arrestnummer:
rolnummer: 23-001811-04
datum uitspraak: 31 mei 2005 (bij vervroeging)
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 14 april 2004 in de strafzaak onder parketnummer 13-123221-03 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] in 1956,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres],
thans gedetineerd in [P.I. naam.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is, blijkens een mededeling van de raadsvrouw op de terechtzitting, niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 31 maart 2004 en op de terechtzitting in hoger beroep van 5 oktober 2004, 16 december 2004, 3 maart 2005 en 26 mei 2005.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouwe naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging voorzover in hoger beroep nog aan de orde wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de eerste rechter.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 en 6 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op 24 september 2003 te [plaats], gemeente [naam], opzettelijk brand heeft gesticht in een clubhuis van tennisvereniging "[naam]", perceel: [straatnaam en huisnummer], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met een gordijn van dat clubhuis, ten gevolge waarvan dat gordijn, een muur, een alarmkast, een bank en een schilderij geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat clubhuis en andere op het erf van tennisvereniging “[naam]” aanwezige goederen te duchten was.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Verdachte ontkent dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting in het clubhuis van tennisvereniging “[naam]”.
Het hof hecht aan deze ontkenning geen geloof. Aanwijzingen voor het tegendeel worden gevonden in de volgende feiten en omstandigheden die uit de stukken in het dossier en de verklaringen van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken.
Verdachte heeft bij de politie op 16 oktober 2003 (doorgenummerde dossierpagina 124 e.v) onder meer verklaard dat hij ontkent dat hij brand heeft gesticht maar dat hij het zich niet kan herinneren en dat hij denkt dat alles te maken heeft met zijn alcoholgebruik; dat hij dingen doet die hij zich later niet meer kan herinneren.
Aan verdachte zijn ter terechtzitting in hoger beroep vele vragen gesteld met betrekking tot zijn herinnering van de gebeurtenissen op de avond van 24 september 2003. Hij heeft daarop geen concreet antwoord gegeven maar heeft verklaard dat de gang van zaken in het gezin vermoedelijk zo was als altijd. Hij heeft verklaard dat hij zich het moment wel kan herinneren waarop er een telefonische melding van [naam bedrijf] bij hem binnenkwam betreffende de tennisvereniging.
Verdachte heeft in eerste aanleg en ook in hoger beroep verklaard dat hij zich niet kon herinneren dat vanuit zijn woning voorafgaande aan die melding tweemaal telefonisch contact is gezocht met de tennisvereniging en wel om 23.00 uur en 23.01 uur.
Verdachte heeft aanvankelijk daarover verder niets verklaard maar heeft ter terechtzitting bij de rechtbank medegedeeld dat hij dat geweest moet zijn, dat hij een chaoot is als het om telefoonnummers gaat en dat hij eigenlijk zijn vrouw wilde bellen.
Het hof acht deze beweringen niet aannemelijk, aangezien uit de overige stukken van het dossier genoegzaam blijkt dat verdachte er veelvuldig in is geslaagd om op spannende momenten precies de beoogde persoon telefonisch te bereiken. Bovendien was zijn echtgenote een kwartier daarvoor pas naar haar werk vertrokken, zodat het niet aannemelijk is dat verdachte (zoals hij ter zitting in hoger beroep heeft beweerd) met haar de details voor de volgende ochtend dan zou moeten bespreken.
Het hof acht veeleer aannemelijk dat verdachte op genoemde tijdstippen telefonisch contact met de tennisvereniging heeft opgenomen om te vernemen of daar nog iemand aanwezig was.
[Getuige 1] heeft verklaard dat zij die avond rond 23 uur het alarm bij [naam tennisvereniging] heeft ingeschakeld, hetgeen wordt bevestigd door de gegevens van de cassettetape van [naam bedrijf], waarop als het tijdstip van inschakelen is vermeld: 23.02:50 uur.
Uit die gegevens blijkt voorts dat het alarm is uitgeschakeld om 23.09:23 uur.
