ECLI:NL:GHAMS:2005:AT8670

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1336/2004 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.A.M. Schipper
  • A.L.G.A. Stille
  • P.J.N. van Os
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notaris over nalatenschap en informatieplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 juni 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Kamer van Toezicht over de notarissen. De klacht was ingediend door klager, die de notaris verwierp vanwege onvoldoende informatie over de keuzemogelijkheden bij de aanvaarding van de nalatenschap van zijn moeder. Klager stelde dat hij niet adequaat was geïnformeerd over de gevolgen van zijn keuzes en dat de notaris hem te laat en onvoldoende had geïnformeerd over de mogelijkheden van zuivere aanvaarding, beneficiaire aanvaarding of verwerping van de nalatenschap. Het hof oordeelde dat de notaris klager niet voldoende had geïnformeerd en dat de notaris had moeten overleggen met klager voordat hij in de verklaring van erfrecht opnam dat klager de nalatenschap zuiver had aanvaard. Dit onderdeel van de klacht werd gegrond verklaard. Daarnaast werd de klacht over de gang van zaken tijdens de inventarisatie van de boedel ongegrond verklaard, omdat het hof geen bewijs vond voor de stelling dat de notaris onzorgvuldig had gehandeld. De notaris had weliswaar een glasplaat gebroken, maar dit werd als een normale gang van zaken beschouwd. Het hof legde de notaris de maatregel van waarschuwing op, omdat hij onzorgvuldig had gehandeld bij het uitoefenen van zijn werkzaamheden. De beslissing van de Kamer van Toezicht werd gedeeltelijk vernietigd, maar de vaststelling van de feiten bleef intact. Klager had ook geklaagd over de hoogte van de declaratie, maar het hof oordeelde dat dit niet ter beoordeling van de kamer viel. De uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie en informatievoorziening door notarissen aan hun cliënten, vooral in emotioneel beladen situaties zoals nalatenschappen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 9 juni 2005 in de zaak onder rekestnummer 1336/2004 NOT van:
[notaris],
notaris te [plaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. G.L. Maaldrink,
t e g e n
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J. Frissen.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Namens appellant, verder te noemen de notaris, is bij een op 3 november 2004 ter griffie ingekomen verzoekschrift – met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en de kandidaat-notarissen te ‘s-Gravenhage, verder te noemen de kamer, van 6 oktober 2004. Bij deze beslissing is de klacht van geïntimeerde, verder te noemen klager, tegen de notaris gedeeltelijk gegrond verklaard met oplegging van de maatregel van waarschuwing aan de notaris.
1.2. Klager heeft op 12 november 2004 enkele stukken ter griffie ingediend. Vervolgens is van de zijde van klager op 24 december 2004 een verweerschrift ter griffie ingekomen.
1.3. Bij brief ingekomen op 6 april 2005 heeft de advocaat van de notaris laten weten dat de heer J.A. [B] als getuige zal worden meegenomen naar de mondelinge behandeling van de zaak op 14 april 2005.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 14 april 2005. Verschenen zijn klager en de notaris, vergezeld van hun advocaten. Zij hebben allen het woord gevoerd, de advocaat van de notaris aan de hand van een pleitnotitie.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De beoordeling van de bestreden beslissing
Het hof kan zich niet verenigen met de beslissing van de kamer – behoudens voor zover het betreft de feiten - en zal deze derhalve vernietigen.
4. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in haar bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
5. Het standpunt van klager
5.1. Klager verwijt de notaris in de eerste plaats dat hij door de notaris te laat en onvoldoende is geïnformeerd over de keuzemogelijkheden die klager had voor wat betreft het zuiver aanvaarden, beneficiair aanvaarden of verwerpen van de nalatenschap van zijn moeder. Van de notaris had verwacht mogen worden dat hij direct bij de aanvaarding van zijn benoeming als executeur klager nadrukkelijk schriftelijk had gewezen op het feit dat klager eveneens geacht werd de nalatenschap zuiver te hebben aanvaard door op een bepaalde wijze te handelen of zich op een bepaalde manier te gedragen. Klager heeft enkel op 25 juni 2003 en 17 juli 2003 besprekingen op het kantoor van de notaris gehad. Klager heeft geen verzoek gedaan om de tenaamstelling van de bankrekening bij de ABN AMRO Bank N.V. te wijzigen. Klager stelt dat de bank dit op eigen initiatief heeft gedaan. Het overzetten van de kentekenregistratie alsmede de verzekering van de auto moet gezien worden als een daad van beheer. Dit geldt ook voor de wijziging van de tenaamstelling van de opstal- en inboedelverzekering. Voorts heeft klager zijn zusters nooit gezegd dat hij enig erfgenaam zou zijn. Hij leeft al jaren lang gebrouilleerd met zijn zusters.
5.2. Voorts heeft de notaris, tijdens een bezoek aan het huis van klager ten behoeve van het opmaken van de boedelbeschrijving van de nalatenschap, het huis van klager dermate overhoop gehaald dat klager zich genoodzaakt zag de politie hiervan in kennis te stellen. Tijdens dit bezoek is een aantal zaken gesneuveld. De notaris heeft geen aanbod gedaan om deze zaken te vergoeden. Bovendien heeft de notaris een onbekend aantal sieraden en andere zaken meegenomen uit de secretaire van klagers moeder zonder deze stuk voor stuk te vermelden op de boedelbeschrijving dan wel klager hiervan een ontvangstbewijs te verstrekken. Ook heeft de notaris onvoldoende rekening gehouden met het feit dat zich in de woning talrijke zaken bevonden die eigendom waren van klager.
5.3. De notaris heeft ook onvoldoende rekening gehouden met de emoties die bij klager speelden na het overlijden van zijn moeder. Zo heeft de notaris tijdens zijn bezoek aan klagers woning in de nabijheid van klager de opmerking gemaakt dat het goud in de tuin zou liggen. Hier werd door de notaris en zijn medewerker smakelijk om gelachen. Ook de wijze waarop de notaris klager op de hoogte heeft gesteld van een eventuele verkoop van de woning waarin klager met zijn moeder heeft gewoond getuigt, volgens klager, van weinig tact en medemenselijkheid.
5.4. Tevens heeft de notaris ten onrechte een verklaring van erfrecht afgegeven waaruit naar voren komt dat klager de nalatenschap van zijn moeder zuiver heeft aanvaard. Hierdoor lijdt klager schade.
5.5. Tot slot heeft de notaris klager een declaratie toegezonden die excessief hoog is gelet op de verrichte werkzaamheden en de kwaliteit daarvan.
6. Het standpunt van de notaris
6.1. De notaris stelt dat hij tijdens zijn eerste bespreking met klager, op 13 mei 2003, klager uitvoerig heeft ingelicht over de juridische gevolgen van het testament van erflaatster, de wijze van aanvaarding alsmede de positie van klager ten opzichte van zijn zusters. De notaris heeft klager aan het einde van het gesprek een formulier voor zuivere aanvaarding en voor beneficiaire aanvaarding meegegeven en klager aangespoord hier goed over na te denken, een keus te maken en het desbetreffende formulier aan de notaris te retourneren. Van dit gesprek is een notitie terug te vinden in de kantooragenda van de notaris en tevens zijn aantekeningen gemaakt. De notaris heeft dit nogmaals uiteengezet in een brief van de notaris aan klager van 16 juni 2003. Klager heeft, volgens de notaris, daden van zuivere aanvaarding verricht voordat door klager contact is gezocht met de notaris. Zo heeft klager bij de ABN AMRO Bank N.V. de tenaamstelling van de rekening van erflaatster laten wijzigen ten name van klager, heeft hij de kentekenregistratie van de auto van erflaatster alsmede diverse verzekeringen ten name van klager gesteld en heeft hij zijn zusters laten weten dat hij conform het testament van erflaatster enig erfgenaam is.
