ECLI:NL:GHAMS:2005:AT9085

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1461/2004 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.L.G.A. Stille
  • P.J.N. van Os
  • G. Kleykamp-van der Ben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep tegen beslissing kamer van toezicht over notarissen

In deze zaak heeft klaagster hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de voorzitter van de kamer van toezicht over notarissen en kandidaat-notarissen te Breda, die haar klacht tegen de kandidaat-notaris als kennelijk ongegrond had afgewezen. De klacht betrof de afgifte van een verklaring van erfrecht door de kandidaat-notaris, waarin klaagster niet als erfgename werd vermeld. Klaagster stelde dat zij als weduwe van de erflater recht had op de nalatenschap, ondanks het feit dat erflater en klaagster ten tijde van zijn overlijden al gescheiden waren. Het hof heeft vastgesteld dat klaagster de mogelijkheid om verzet in te stellen tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer niet had benut en dat het hoger beroep derhalve niet ontvankelijk was. De beslissing van het hof was gebaseerd op de relevante artikelen van de Wet op het notarisambt, die bepalen dat tegen bepaalde beslissingen van de kamer geen hoger beroep mogelijk is. Het hof verklaarde klaagster niet ontvankelijk in haar hoger beroep en bevestigde de eerdere beslissing van de kamer van toezicht.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Bij vervroeging
Beslissing van 7 juli 2005 in de zaak onder rekestnummer 1461/2004 NOT van:
[appellant],
wonende te [plaats],
APPELLANTE,
t e g e n
MR. [X],
kandidaat-notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Door appellante, verder te noemen klaagster, is bij een op 23 november 2004 ter griffie ingekomen verzoekschrift hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de voorzitter van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Breda, verder te noemen de voorzitter van de kamer, van 16 november 2004.
1.2. Bij die beslissing heeft de voorzitter van de kamer de klacht van klaagster tegen geïntimeerde, verder te noemen de kandidaat-notaris, als kennelijk ongegrond afgewezen.
1.3. De kandidaat-notaris heeft bij brief gedateerd 12 mei 2005 medegedeeld, niet ter zitting van het hof te zullen verschijnen. Voor haar verweer heeft de kandidaat-notaris verwezen naar de stukken die zij dienaangaande in eerste aanleg heeft ingediend.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 23 juni 2005. Verschenen is klaagster. Zij heeft het woord gevoerd. De kandidaat-notaris is – met bericht van verhindering – niet verschenen.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde en bedoelde stukken.
3. De ontvankelijkheid van het hoger beroep
3.1. Klaagster heeft de beslissing van de kamer van 16 november 2004 ontvangen als bijlage bij een brief van de secretaris, eveneens gedagtekend 16 november 2004. Onder de beslissing staat vermeld:
“Tegen deze beslissing kan binnen 14 dagen na de dag van verzending van het afschrift hiervan schriftelijk verzet worden ingesteld bij de kamer van toezicht, postbus 90110, 4800 RA Breda.”
3.2. In het onderhavige geval heeft klaagster onbenut gelaten de mogelijkheid om verzet in te stellen van de beslissing van de voorzitter bij de kamer. Zij heeft daarentegen hoger beroep ingesteld bij dit hof. Ter zitting is door klaagster betoogd dat zij meende verzet te hebben ingesteld bij de kamer. Daarnaar gevraagd heeft de secretaresse van de voorzitter van de kamer namens de secretaris van de kamer verklaard dat klaagster geen verzet bij de kamer heeft ingesteld.
3.3. In het algemeen staat – op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 1 Wet op het notarisambt, verder te noemen WNA - tegen een beslissing van de kamer op een klacht het rechtsmiddel hoger beroep bij dit hof open. In de leden 2, 6 en 10 van artikel 99 WNA is echter bepaald, verkort weergegeven en voor zover hier van belang, dat de voorzitter kennelijk niet ontvankelijke en kennelijk ongegronde klachten alsmede klachten die naar zijn oordeel van onvoldoende gewicht zijn, kan afwijzen, dat tegen een dergelijke beslissing verzet kan worden gedaan bij de kamer en dat tegen de beslissing van de kamer dat het verzet ongegrond is geen rechtsmiddel openstaat.
3.4. Op grond van het voorgaande is het hoger beroep niet ontvankelijk.
3.5. Het vorenoverwogene leidt tot de navolgende beslissing.
4. De beslissing
Het hof:
- verklaart klaagster niet ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van 16 november 2004.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, P.J.N. van Os en G. Kleykamp-van der Ben en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 7 juli 2005.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE BREDA.
Beslissing van de voorzitter van voormelde kamer op de op 13 oktober 2004 ingekomen klacht, met bijlagen van mevrouw [Y], wonende te [plaats], tegen kandidaat-notaris mevr. mr. [X], als zodanig werkzaam ten kantore van notaris mr. [Z], gevestigd te [plaats].