De politie heeft onderzocht wie, behalve verdachtes echtgenote [naam], over een sleutel van de tennisvereniging beschikte en uit deze bevindingen blijkt dat slechts één sleutelhouder die avond tot 22 uur in de club is geweest.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de sleutel van de tennisvereniging thuis in de keukenlade werd bewaard, zodat hij deze kon pakken als zijn echtgenote naar haar werk was.
Verdachte heeft bij de politie (doorgenummerde pagina 103 e.v.) verklaard dat de code van het alarm van de vereniging [nummers] was. Ter zitting in hoger beroep gaf verdachte te kennen dat hij ervan op de hoogte was waar de alarminstallatie zich bij de tennisclub bevond.
De politie heeft bij haar onderzoek rijproeven betrokken door met de auto van de woning van verdachte naar de tennisvereniging te rijden en heeft bevonden dat zulks, met een kleine overschrijding van de toegestane maximum snelheid, in 2 minuten en 30 seconden mogelijk is(doorgenummerde pagina’s 56-57).
Gezien het voorgaande acht het hof het niet alleen mogelijk maar ook aannemelijk dat verdachte, nadat hij om 23.01 uur voor de tweede maal telefonisch contact met [naam tennisvereniging] had opgenomen, met zijn auto vanaf [adres1] langs het spoor naar [adres2] is gereden, aldaar brand heeft gesticht, vervolgens naar huis is gereden, waar hij aanwezig was toen hij om 23.22 uur door [naam bedrijf] werd gebeld. Vervolgens heeft hij zich, na een telefoontje naar zijn echtgenote, wederom naar de tennisvereniging begeven. Verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de door de politie gereden testroute ook de route is die hij zelf naar de tennisvereniging nam.
Verdachte heeft verklaard dat hij bij de zandweg de brandweer wilde opwachten om hen de weg te wijzen naar de tennisvereniging. Het hof acht evenwel niet aannemelijk dat in een klein dorp als [plaatsnaam], waar enige tijd daarvoor nog brand had gewoed bij het belendende perceel, de brandweer niet zou weten hoe zij de tennisvereniging moet bereiken.
De brandweercommandant [naam] vond het gedrag van verdachte opmerkelijk, aangezien hij zich tijdens het blussen regelmatig binnen de afzetting bevond en opvallend behulpzaam was. Voorst leek verdachte eigener beweging aan de brandweercommandant een verklaring te willen geven voor zijn aanwezigheid ter plaatse (doorgenummerde pagina’s 25-27).
Tenslotte acht het hof van belang dat verdachte bij de politie met de hand een spijtbetuiging heeft geschreven (doorgenummerde pagina 122), onder meer inhoudende dat ondanks dat hij zich geen brandstichting kan herinneren hij zich schaamt omdat hij bij mensen zoveel leed en verdriet heeft aangericht en bang is om betrokkenen onder ogen te komen en uitleg te geven. Verdachte heeft weliswaar in hoger beroep opgeworpen dat hij deze verklaring onder druk van de omstandigheden bij de politie heeft geschreven doch deze enkele stelling van verdachte vindt geen steun in de overige stukken. Dat het op verzoek van de politie was dat verdachte zijn gevoelens schriftelijk heeft verwoord maakt het voorgaande niet anders
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank te Amsterdam heeft de verdachte voor de feiten 1, 2 en 6 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek en onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen goederen.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de feiten 1, 2 en 6 zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als de rechter in eerste aanleg heeft opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in een clubhuis van een tennisvereniging waardoor schade is geleden. Het stichten van brand is zeer gevaarlijk en brengt gevoelens van grote onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg.
Het hof heeft acht geslagen op het door [naam psychiater], psychiater, opgemaakte rapport van 27 februari 2004. De psychiater overweegt, zakelijk weergegeven, dat verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft. Daarnaast is sprake van alcoholmisbruik en afhankelijkheid. Verdachte ontkent de hem ten laste gelegde feiten. Hij ontkent het ervaren van spanning aan het stichten van brand. Hierdoor kan niet met zekerheid gesteld worden dat er sprake is van pyromanie. Doordat pyromanie niet vastgesteld kan worden, is het verband tussen het ten laste gelegde en de psychische stoornis (een antisociale persoonlijkheidsstoornis en alcoholmisbruik en afhankelijkheid) niet aanwezig.
