ECLI:NL:GHAMS:2005:AT9461

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
990/2004 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.L.G.A. Stille
  • P.J.N. van Os
  • C.P. Boodt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kamer van toezicht over notarissen inzake klachten tegen notaris

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door klaagster tegen een beslissing van de kamer van toezicht over notarissen in Maastricht. De kamer had op 12 juli 2004 het verzet van klaagster tegen een eerdere beslissing van de voorzitter van de kamer van 21 november 2003 ongegrond verklaard. Klaagster had in haar verzet aangevoerd dat er sprake was van twee totaal verschillende klachten, maar de kamer oordeelde dat beide klachten betrekking hadden op hetzelfde feitencomplex en dezelfde gedragingen van de notaris. De eerste klacht betrof de aanwezigheid van de notaris als toezichthouder bij een veiling en de tweede klacht had betrekking op een verklaring van de notaris aan de politie, die klaagster als bedrog beschouwde. Het hof heeft de stukken van het geding bestudeerd en vastgesteld dat de klachten niet als afzonderlijke klachten konden worden behandeld. Het hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet ontvankelijk is, omdat tegen de beslissing van de kamer dat het verzet ongegrond is geen rechtsmiddel openstaat. De beslissing van het hof is op 14 juli 2005 uitgesproken, waarbij klaagster niet ontvankelijk werd verklaard in haar hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 14 juli 2005 in de zaak onder rekestnummer 990/2004 NOT van:
[appellant],
wonende te [woonplaats]
APPELLANTE,
t e g e n
[geintimeerde],
oud-notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Door appellante, verder te noemen klaagster, is bij een op 9 augustus 2004 ter griffie ingekomen verzoekschrift hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Maastricht, verder te noemen de kamer, van 12 juli 2004.
1.2. Bij die beslissing heeft de kamer ongegrond verklaard het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van 21 november 2003, waarin de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk niet ontvankelijk heeft afgewezen.
1.3. Van de zijde van klaagster is op 13 september 2004 een aanvullend beroepschrift met bijlagen ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. Van de zijde van de notaris is op 12 oktober 2004 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.5. Op 10 mei 2005 - gedateerd 9 mei 2005 - is van de zijde van klaagster een faxbericht ingekomen waarin klaagster om aanhouding van de behandeling van de zaak verzoekt.
1.6. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 12 mei 2005. Verschenen zijn klaagster en de notaris. Zij hebben het woord gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde en bedoelde stukken.
3. De ontvankelijkheid van het hoger beroep
3.1. In het algemeen staat - op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 1 Wet op het notarisambt, verder te noemen WNA - tegen een beslissing van de kamer op een klacht het rechtsmiddel hoger beroep bij dit hof open. Artikel 99 leden 2, 6 en 10 bepalen echter, verkort weergegeven en voor zover hier van belang, dat de voorzitter kennelijk niet ontvankelijke en kennelijk ongegronde klachten alsmede klachten die naar zijn oordeel van onvoldoende gewicht zijn, kan afwijzen, dat tegen een dergelijke beslissing verzet kan worden gedaan bij de kamer en dat tegen de beslissing van de kamer dat het verzet ongegrond is geen rechtsmiddel openstaat.
3.2. Op grond van het voorgaande is het hoger beroep niet ontvankelijk.
3.3. Het vorenoverwogene leidt tot de navolgende beslissing.
4. De beslissing
Het hof:
- verklaart klaagster niet ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van 12 juli 2004.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, P.J.N. van Os en C.P. Boodt en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 14 juli 2005.
DE KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE MAASTRICHT
N 03/123
De kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen voormeld heeft de volgende beslissing genomen inzake het verzet van:
[klaagster],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: klaagster,
tegen de beslissing van de voorzitter van 21 november 2003 ex artikel 99 lid 2 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna).
1. Het verloop van de procedure
Bij schrijven van 18 december 2003 is klaagster van voormelde voorzittersbeschikking in hoger beroep gekomen bij het Gerechtshof Amsterdam.
Omdat klaagster tegen voormelde voorzittersbeschikking niet het rechtsmiddel van hoger beroep maar dat van verzet had moeten aanwenden, heeft de kamer – bij de voorzittersbeschikking was een aanbiedingsbrief gevoegd waarin kennelijk abusievelijk was vermeld dat tegen de voorzittersbeschikking hoger beroep kon worden ingesteld – klaagster bij schrijven van 28 januari 2004 een nieuwe verzettermijn van veertien dagen na verzending van dat schrijven verleend.
Daarop is klaagster bij schrijven van 9 februari 2004 in verzet gekomen van voormelde voorzittersbeschikking van 21 november 2003. Aan het verzetschrift zijn producties gehecht.
Op 27 mei 2004 heeft de kamer het verzet behandeld. Bij die gelegenheid heeft klaagster het woord gevoerd onder overlegging van een pleitnota. Na afloop van de behandeling is klaagster medegedeeld dat zij binnen vier weken de beslissing van de kamer tegemoet zou kunnen zien.
