betreft de beslissing houdende niet-ontvankelijk-verklaring van de klacht tegen de notaris sub 1;
- verklaart de klacht gericht tegen de notaris sub 1 ontvankelijk en ongegrond;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, A.L.G.A. Stille, P.J.N. van Os en in het openbaar uitgesproken op donderdag 19 mei 2005.
KLN 03.18
13 mei 2004
DE KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT 's-HERTOGENBOSCH
heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van heer P. van [G], wonende te [woonplaats], tegen mr. [D], notaris te [plaats], mr. [M], notaris te [plaats] en mr. [L], tot 1 september 2002 kandidaat-notaris te [plaats].
1. De procedure
1.1. Bij brief van 17 juli 2003 heeft de heer Van [G] een klacht geformuleerd tegen de heren [D] en [M] en mevrouw [L].
1.2. De heer [D] heeft mede namens de heer [M] en mevrouw [L] gereageerd bij brief (met bijlage) van 30 september 2003.
1.3. De heer Van [G] heeft bij brief van 9 oktober 2003 gerepliceerd.
1.4. De heer [D] heeft mede namens de heer [M] en mevrouw [L] bij brief (met bijlagen) van 29 oktober 2003 gedupliceerd.
1.5. De plaatsvervangend voorzitter van de kamer heeft partijen uitgenodigd voor een gesprek op 12 januari 2004 om 13.30 uur. De heer Van [G] heeft laten weten niet te kunnen komen wegens verblijf in het buitenland, waarop de plaatsvervangend voorzitter de zaak rechtstreeks heeft verwezen naar de volle Kamer. In de brief aan partijen met de uitnodiging voor de vergadering van 18 maart is vermeld dat de behandeling ook doorgang zal vinden indien het voor de heer Van [G] niet mogelijk is om aanwezig te zijn en wordt hem geadviseerd in dat geval een gemachtigde te sturen.
1.6. De kamer van toezicht heeft de klacht behandeld ter openbare vergadering van 18 maart 2004. Voor de behandeling zijn de heren [D] en [M] en mevrouw [L] verschenen. De heer Van [G] is niet gekomen en heeft zich evenmin door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
2. De feiten
2.1. De heer Van [G] is een van de erfgenamen in de nalatenschap van mevrouw [B]. Het zich in de nalatenschap bevindende woonhuis is op 14 mei 2001 verkocht en geleverd. Deze transactie is begeleid door de heer [M].
2.2. De netto opbrengst van de woning is op de kwaliteitsrekening van het notariskantoor gestort.
2.3. De erfgenamen zijn overeengekomen dat dit geld op de kwaliteitsrekening zou blijven staan totdat overeenstemming was bereikt over de afwikkeling van de nalatenschap. Voor het overmaken van gelden van die rekening zou toestemming van alle erfgenamen nodig zijn. Aan deze afspraak hebben de notarissen zich blijkens hun brief van 4 mei 2001 aan alle erfgenamen geconformeerd.
2.4. Op 15 april 2002 zijn op invordering van de belastingdienst de successierechten voor alle erfgenamen betaald van het geld op de kwaliteitsrekening.
3. De klacht en het verweer daartegen
3.1. De heer Van [G] stelt, zakelijk weergegeven, het navolgende. De invordering van de successierechten door de belastingdienst was onrechtmatig en heeft plaatsgevonden op initiatief van de heren [D] en [M] en mevrouw [L], dan wel met hun medeweten en zonder dat zij de belanghebbenden daarvan op de hoogte hebben gebracht. In weerwil van de afspraken met de erfgenamen is de boedel gebruikt voor het betalen van de successierechten. De heer Van [G] heeft zijn aandeel in de successierechten rechtstreeks aan de belastingdienst betaald. Ondanks dat is zijn deel ook uit de boedel betaald. Door het handelen van de heren [D] en [M] en mevrouw [L] heeft de heer Van [G] schade geleden en is tevens de afwikkeling van de nalatenschap in een ernstige mate bemoeilijkt.
3.2. De heren [D] en [M] en mevrouw [L] stellen, zakelijk weergegeven, het navolgende. De heer [M] is slechts betrokken geweest bij de verkoop en levering van de woning. Hij is niet betrokken bij de afwikkeling van de boedel. Mevrouw [L], destijds kandidaat-notaris, heeft gehandeld onder verantwoordelijkheid van de heer [D].