Verdachte moet bekend worden verondersteld met de gevolgen van alcoholmisbruik op zijn denken, handelen en voelen. Hij moet dan ook toerekeningsvatbaar worden geacht voor hetgeen hem ten laste is gelegd.
De recidivekans moet als verhoogd worden beschouwd, op basis van risicotaxatie-instrumenten. Met name de psychopathe trekken en de ernstige en chronische alcoholproblematiek zijn een risicofactor voor delinquent gedrag in het algemeen.
Er kan geen advies over een straf of maatregel worden gegeven. Verdachte kan vrijwillig hulp zoeken voor zijn alcoholprobleem.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de het door [naam psycholoog], psycholoog, opgemaakte rapport van 19 februari 2004. De psycholoog overweegt, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en aan alcoholafhankelijkheid.
Omdat verdachte de ten laste gelegde feiten ontkent en ook anderszins hierover geen uitsluitsel kon worden verkregen, kan niet worden vastgesteld dat verdachte lust ontleent aan vuur, brand en brandbestrijding. Pyromanie kan derhalve vooralsnog niet worden vastgesteld.
Niet kan worden bepaald in hoeverre de antisociale persoonlijkheidsstoornis en de alcoholafhankelijkheid van verdachte van invloed zijn geweest op de ten laste gelegde feiten. Er zijn geen termen gevonden op basis waarvan een vermindering van de toerekeningsvatbaarheid aannemelijk gemaakt kan worden. Over de kans op recidive kan dan ook geen uitspraak worden gedaan.
Geadviseerd wordt een strafrechtelijke afdoening van de ten laste gelegde feiten, indien deze worden bewezen.
Het hof neemt de conclusies van deze deskundigen over.
Het hof heeft tenslotte acht geslagen op het Voorlichtingsrapport van [naam medewerker] ([naam organisatie] te [plaatsnaam]) van 24 maart 2004.
Hierin is onder meer vermeld dat bij verdachte sprake is van jarenlange ernstige alcoholproblematiek, waarvan de ernst door hem in onvoldoende mate wordt onderkend. Voor deze ernstige alcoholverslaving is klinische behandeling geïndiceerd.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatiedienst van 21 maart 2005, is verdachte eerder onder meer ter zake van brandstichting veroordeeld.
De hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerpen, die aan verdachte toebehoren en bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel de feiten waarvan hij werd verdacht, zijn aangetroffen, en die door het hof als gezamenlijkheid van voorwerpen worden aangemerkt, dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, terwijl zij kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing van soortgelijke feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 6 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op de grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zich stelt onder het toezicht van [naam organisatie] te [plaatsnaam] en zich zal gedragen naar de aanwijzingen die veroordeelde zullen worden gegeven door [naam organisatie].
Verstrekt aan deze instelling opdracht om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, op het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Onttrekt aan het verkeer de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: 1.00 STK Niet te definieren goederen Kl: Transpar. Bidon Volg.nr. 03064322-0002,
2.00 STK Olie Kl: Blauw Farmlight Volg.nr. 03064322-0003,
2.00 STK Olie Kl: Wit Farmlight Volg Nr. 03064322-004,
1.00 L Vloeistof Brandspiritus Volg nr. 03064322-0005,
1.00 STK Doek Kl: Witte Werkdoek Volg nr. 03064322-0006,
1.00 STK Petroleum Kl: Wit Volg nr. 03064322-0007,
1.00 L Vloeistof Kl: Wit Volg nr. 03064322-0008,
1.00 L Vloeistof Kl: Wit Wasbenzine Volg.nr. 03064322-0009,
1.00 L Vloeistof Kl:Wit Amoniak Volg.nr. 03064322-0010.
Gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1.00 STK Telefoontoestel NOKIA 6210 mobiele telefoon Volg.nr. 03064322-0001.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.
Dit arrest is gewezen door de 8e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Tilleman, Den Ottolander en Van Lingen, in tegenwoordigheid van mr. Greuters, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 mei 2005.