6.2. Wat betreft de boedelbeschrijving stelt de notaris dat hij op 14 juli 2003 met een medewerker naar het huis van klager is gegaan. In enkele kamers van het huis was het onmogelijk een voet voor de ander te zetten. Veel goederen dienden derhalve te worden verplaatst bij de inventarisatie van de boedel. De notaris erkent dat hij een glasplaat heeft gebroken. Zijn aanbod tot reparatie heeft klager echter direct afgewezen. Het meenemen van de sieraden is in goed overleg gegaan. De reden om deze sieraden mee te nemen was de mededeling van klager dat in het verleden een poging tot inbraak was gedaan en dat tevens een nadere taxatie en beschrijving gewenst was. Tijdens de inventarisatie is klager verschillende keren medegedeeld dat hij mocht aangeven en aantonen welke zaken zijn privé-eigendom zijn. Hiervan heeft klager echter geen gebruik gemaakt.
6.3. De opmerkingen die door de notaris gemaakt zijn over goudstaven moeten in hun context worden bezien. De zusters van klager stelden dat er onder meer registergoederen, gouden munten en goudstaven zouden zijn verdwenen. Klager heeft de notaris tijdens de inventarisatie meermalen gezegd dat de notaris zijn zusters niet moest geloven. De notaris heeft hier geruststellend op gereageerd. Wat betreft de mededelingen over de verkoop van het huis refereert de notaris aan zijn pogingen om klager ervan te doordringen dat de schuld aan zijn zusters uit de nalatenschap van zijn vader diende te worden voldaan. De enige mogelijkheid tot betaling was de verkoop van de woning, tenzij “vermiste” goederen werden getraceerd dan wel andere goederen tot betaling zouden kunnen dienen. Omdat klager zijn medewerking niet verleende is de notaris in overleg gegaan met diverse makelaarskantoren, hulpverlenende instanties en woningstichtingen teneinde ervoor te zorgen dat klager niet op straat zou komen te staan.
6.4. Voorts stelt de notaris dat een declaratiegeschil niet ter beoordeling van de kamer is. De declaratie is aan klager gezonden met een overzicht van de aan het dossier bestede tijd. Bovendien is de declaratie gematigd met het oog op de emotionele situatie.
6.5. In hoger beroep stelt de notaris dat de notarisleden van de kamer zich ten onrechte niet hebben verschoond, nu zij de notaris als collega-notaris in hetzelfde arrondissement kennen. Daarnaast heeft de kamer ten onrechte de aangezegde getuige niet gehoord. Tenslotte stelt de notaris dat sprake is van een onjuistheid in het proces verbaal dat is opgemaakt naar aanleiding van de zitting bij de kamer.
7. De beoordeling
7.1. Klager heeft bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken in eerste aanleg. Deze bezwaren van klager behoeven echter geen nadere bespreking, omdat deze door hem gestelde tekortkomingen ten gevolge van de behandeling in hoger beroep zijn hersteld. Gelet op de stellingen van de notaris voegt het hof daar nog aan toe dat het enkele feit dat de notarisleden van de kamer de notaris als zodanig kennen, onvoldoende is om tot de gevolgtrekking te komen dat te hunnen aanzien feiten of omstandigheden bestaan, waardoor in het algemeen de onpartijdigheid van die leden schade zou kunnen leiden.
7.2. Wat betreft het eerste klachtonderdeel, waarin klager stelt te laat en onvoldoende te zijn geïnformeerd over de keuzemogelijkheden die hij had bij de aanvaarding van de nalatenschap van zijn moeder overweegt het hof als volgt. Zoals de kamer reeds vaststelde zijn klager en notaris verdeeld over de vraag of er op 13 mei 2003 een eerste bespreking tussen hen heeft plaatsgevonden. Alhoewel klager ontkent dat deze bespreking heeft plaatsgevonden verklaart de notaris stellig dat deze bespreking wèl heeft plaatsgevonden. De verklaring van de notaris wordt ondersteund door de schriftelijke verklaring van zijn medewerker [B] van 17 maart 2004 en door de in hoger beroep overgelegde gespreksaantekeningen van de notaris. Het hof acht het aannemelijk dat het gesprek op 13 mei 2003 heeft plaatsgevonden. Wat hier ook van zij, ter zitting in hoger beroep is in ieder geval komen vast te staan, gezien de aldaar door klager afgelegde verklaring, dat tijdens de bespreking die klager met de notaris heeft gevoerd op 25 juni 2003, waarbij aan klager formulieren zijn overhandigd, de notaris klager heeft geadviseerd beneficiair te aanvaarden. Voor het hof staat dan ook vast dat klager tijdig en voldoende is geïnformeerd door de notaris over de mogelijke wijzen van aanvaarding. Het hof acht dit onderdeel van de klacht ongegrond.
