GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[appellante],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTE,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ENECO ENERGIE SERVICES B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. G.W. Kernkamp.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna respectievelijk [appellante] en Eneco genoemd.
Bij dagvaarding van 1 november 2004 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 5 oktober 2004 van de voorzieningenrechter in de rechtbank te Utrecht, in deze zaak onder nummer 183370 KG ZA 04-823 in kort geding gewezen tussen [appellante] als eiseres en Eneco als gedaagde. De appèldagvaarding bevat de grieven.
Bij memorie heeft [appellante] elf grieven aangevoerd en geconcludeerd – zakelijk weergegeven - dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en de vordering van [appellante] alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Eneco tot terugbetaling en ongedaanmaking van hetgeen [appellante] ingevolge het vonnis heeft voldaan met de wettelijke rente daarover en met veroordeling van Eneco in de kosten van beide instanties.
Bij memorie van antwoord heeft Eneco de grieven bestreden, producties overgelegd en geconcludeerd – zakelijk weergegeven – dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van (naar het hof begrijpt) het hoger beroep.
Vervolgens hebben partijen aan het hof verzocht arrest te wijzen op de stukken van beide instanties.
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de appèldagvaarding.
De voorzieningenrechter heeft in rechtsoverweging 2 van het vonnis onder 2.1 tot en met 2.6 een aantal feiten in deze zaak als vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil, zodat ook het hof van deze feiten zal uitgaan.
4.1. [Appellante] vordert in dit geding veroordeling van Eneco om, op straffe van een dwangsom, over te gaan tot hervatting van de levering van gas en electriciteit aan haar [woonadres] te [woonplaats]. Deze woning bestaat uit een boven- en een benedengedeelte. Het benedengedeelte heeft een afzonderlijke ingang. De meterkast (en de centrale toevoer van electriciteit) bevindt zich in het bovengedeelte van de woning. [Appellante] bewoont, samen met twee kinderen, het bovengedeelte van de woning. Het benedengedeelte verhuurde zij. Op 18 augustus 2004 heeft de politie de woning van [appellante] doorzocht; daarbij is in het benedengedeelte een hennepkwekerij aangetroffen. Op genoemde datum was ook de fraudecoördinator/technisch controleur van Eneco in de woning aanwezig. Deze heeft bij de politie aangifte van diefstal/verduistering van electriciteit gedaan. Hij heeft verklaard te hebben gezien dat de verzegeling van Eneco op de hoofdzekeringkast was verbroken en dat een illegale grijze kabel was aangesloten en wel op zodanige wijze dat de electriciteit die hierdoor werd afgenomen niet werd gemeten door de electriciteitsmeter. Hij heeft deze kabel gevolgd en kwam uit in drie ruimtes van het perceel, waar de grijze kabel was aangesloten op een meterbord. Vanaf dit meterbord werd de installatie van de kwekerij van electriciteit voorzien, aldus nog steeds de aangifte. Op basis van zijn bevindingen, zoals nader uiteengezet in de aangifte, heeft de Eneco-medewerker een naberekening gemaakt van de illegaal afgenomen electriciteit. Het schadebedrag heeft hij berekend op € 14.552,64 (inclusief kosten). Eneco heeft de energietoevoer naar de woning van [appellante] met ingang van 18 augustus 2004 gestaakt. Bij nota d.d. 19 augustus 2004 heeft Eneco het genoemde bedrag aan [appellante] in rekening gebracht. [Appellante] heeft deze nota niet betaald.
4.2. De voorzieningenrechter heeft de vordering van [appellante] afgewezen. Zij heeft daartoe onder meer overwogen dat Eneco voorshands voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij bevoegd is haar verplichting tot levering op te schorten totdat [appellante] aan haar betalingsverplichting heeft voldaan. Daartegen komt [appellante] op in hoger beroep. Het hof oordeelt als volgt.
4.3. Vast staat dat vanuit de meterkast van [appellante] illegaal, buiten de electriciteitsmeter om, electriciteit is afgenomen. Tussen partijen is evenmin in geschil dat [appellante] aansprakelijk is voor de kosten van deze electriciteit. Zij betwist weliswaar de juistheid van de berekening van deze kosten door Eneco, maar deze betwisting acht het hof tegenover de berekening door Eneco (in het bijzonder de daarin opgesomde aanwijzingen dat sprake is geweest van eerdere oogsten) onvoldoende gemotiveerd. Bovendien is voldoende aannemelijk - [appellante] betwist dat in wezen ook niet - dat het in elk geval een aanzienlijk bedrag betreft. Het staat eveneens vast dat betaling van de illegaal afgenomen electriciteit niet heeft plaatsgehad. Deze omstandigheden rechtvaardigen in beginsel dat Eneco gebruik maakt van haar bevoegdheid haar verplichting tot levering van electriciteit op te schorten. Of de algemene voorwaarden van Eneco van toepassing zijn (en geldig zijn) kan daarbij in het midden blijven.
4.4. De stellingname van [appellante] houdt kennelijk in dat gebruikmaking van deze bevoegdheid door Eneco naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Zij stelt daartoe, kort gezegd, dat zij zelf het slachtoffer is geworden van de handelwijze van haar onderhuurders met betrekking tot de illegaal afgenomen electriciteit en dat zij daarvan in het geheel geen weet heeft gehad. Het hof acht dit betoog echter voorshands onvoldoende geloofwaardig. Uit haar eigen stellingen volgt dat haar bekend was dat de door haar genoemde onderhuurders, die zij verder niet kende, (of een van hen) in haar meterkast zijn (is) geweest. Vastgesteld is dat een kabel vanuit de meterkast zichtbaar naar het benedengedeelte van de woning liep. Tegenover de politie heeft [appellante] verklaard dat haar was opgevallen dat de gordijnen van het benedengedeelte van de woning altijd dicht waren. Zoals hiervoor overwogen zijn tijdens het onderzoek in de woning aanwijzingen aangetroffen dat sprake is geweest van eerdere oogsten, zodat voorshands aannemelijk is dat de geur van de hennepkwekerij ook in het bovengedeelte van de woning waarneembaar is geweest.
4.5. Tegen de achtergrond van het voorgaande moet voorshands worden geoordeeld dat ook andere door [appellante] naar voren gebrachte omstandigheden - haar inkomens- en gezinssituatie en het feit dat electriciteit een eerste levensbehoefte is - aan uitoefening door Eneco van haar opschortingsbevoegdheid niet in de weg staan.
4.6. [Appellante] heeft nog gesteld dat alleen sprake is geweest van illegaal electriciteitsverbruik en niet van fraude of diefstal met betrekking tot gas, zodat opschorting van de levering van gas onrechtmatig is. Ook dit betoog faalt. Tussen de vordering van Eneco en haar verplichting tot levering van gas bestaat voldoende samenhang om ook de opschorting van deze laatste verplichting te rechtvaardigen.
4.7. Op het voorgaande stuiten alle grieven af. Bij afzonderlijke bespreking van de grieven bestaat onvoldoende belang.
De slotsom luidt dat de grieven niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden en dat dit vonnis daarom moet worden bekrachtigd. [Appellante] zal in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Eneco tot aan deze uitspraak begroot op € 1.182,-;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Coeterier, Thiessen en Van de Beek en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2005.