(iii). [vader van de verdachte] wordt verweten dat hij deze informatie (de bijzonderheid) op zijn beurt heeft overgedragen aan de verdachte, zijn zoon.
Zowel de verdachte als [vader van de verdachte] hebben aangegeven dat hij, de verdachte, heeft gehandeld in aandelen Kempen op advies van zijn vader, [vader van de verdachte]. Dit advies zou reeds zijn gegeven op zondagavond 20 mei 2001 in een telefoongesprek waarin [vader van de verdachte] zijn zoon zou hebben meegedeeld dat hij “positieve koopsignalen” omtrent het fonds Kempen ontwaarde.
De verdachte en [vader van de verdachte] hebben deze lezing echter niet vanaf de aanvang van het opsporingsonderzoek als waarheid gepresenteerd. [vader van de verdachte] heeft aanvankelijk te kennen gegeven dat hij met niemand, behalve zijn vrouw (“maar dat is geen derde”), praat over aan- of verkoop van aandelen . Bij zijn vijfde verhoor wordt [vader van de verdachte] geconfronteerd met een verklaring van de verdachte dat hij door hem, [vader van de verdachte], is ‘getipt’ om aandelen Kempen te kopen, waarop [vader van de verdachte] antwoordt: “Ja dat klopt maar dat is toch geen derde. Dat is mijn zoon, dat is gewoon een praatje bij een biertje. Ik heb hem geadviseerd aandelen Kempen te kopen. Ik heb tegen hem gezegd ‘als ik jou was dan zou ik ze ook kopen.’”
Als [vader van de verdachte] wordt geconfronteerd met de gelijktijdigheid van de handel in aandelen door hemzelf en door de verdachte op 22 mei 2001, antwoordt [vader van de verdachte]: “Ik heb hem maandagavond de 21ste gebeld, dat was na het journaal van 22.00 uur, en gezegd: “als ik jou was zou ik wat Kempen & Co kopen vanwege positieve koopsignalen”. Ik heb gezegd dat ik ze de volgende dag ook zou kopen. Ik kan me dan indenken dat hij ze de volgende ochtend gaat kopen. Dat heb ik ook gedaan.”
De verdachte verklaart aanvankelijk: “Mijn vader heeft mij wel eens een tip gegeven dat ik aandelen moet kopen in onder andere het fonds Kempen&Co. Mijn vader gaf dit advies met name omdat de aandelen Kempen&Co toen laag stonden en weer in stijgende koers waren.” De verdachte geeft ook te kennen dat hij er niet van op de hoogte was dat zijn vader, [vader van de verdachte], aandelen Kempen heeft gekocht op diezelfde dag als waarop hij zijn transacties in dat fonds had verricht, hetgeen strijdig is met hetgeen [vader van de verdachte] daarover heeft opgemerkt.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft [vader van de verdachte] verklaard dat hij niet op maandag 21 mei 2001, maar op zondag 20 mei 2001 de verdachte over de telefoon heeft gesproken en hem heeft gezegd dat hij zelf aandelen Kempen zou kopen en dat hij hem heeft geadviseerd zulks ook te doen. [vader van de verdachte] geeft een verklaring voor zijn eerdere “vergissing” dat hij dit gesprek pas op maandag 21 mei 2001 zou hebben gevoerd. Ter terechtzitting in hoger beroep voegt de verdachte daaraan voor het eerst toe dat hem in dit telefoongesprek de publicatie over Kempen in de mei-aflevering van het beursblad Perspekt door zijn vader – [vader van de verdachte] – is voorgelezen.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard: “Al vanaf een paar weken vóór 22 mei 2001, was mijn vader al heel positief over Kempen. Hij belde mij op zondag 20 mei 2001 en vertelde mij dat Kempen een overnamekandidaat was. Op maandag 21 mei 2001 had ik overdag een cursus en woonde ik ’s avonds, vanaf 21.00 uur tot omstreeks 23.30 uur, een vergadering van de Stichting Festiviteiten [B] bij.”