7.3. Het tweede klachtonderdeel richt zich op de gang van zaken tijdens de inventarisatie van de boedel bij klager thuis. Alhoewel het hof het zeker niet gebruikelijk acht dat bij een dergelijke inventarisatie beschadigingen optreden kan dat toch voorkomen, zeker als sprake is, zoals de notaris onweersproken heeft gesteld, van kamers waar het onmogelijk was om een voet voor de ander te zetten. De notaris stelt ten aanzien van de beschadigingen te hebben aangeboden deze schade te vergoeden. Het hof acht dit een normale gang van zaken en heeft geen redenen om aan dit aanbod van de notaris te twijfelen.
Wat betreft het meenemen van sieraden uit de secretaire van klagers moeder door de notaris oordeelt het hof dat het verstrekken van een reçu hier ten onrechte achterwege is gebleven. Ter zitting is namens de notaris gesteld dat het maken van een foto op het kantoor van de notaris en het vervolgens onmiddellijk retourneren van de goederen aan klager gebruikelijk is en eenzelfde waarde zou kunnen hebben als het verstrekken van een reçu. Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is, aangezien de goederen op het moment dat de foto’s worden gemaakt reeds uit de macht van de oorspronkelijke bezitter zijn, en verklaart dit onderdeel van de klacht gegrond.
7.4. Zoals ook de kamer reeds heeft vastgesteld blijkt uit de overgelegde stukken niet of klager dan wel de notaris een juiste versie geeft van het gebrek aan tact en medemenselijkheid dat de notaris ten toon zou hebben gespreid. Het hof acht dit onderdeel van de klacht dan ook ongegrond.
7.5. Het vierde onderdeel van de klacht betreft de conclusie die de notaris heeft getrokken met betrekking tot de zuivere aanvaarding van de erfenis en die hij vervolgens in de verklaring van erfrecht heeft opgenomen. De notaris is tot deze conclusie gekomen op grond van het verrichten van handelingen door klager, nog voordat de notaris met zijn werk als executeur was begonnen. Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen de genoemde handelingen deze conclusie niet zonder meer, mede gelet op de toelichting die klager heeft gegeven omtrent de gang van zaken bij de ABN AMRO Bank N.V., de kentekenregistratie van de auto van erflaatster en de verzekeringen. Ook al omdat de notaris klager had geadviseerd de nalatenschap beneficiair te aanvaarden had de notaris niet mogen volstaan met het vermelden van de zuivere aanvaarding in de verklaring van erfrecht, doch had hij klager hierover eerst moeten raadplegen. Het hof oordeelt dat dit onderdeel van de klacht gegrond is.
7.6. Voor zover het klachtonderdeel zoals genoemd onder 5.5. ziet op de hoogte van declaratie van de notaris is het hof van oordeel dat ingevolge artikel 55, tweede lid, van de Wet op het notarisambt een dergelijk geschil door de meest gerede partij aan de voorzitter van het bestuur van de desbetreffende ring van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie kan worden voorgelegd. De ringvoorzitter toetst volledig. Tegen de beslissing van de voorzitter staat beroep open bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak bij de Raad van State. Het hof kan, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, een dergelijk geschil slechts marginaal toetsen. Gezien de door de notaris verrichte werkzaamheden en de daarmee gemoeide tijd is het hof van oordeel dat het bedrag van € 6.503,12 niet excessief hoog is. Het hof is van oordeel dat dit onderdeel van de klacht, voor zover ontvankelijk, ongegrond is.