2. De beoordeling van het verzet
2.1 Bij de beoordeling van het door klaagster gedane verzet dient op de voet van het bepaalde in artikel 99 lid 6 Wna als uitgangspunt te worden genomen dat een klager gemotiveerd dient aan te geven met welke overwegingen van de voorzitter hij zich niet kan verenigen.
2.2 Gelet hierop gaat de kamer voorbij aan die – in het bijzonder ter mondelinge behandeling bij voormelde pleitnota geponeerde – stellingen van klaagster die niet althans onvoldoende zijn terug te voeren op de aan de beslissing van de voorzitter ten grondslag liggende overwegingen.
2.3 Bij voormeld verzetschrift en ter mondelinge behandeling heeft klaagster zich verzet tegen de overweging van de voorzitter dat de twee klachten, kort gezegd, hetzelfde feitencomplex en dezelfde gedragingen van de notaris betreffen. Daartoe heeft klaagster in het kader van de in artikel 99 lid 6 Wna neergelegde motiveringsplicht aangevoerd dat de eerste klacht “een illegale veiling en de omstandigheden daaromheen” betreft en dat de tweede klacht betrekking heeft op “een valse schriftelijke verklaring én de daarbijbehorende bedoelingen” (zie pagina 2 van de pleitnota onder “Kort samengevat”), zodat het, aldus klaagster, om twee “totaal verschillende klachten” gaat.
2.4 Deze stelling faalt naar het oordeel van de kamer. Daartoe overweegt de kamer het volgende.
De eerste klacht, behandeld en afgedaan onder nummer N 02/156, komt er op neer dat:
a. de notaris mevrouw [X] als toezichthouder bij de veiling van 25 september 1999 aanwezig was en door die aanwezigheid en toezicht de schijn heeft gewekt dat er sprake was van een legale veiling;
b. de notaris voornoemd heeft gepoogd om klaagster voorafgaande aan de veiling te intimideren.
De tweede klacht, behandeld en afgedaan bij voormelde voorzittersbeschikking onder nummer N 03/123, waarvan het onderhavige verzet, betreft een door de notaris afgelegde verklaring d.d. 30 oktober 2000, gericht aan de Politie Limburg-Zuid, welke, aldus klaagster, zou zijn gebaseerd op bedrog, belediging en intimidatie.
Voor de kamer is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake zou zijn van “twee totaal verschillende klachten”. De verklaring van de notaris - bijlage 8 bij het klachtschrijven 17 oktober 2002 - is immers expliciet aan de orde geweest in de eerste klachtprocedure. Klaagster zelf heeft in de eerste klacht (zie 2.3.1) meermaals gewezen op de betreffende schriftelijke verklaring van de notaris. Zo is door klaagster bij repliek van 6 december 2002 (geregistreerd als C2-1 en C2-2) onder meer als volgt op het verweer van de notaris gereageerd:
“Ik herinner aan de verklaring van notaris [X] bij de politie op 30 oktober 2000. Zie bijlage 1. Ik citeer:.....”
“Een dergelijke opmerking zou een jurist aan het denken moeten zetten, laat staan een notaris vlak voor haar pensioen, met een lange loopbaan achter zich. Integendeel......”
“Ik herinner nogmaals aan de verklaring van notaris [X] bij de politie op 30 oktober 2000. Zie bijlage 1.....”
Ook het schrijven van 26 oktober 1999 van mevrouw [Y] aan mr. [Z] is in de eerste klachtprocedure in het tussen partijen gevoerde debat aan de orde gekomen. Klaagster heeft bij repliek van 6 december 2002 (geregistreerd als C2-1) onder meer verwezen naar haar verslag van 24 oktober 2000 aan de politie dat als bijlage 4 (geregistreerd als C2-8) bij het schrijven van 6 december 2002 gevoegd is waarin volgende passages vernoemd worden:
“2. Verduistering van de opbrengst:
Zie schrijven van mevrouw [Y] aan Mr [Z] van 26 oktober 1999.
3. smaad:
Zie alweer het schrijven van mevrouw [Y] aan Mr [Z] van 26 oktober 1999.
Ik citeer:....”
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden komt ook de kamer tot het oordeel dat beide klachten in essentie hetzelfde feitencomplex en dezelfde gedragingen van de notaris betreffen en onderdelen van die klachten niet opnieuw als zelfstandige klacht kunnen dienen.
Gelet op het vorenstaande is het door klaagster gedane verzet tegen meergenoemde voorzittersbeschikking naar het oordeel van de kamer ongegrond. De kamer zal bedoelde beschikking dan ook bevestigen.
3. De beslissing
De kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Maastricht:
verklaart het verzet ongegrond en bevestigt de beslissing van de voorzitter van 21 november 2003.
Aldus gegeven te Maastricht op 12 juli 2004 door mr. W.J.J. Beurskens, voorzitter,
mr. R.P.G. Houterman en mr. G.M.H.M. Pooters, kroonleden,
mr. M.M.L.H. Voncken en mr. C.J. Leussink, notarisleden,
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Th.A.J.M. Provaas, secretaris.