Hoewel terdege rekening moet worden gehouden met de beperkingen van het geheugen die mede gerelateerd zijn aan tijdsverloop, ziet het hof toch discrepanties en ongerijmdheden die niet makkelijk verklaard worden door louter dat tijdsverloop. Daarbij moet worden bedacht dat voor zowel [vader van de verdachte] als voor de verdachte geldt dat de transacties in aandelen Kempen voor hen – althans in de door hen gepresenteerde lezing – onverwacht snel uiterst succesvol zijn verlopen. Het ligt in de lijn der verwachting dat [vader van de verdachte] en de verdachte over het opmerkelijke advies en de financiële gevolgen voor beiden nog veelvuldig hebben gesproken, hetgeen overigens wordt betwist door de verdachte en door [vader van de verdachte] ter zitting in hoger beroep. Hoe tot dit opmerkelijke resultaat is gekomen, zo valt te verwachten, zal zeker binnen de (beperkte) kring van het gezin [B] niet licht worden vergeten. [vader van de verdachte] kan bijvoorbeeld nog immer goed verhalen over een succesvolle transactie in het aandeel Amstel in 1968 .
Voorts is een vergissing in de datum waarop een bepaalde gedraging heeft plaatsgehad snel gemaakt, maar slechter kan worden begrepen hoe [vader van de verdachte] aanvankelijk helder verklaart dat hij de avond voor zijn ook voor hem uitzonderlijke transactie zijn zoon zou hebben geadviseerd eveneens te kopen, hij vervolgens verklaart reeds twee dagen voor zijn transactie op 22 mei 2001 het advies aan zijn zoon te hebben gegeven, terwijl hij zelf nog een dag de tijd nodig had om zich te beraden, en over het resultaat daarvan met zijn zoon verder geen contact meer heeft gehad.
Ook over de wijze waarop het advies is gegeven wordt niet consistent verklaard. Zoals reeds vermeld zou het advies van [vader van de verdachte] volgens de verdachte gewag maken van de stijgende koersen in het fonds Kempen, maar wat betreft het koersverloop voorafgaande aan de publicatie van het persbericht kan zulks bepaald niet uit de processtukken blijken . Zoals reeds terzijde opgemerkt maakt de verdachte uiteindelijk melding van het door [vader van de verdachte] voorlezen van het in Perspekt gepubliceerde commentaar op Kempen , hetgeen in deze procedure een noviteit is.
Bovendien laat zich in de lezing van [vader van de verdachte] en de verdachte (geen enkel verder overleg) slecht verklaren dat niet alleen de aankoop maar ook de verkoop van de aandelen Kempen synchroon heeft gelopen. Met de verkoop van de aandelen Kempen heeft [vader van de verdachte] een aanvang gemaakt op 25 mei 2001 ’s ochtends met tranches van 2000 en 2200 aandelen, en de verdachte heeft diezelfde dag eveneens in de ochtend zijn gehele pakket aandelen Kempen verkocht.
Verder blijkt naar ’s hofs oordeel van een opmerkelijk beperkte bereidheid ook van de zijde van de verdachte om te spreken over de onderlinge communicatie tussen hem en zijn vader aangaande de handel in het fonds Kempen uit een telefoongesprek dat de verdachte heeft gevoerd met zijn moeder, [moeder van de verdachte], op 28 augustus 2002 omstreeks 8.26 uur . Daarin deelt [moeder van de verdachte] aan de verdachte (die er toen blijkens het telefoongesprek reeds van op de hoogte was dat er verdenking was gerezen van handel met voorkennis in aandelen Kempen) onder meer mee: “Je leest die bladen en daar stond het in, en op grond daarvan doe je ‘t.”, alsmede “je hebt het uit de bladen!” De verdachte reageert met: “Je hoeft mij niks te vertellen, ik weet het allemaal.” en “ik weet allemaal waar het vandaan komt.” Daarbij ontkent hij tegenover zijn moeder met voorkennis te hebben gehandeld, maar hij maakt geen melding van het winstgevende advies dat zijn vader hem heeft gegeven.