7.7. Het bovenvermelde is redengevend voor het oordeel dat de notaris in voege als voormeld bij het uitoefenen van zijn werkzaamheden onzorgvuldig heeft gehandeld en dat deze tekortkoming dusdanig verwijtbaar is dat een maatregel op zijn plaats is. Het hof zal de beslissing van de kamer vernietigen, behoudens de vaststelling van de feiten en de klacht deels gegrond en deels ongegrond verklaren onder oplegging van de maatregel van waarschuwing aan de notaris.
7.8. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan, als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
7.9. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
8. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de beslissing van de kamer van 6 oktober 2004 behoudens voor wat betreft de daarin vervatte vaststelling van de feiten, en, opnieuw rechtdoende:
- verklaart de onderdelen van de klacht zoals genoemd in 7.3. en 7.5. gegrond en legt de notaris de maatregel van waarschuwing op;
- bepaalt dat de maatregel zal worden tenuitvoergelegd ter terechtzitting van het hof van 23 juni 2005, te 13.35 uur;
- bepaalt dat de griffier de notaris daartoe zal oproepen;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, A.L.G.A. Stille en P.J.N. van Os, en in het openbaar uitgesproken op donderdag 9 juni 2005.
Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen ’s­Gravenhage
Beslissing inzake de klacht onder nummer 03-42 van:
[klager],
hierna ook te noemen klager,
advocaat mr. J. Frissen te ’s-Gravenhage,
tegen
[notaris],
notaris te [plaats],
advocaat mr. G.L. Maaldrink te ’s-Gravenhage.
De procedure
De Kamer heeft kennisgenomen van:
? de klacht, met bijlagen, ingekomen op 24 november 2003,
? het antwoord van de notaris,
? de repliek van klager,
? de dupliek van de notaris.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 september 2004.
Daarbij waren aanwezig klager, de notaris, de raadslieden van klager en de notaris, en de heer J.A [B], als getuige voor de notaris.
De feiten :
- Klagers moeder, mevrouw A.M. [K] (hierna: erflaatster), is op 21 april 2003 overleden.
- Blijkens het testament d.d. 27 februari 2003 van erflaatster is de notaris benoemd tot executeur-testamentair; volgens dit testament is klager benoemd tot enig erfgenaam.
- Bij brief van 16 juni 2003 heeft de notaris klager medegedeeld dat hij enig erfgenaam is; voorts heeft de notaris in zijn hoedanigheid van executeur-testamentair klager verzocht hem schriftelijk aan te geven of hij de nalatenschap wil aanvaarden of verwerpen, waarbij een korte toelichting op de diverse keuzemogelijkheden en de gevolgen daarvan is gegeven; in deze brief heeft de notaris voorts klager verzocht hem de bescheiden van erflaatster te overhandigen, opdat een boedelbeschrijving kan worden opgemaakt. Een kopie van deze brief heeft de notaris aan de beide zusters van klager, mevrouw N.M. [P] en mevrouw E.L. [K], gezonden.
- Op 14 juli 2003 heeft de notaris de woning van erflaatster bezocht voor het opmaken van een boedelbeschrijving; deze woning – die aanvankelijk door klager met zijn moeder samen werd bewoond – wordt thans nog door klager bewoond.
- Bij brief van 17 juli 2003 heeft de notaris aan klager zijn handelen met betrekking tot de boedelbeschrijving uiteengezet. Bij deze brief is het door hem opgestelde overzicht van de op 14 juli 2003 aangetroffen zaken gevoegd.
- In dezelfde brief heeft de notaris klager laten weten dat hem gebleken is dat klager zich als erfgenaam heeft gedragen, onder meer door het doen overschrijven van de auto van erflaatster bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer op zijn naam, door het wijzigen van de tenaamstelling van de inboedelverzekering, en door het doen van mededelingen aan agenten van Politiebureau Overbosch.