Bij brief van 21 februari 2002 heeft mevrouw [L] de erfgenamen verzocht toestemming te geven voor betaling van de verschuldigde successierechten uit de boedel. De heer Van [G] en zijn moeder gingen daarmee niet akkoord. De executeur-testamentair had aan mevrouw [L] verzocht om uit te zoeken of er mogelijkheden bestonden om de successierechten uit de boedel te betalen. Een aantal erfgenamen kon of wilde deze niet uit het privé-vermogen betalen. Mevrouw [L] heeft inlichtingen ingewonnen bij de belastingdienst en deze informatie verstrekt aan de executeur-testamentair en aan een advocaat die namens enkele erfgenamen optrad. Ook de erfgenamen zijn hierover geïnformeerd. De executeur-testamentair heeft vervolgens aan de belastingdienst gevraagd om de invordering van de successierechten voor vijf van de zeven erfgenamen via de derdenrekening van de notaris te doen plaatsvinden, omdat de andere twee erfgenamen hun deel rechtstreeks zouden voldoen. Op de dag dat de betalingstermijn van de invordering was verstreken, 12 april 2002, heeft mevrouw [L] contact gehad met de belastingdienst, waarop de belastingdienst mededeelde dat er geen geld van de erfgenamen was ontvangen, zodat het volledige bedrag verschuldigd was. Toen is dat bedrag overgemaakt van de derdengeldrekening naar de belastingdienst. Nadien bleek dat de belastingdienst de deelbetaling van de heer Van [G] had ontvangen. De heer Van [G] was op 11 april 2002 tot betaling overgegaan. Het teveel betaalde bedrag is door de belastingdienst aan de notaris teruggestort. De heer [D] was in de veronderstelling dat dit bedrag al aan de heer Van [G] was terugbetaald. Zodra de heer [D] bemerkte dat het geld nog niet was terugbetaald, heeft hij dit direct onder het aanbieden van excuses aan de heer Van [G] laten weten en hem gevraagd of hij betaling van het bedrag vermeerderd met rente wenste op een door hem op te geven rekening of bij de afwikkeling van de boedel. Hierop heeft de heer Van [G] tot op heden niet gereageerd.
4. De beoordeling
4.1. De kamer is van oordeel dat de klacht tegen de heer [M] niet-ontvankelijk is. De heer [M] was als notaris slechts betrokken bij de verkoop en levering van het woonhuis van de erflaatster en is niet betrokken bij de afwikkeling van de boedel, zodat hij als partij bij deze klacht niet is betrokken.
4.2. Naar aanleiding van het verzoek van de executeur-testamentair heeft mevrouw [L], conform haar voorlichtende taak, inlichtingen ingewonnen en hem en de overige erfgenamen dienaangaande geïnformeerd. Op de uiterste betaaldatum, 12 april 2002 heeft mevrouw [L] nog bij de belastingdienst gevraagd of zij betalingen van de heer Van [G] of van zijn moeder hadden ontvangen, maar dat was niet het geval. Nu de heer Van [G] pas op 11 april 2002 was overgegaan tot betaling, is het verklaarbaar dat dit op 12 april 2002 nog niet in de administratie bij de belastingdienst was verwerkt. Dat vervolgens het totaal verschuldigde bedrag aan successierechten van de kwaliteitsrekening is betaald ondanks de overeenkomst tussen de erven kan de heer [D] of mevrouw [L] niet kwalijk worden genomen, mede gezien de aanschrijving van de belastingdienst en de betalingstermijn. Betaling was mede in het belang van klager zelf. Van enige schade voor de heer Van [G] is niet gebleken. Zodra de heer [D] bemerkte dat het inmiddels door de belastingdienst teruggestorte bedrag niet aan de heer Van [G] was terugbetaald, heeft hij, onder aanbieding van excuses, de heer Van [G] verzocht om aan te geven hoe hij het bedrag vermeerderd met rente terug wil ontvangen. Daar de heer Van [G] daar tot op heden niet op heeft gereageerd, valt de heer [D] of mevrouw [L] niet te verwijten dat hij dat bedrag nog niet heeft ontvangen. Dat de afwikkeling van de nalatenschap door het handelen van de heer [D] of mevrouw [L] ernstig is bemoeilijkt is noch nader onderbouwd noch anderszins gebleken. Naar het oordeel van de kamer is niet gebleken van enig klachtwaardig handelen van de heer [D] of van mevrouw [L], zodat de klacht tegen hen ongegrond zal worden verklaard.
5. De beslissing
De kamer van toezicht:
verklaart de klacht tegen notaris [M] niet-ontvankelijk;
verklaart de klacht tegen notaris mr. [D] en tegen kandidaat-notaris [L] ongegrond.
Aldus gegeven te 's-Hertogenbosch door mr. P.G.Th. Lindeman-Verhaar, plaatsvervangend voorzitter, mrs. E.M.M. van de Ven, J.L.G.M. Mertens, M. Lührman en J.J.G.M. Kuijpers, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 mei 2004, in tegenwoordigheid van mevrouw A.M. Bossink, secretaris.
Hoger beroep tegen vorenstaande beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van het aangetekend schrijven waarbij van deze beslissing is kennis gegeven - bij het gerechtshof te Amsterdam, postadres: postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.