Het verloop van de zaak.
Na ontvangst van de klacht en van de als aanvullende toelichting daarop ingekomen brief van klaagster, met bijlagen, van 19 oktober 2004, is de kandidaat-notaris mevr. mr. [X] voornoemd, verder te noemen de kandidaat-notaris, in de gelegenheid gesteld hierop te reageren, van welke gelegenheid zij bij brief van 20 oktober 2004, met bijlagen, gebruik heeft gemaakt.
Het vervolgens ter zake van de klacht op de voet van artikel 99, lid 2 van de Wet op het notarisambt gehouden summiere onderzoek geeft aanleiding hierop terstond te beslissen.
De inhoud van de klacht en het standpunt van klaagster.
Voor zover uit het klaagschrift en de nadien ingekomen brief van klaagster valt af te leiden verwijt klaagster de kandidaat-notaris dat zij bij het opstellen en bij de afgifte van de verklaring van erfrecht ter zake de nalatenschap van wijlen C.J.M. [Y], overleden op 15 november 2003, uitsluitend in die verklaring haar twee uit haar huwelijk met erflater geboren kinderen als enige erfgenamen van erflater heeft vermeld, ondanks de omstandigheid dat klaagster met C.J.M. [Y] ten tijde van zijn overlijden nog (in algemene gemeenschap van goederen) was gehuwd en niettegenstaande het tijdens hun huwelijk door erflater opgemaakte testament ouderlijke boedelverdeling.
Klaagster meent dan ook als de weduwe van erflater en ingevolge bedoeld testament aanspraak te kunnen maken op zijn nalatenschap, dit in tegenstelling tot de aldus volgens haar onjuiste door de kandidaat-notaris opgemaakte verklaring van erfrecht.
Ter adstructie van haar stellingen heeft klaagster zich beroepen op een uittreksel uit de kadastrale registers met betrekking tot haar woning aan [adres] te [plaats], waarin zij staat vermeld als de weduwe van erflater.
Het standpunt van de notaris.
Onder verwijzing naar een door haar overlegde bescheiden, te weten een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente [plaats], een kopie van een brief van die gemeente en een kopie van een uittreksel uit een overlijdensakte, voert de kandidaat-notaris aan dat erflater reeds op 28 juni 2002 door de inschrijving van de betreffende beschikking in de registers van Burgerlijke Stand van de gemeente [plaats] uit de echt is gescheiden van klaagster.
Daarmee komt volgens de kandidaat-notaris aan het ten tijde van het huwelijk van klaagster opgemaakte testament ouderlijke boedelverdeling van erflater geen rechtskracht meer toe en is klaagster geen erfgename met betrekking tot zijn nalatenschap, doch uitsluitend haar 2 uit haar huwelijk met erflater geboren kinderen.
Op die grond heeft zij dan ook geen andere verklaring van erfrecht kunnen opstellen en afgeven als heeft plaatsgevonden.
De beoordeling.
Met de kandidaat-notaris moet worden vastgesteld dat, anders dan klaagster betoogt, haar huwelijk met erflater door echtscheiding is ontbonden door inschrijving op 28 juni 2002 van de betreffende echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Breda van 12 februari 2001in de registers van de burgerlijke stand.
De omstandigheid dat klaagster in de kadastrale registers ter zake van haar woning staat ingeschreven als weduwe van erflater doet hieraan niet af; hieruit kan geen bewijs worden geput dat van een echtscheiding tussen haar en erflater geen sprake zou zijn geweest.
Met voormelde omstandigheid dat sprake is van een in de registers van de burgerlijke stand ingeschreven beschikking ontbinding van het huwelijk van klaagster met erflater door echtscheiding wordt bovendien weerlegd de door haar nog opgeworpen stelling dat de tussen haar en erflaatster gediend hebbende echtscheidingsprocedure nimmer is beëindigd met een echtscheidingsbeschikking.
De kandidaat-notaris heeft dan ook terecht in de door haar afgegeven verklaring van erfrecht klaagster niet als (mede)erfgename van erflater vermeld.
De klacht mist hiermee een deugdelijke feitelijke grondslag en behoort dan ook als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
De beslissing.
Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.
Deze beslissing is gegeven op 16 november 2004 door mr. M.M. Steenbeek, voorzitter.
Voor eensluidend afschrift,
De secretaris van de kamer van toezicht over de
notarissen en kandidaat-notarissen te Breda.
Tegen deze beslissing kan binnen 14 dagen na de dag van verzending van het afschrift hiervan schriftelijk verzet worden ingesteld bij de kamer van toezicht, postbus 90110, 4800 RA Breda.