- De notaris heeft verder in de brief van 17 juli 2003 klager medegedeeld dat hem is gebleken dat klager zich als erfgenaam heeft gedragen door het verrichten voor voornoemde handelingen, dat het gevolg is dat klager daarmee de nalatenschap van erflaatster zuiver heeft aanvaard en dat dit inhoudt dat klager recht heeft op de baten van de nalatenschap, maar ook dat hij met zijn privé-vermogen aansprakelijk is voor eventuele schulden voorzover deze de baten overtreffen.
- In zijn brief van 21 juli 2003 berichtte de notaris klager dat wanneer met de gegevens die de notaris ter beschikking staan een staat van baten en lasten wordt opgemaakt, er een tekort is aan liquide middelen. Uit deze liquide middelen zouden de schulden aan ieder van de kinderen uit overbedeling moeten worden voldaan. Vermeld is verder dat bij gebrek aan die liquide middelen de goederen uit de nalatenschap, voornamelijk bestaande uit de woning en de inboedel, dienen te worden verkocht.
- Bij brief van 26 augustus 2003 heeft de raadsman van klager de notaris bericht dat klager geen vertrouwen meer heeft in de notaris en daarom wenst dat deze wordt ontslagen als executeur-testamentair.
- De notaris heeft klager bij brief van 28 augustus 2003 bericht zijn ontslag als executeur-testamentair te aanvaarden.
De klacht
De klacht valt in vijf onderdelen uiteen, te weten, kort samengevat:
1. De notaris heeft klager te laat en onvoldoende geïnformeerd over de keuzemogelijkheden bij de aanvaarding van de nalatenschap.
2. De notaris heeft bij het opmaken van de inboedelinventarisatie van de nalatenschap van erflaatster dusdanige wanorde in het huis – waarin zich ook eigendommen van klager bevinden – veroorzaakt, dat dit voor klager aanleiding was om zich tot de politie te wenden.
3. De notaris heeft onvoldoende rekening gehouden met de emoties van klager na het overlijden van zijn moeder, terwijl de notaris voorts weinig tact en medemenselijkheid jegens klager heeft betracht.
4. De notaris heeft ten onrechte in de verklaring van erfrecht de vaststelling opgenomen dat klager de nalatenschap zuiver heeft aanvaard.
5. De notaris heeft klager een excessief hoge declaratie gestuurd.
Ter toelichting op zijn klacht heeft klager het volgende aangevoerd.
Hij leefde in de veronderstelling dat slechts ondertekening van één van de verklaringen die de notaris hem toezond beslissend zou zijn voor de wijze van aanvaarding van de nalatenschap dan wel het verwerpen daarvan. Hij bestrijdt de stelling van de notaris dat hij op 13 mei 2003 een bespreking hierover heeft gehad met de notaris. Er is op die dag tussen hem en de notaris volgens klager in het geheel geen bespreking geweest. Hij stelt dat hij de notaris slechts tweemaal in persoon heeft gesproken; niet op 13 mei 2003, maar geruime tijd later. Van een verzoek van de notaris aan hem om de stukken met betrekking tot de nalatenschap te retourneren is geen sprake geweest. Klager betwist de juistheid van de door de notaris overgelegde schriftelijke verklaring van 17 maart 2004 van diens medewerker J.A. [B].
Klager stelt dat tijdens het verblijf van de notaris in het huis voor het opmaken van de inventarisatie van de inboedel enkele zaken zijn beschadigd en dat de notaris zich er toen onvoldoende rekenschap van heeft gegeven dat zich in dat huis ook aan klager toebehorende zaken bevinden.
Het gebrek aan tact en medemenselijkheid van de kant van de notaris heeft zich onder meer geuit in diens mededelingen aan klager betreffende een eventuele verkoop van het huis die wellicht aan de orde zou moeten komen in geval van een zuivere aanvaarding van de nalatenschap.
Dat hij de nalatenschap zuiver zou hebben aanvaard bestrijdt klager ten stelligste. Volgens klager is dit een onjuiste conclusie van de notaris.
Tenslotte is klager van oordeel dat de notaris hem een veel te hoge rekening heeft gezonden.
De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna – voorzover nodig – zal worden besproken.
De beoordeling van de klacht
Klager en de notaris zijn verdeeld over de vraag of er op 13 mei 2003 een eerste bespreking tussen hen is geweest. Volgens de notaris heeft klager hem op die datum opdracht gegeven tot afwikkeling van de nalatenschap. In die bespreking en in daaropvolgende besprekingen – alle steeds in aanwezigheid van de heer [B] – is klager, zo stelt de notaris, uitvoerig ingelicht over de juridische gevolgen van het testament, over de wijze van aanvaarding en over zijn positie ten opzichte van zijn zusters. Klager stelt dat tussen hem en de notaris op 13 mei 2003 géén bespreking is geweest, laat staan dat hij (toen) door de notaris uitgebreid is voorgelicht. Klager heeft er in dit verband op gewezen dat een bevestiging van het vermeende gesprek op 13 mei 2003 ontbreekt.
De Kamer heeft niet – en in elk geval niet met een voldoende mate van aannemelijkheid – kunnen vaststellen of op (of omstreeks) 13 mei 2003 het door de notaris bedoelde gesprek heeft plaatsgevonden. Aan de ene kant is er geen reden om te twijfelen aan de stellige verklaring van de notaris op dit punt, die wordt ondersteund door de schriftelijke verklaring van zijn medewerker, aan de andere kant ontbreekt iedere documentatie over een dergelijk gesprek en is het opvallend dat in de latere brieven van de notaris aan klager in het geheel niet wordt verwezen naar die (volgens de notaris uitvoerige) bespreking.
Bij deze stand van zaken kan de Kamer niet tot de conclusie komen dat de bespreking niet heeft plaatsgevonden. Veronderstellenderwijs zal de Kamer uitgaan van de juistheid van de verklaring van [B], waarnaar de notaris enkele malen heeft verwezen. Tegen deze achtergrond zal zij beoordelen of de notaris in de gegeven omstandigheden in voldoende mate aan zijn informatieplicht tegenover klager heeft voldaan.
Opmerking verdient dan allereerst dat de brief van 16 juni 2003 van de notaris aan klager in heel algemene bewoordingen is gesteld en dat op basis van die brief voor klager niet aanstonds duidelijk zal zijn geweest welke keuze hij zou moeten maken uit de mogelijkheden die de brief noemt. De mate waarin een cliënt, in dit geval klager, zal kunnen beoordelen welke keuze hij moet maken is afhankelijk van de aanwezigheid van een boedelbeschrijving. Deze moet worden gemaakt door de executeur, de notaris.
De notaris heeft er bij klager wel op aangedrongen een keuze te maken, maar de informatie die voor een verantwoorde keuze nodig is ontbrak. Van belang is voorts dat het hier een nalatenschap betreft die, naar ook de notaris van de aanvang af bekend was, op zijn minst genomen problematisch is. Dit klemt temeer nu niet is gebleken – en de notaris ook niet kon aannemen – dat klager op andere wijze bekend was met de mogelijkheden en gevaren die hier aan de orde konden zijn. Uit de schriftelijke verklaring van [B] komt naar het oordeel van de Kamer niet naar voren dat de notaris klager dáárover adequaat heeft ingelicht. De inhoud van de latere brief van de notaris aan klager, verzonden ruim een maand nadat de notaris zijn werkzaamheden als executeur-testamentair had aangevangen, wijst ook in dit opzicht veeleer op het tegendeel. Het had in de gegeven omstandigheden op de weg van de notaris gelegen om klager erop te wijzen (1) dat niet alleen het ondertekenen van een verklaring maar ook het verrichten van daden van beheer of beschikking zou kunnen leiden tot het aanvaarden van de nalatenschap, met mogelijk ingrijpende gevolgen, en (2) welke gedragingen als daden van beheer of beschikking zouden kunnen gelden, gelet ook op het feit dat klager en de erflaatster in hetzelfde huis hadden gewoond.
Nu aangenomen moet worden dat de voorlichting van de notaris aan klager op dit punt te wensen heeft overgelaten, is dit onderdeel van de klacht gegrond. Een nader onderzoek naar de vraag of er op 13 mei 2003 een bespreking is geweest kan dus achterwege blijven.
Ook ten aanzien van het tweede onderdeel van de klacht geldt dat hier niet kan worden uitgemaakt wie van partijen de juiste versie heeft gegeven van de gang van zaken tijdens de inventarisatie van de boedel. Nu zeker ook niet gezegd kan worden dat de lezing van klager aannemelijker is dan die van de notaris, moet de klacht op dit onderdeel voor ongegrond gehouden worden. Er is een enkele beschadiging van een inboedelgoed opgetreden, maar het is aannemelijk dat de notaris daarmee alleszins adequaat is omgegaan.
Ditzelfde lot treft het klachtonderdeel waarin klager de notaris gebrek aan tact en medemenselijkheid verwijt. Uit de overgelegde stukken valt dit niet af te leiden en ook hier doet de situatie zich voor dat niet kan worden uitgemaakt wie van partijen het gelijk aan zijn zijde heeft. De Kamer acht daarom ook dit klachtonderdeel ongegrond.
Het vierde onderdeel van de klacht betreft de conclusie die de notaris – volgens klager ten onrechte – heeft getrokken met betrekking tot de zuivere aanvaarding van de erfenis, en wel op grond van het verrichten van daden van beheer nog voordat de notaris met zijn werk als executeur-testamentair was begonnen. In de verklaring van erfrecht heeft de notaris opgenomen dat klager de nalatenschap zuiver heeft aanvaard. De gedragingen en gebeurtenissen die de notaris tot dit standpunt hebben geleid, mede bezien in het licht van hetgeen klager daarover heeft opgemerkt, rechtvaardigen naar het oordeel van de Kamer de door de notaris getrokken conclusie niet, en zeker niet zonder meer. Alle omstandigheden in aanmerking genomen, is de notaris te lichtvaardig overgegaan tot vermelding in de verklaring van erfrecht dat klager de nalatenschap zuiver heeft aanvaard. De Kamer komt daarom tot de conclusie dat dit onderdeel van de klacht gegrond is.
In zijn klacht over de hoogte van de declaratie is klager niet ontvankelijk. De Kamer heeft op dit punt geen taak. Ten overvloede voegt de Kamer hieraan toe dat naar haar oordeel de notaris de declaratie ten laste van de nalatenschap en niet van (alleen) klager had moeten brengen.
De gegrondheid van de klachtonderdelen 1 en 4 leidt de Kamer tot het opleggen van een maatregel. Zij houdt daarbij rekening met de ernst van de gevolgen van het handelen van de notaris, indien uiteindelijk zou worden geoordeeld dat klager de (negatieve) boedel zuiver heeft aanvaard, doch ook met het feit dat de notaris ten tijde van de hem verweten gedragingen nog pas zeer kort in functie was. Een en ander rechtvaardigt de maatregel van waarschuwing.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissingen.
De beslissing
De Kamer voornoemd:
Verklaart de klacht gegrond in de klachtonderdelen 1 en 4 en legt de notaris daarvoor de maatregel van waarschuwing op.
Verklaart de klacht ongegrond in de klachtonderdelen 2 en 3 en verklaart klager niet ontvankelijk in zijn klacht met betrekking tot onderdeel 5.
Bepaalt dat de opgelegde maatregel, nadat deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan, zal worden ten uitvoer gelegd op een nader te bepalen vergadering van de Kamer, waartoe de notaris per aangetekende brief zal worden opgeroepen.
Deze beslissing is gegeven door mrs H.F.M. Hofhuis, voorzitter, R. van der Galiën, G.H.I.J. Hage, J.Z. Moree en N.P.C. van Wijk, leden, en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr H.C. Veenendaal-Husen, in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2004.
Afschrift van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan de notaris en aan de klager gezonden.
Binnen dertig dagen na de dagtekening van de begeleidende brief kunnen de notaris en de klager van deze beslissing in hoger beroep komen bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.