ECLI:NL:GHAMS:2005:AT9842

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1025/05
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van leden van de wrakingskamer in een strafzaak

In deze zaak heeft de verdachte, aangeduid als X, op 19 april 2005 een verzoek tot wraking ingediend tegen de voorzitter en de oudste raadsheer van de tweede meervoudige strafkamer van het Gerechtshof Amsterdam, te weten mr. P.M. Brilman en mr. R.E. de Winter. Dit verzoek werd op 10 mei 2005 in het openbaar behandeld en afgewezen. Vervolgens heeft X op 25 mei 2005 en 3 juni 2005 twee aanvullende verzoeken tot wraking ingediend, die eveneens niet-ontvankelijk werden verklaard. Het vierde verzoek tot wraking, gericht tegen de leden van de wrakingskamer, werd op 14 juli 2005 behandeld. X voerde aan dat hij niet was gehoord bij de behandeling van zijn eerdere verzoeken en dat de wrakingskamer onterecht met verschillende aliassen naar hem verwees zonder dat hij daarover was gehoord. Hij stelde dat er contact was geweest tussen de strafkamer en de wrakingskamer, wat volgens hem de onpartijdigheid van de leden van de wrakingskamer in gevaar bracht. Het hof oordeelde dat X tijdig was in zijn verzoek en dat de wrakingskamer geen schending van het beginsel van hoor en wederhoor had begaan. De wrakingskamer had zich ambtshalve bekend verklaard met de stand van zaken in de strafzaak, maar er was geen bewijs dat er inhoudelijk overleg had plaatsgevonden tussen de strafkamer en de wrakingskamer. Het hof concludeerde dat de onpartijdigheid van de leden van de wrakingskamer niet in het geding was en wees het vierde verzoek tot wraking af.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ACHTSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BESCHIKKING
op het op 24 juni 2005 gedateerde en ter griffie van het hof ingekomen schriftelijke verzoek tot wraking in de zaak van:
X
geboren te (...) (Verenigde Staten van Amerika) op (...),
wonende te (...),
thans verblijvende in (...) te (...).
Het verzoek en de rechtsgang
De strafzaak met bovengenoemd parketnummer waarin verzoeker (hierna: X) verdachte is, is ter terechtzitting van 24 december 2004, 16 maart 2005, 30 maart 2005, 8 april 2005, 15 april 2005 en 20 mei 2005 behandeld door de tweede meervoudige strafkamer van dit gerechtshof. De behandeling ter zitting is op laatstgenoemde zitting aangehouden en dient nog te worden voortgezet.
X heeft op 19 april 2005 een verzoek tot wraking (het eerste verzoek) van de voorzitter en de oudste raadsheer van de tweede meervoudige strafkamer van dit hof, te weten mr. P.M. Brilman en mr. R.E. de Winter, gedaan. De bij reglement van dit hof aangewezen wrakingskamer heeft het eerste verzoek op 10 mei 2005 in het openbaar behandeld en daarna afgewezen.
Voorts heeft de wrakingskamer in dezelfde samenstelling bij beschikkingen van respectievelijk 25 mei 2005 en 3 juni 2005 X niet-ontvankelijk verklaard in zijn tweede en derde verzoek tot wraking van wederom mrs. Brilman en De Winter.
Het thans voorliggende verzoek tot wraking (het vierde verzoek) is gericht tegen mrs. T. van Hartingsveldt, R.A. Steenbergen en W.J.J. Los, die alledrie deel uitmaakten van de wrakingskamer die het eerste, tweede en derde verzoek tot wraking heeft behandeld.
De achtste kamer heeft, na aanwijzing daartoe door het bestuur van dit hof, het vierde verzoek in het openbaar behandeld op 14 juli 2005. Bij die gelegenheid zijn X, bijgestaan door mr. S.E.M. Hooijman, advocaat te Rotterdam, alsmede mr. R. Tepstra, de advocaat-generaal die in de strafzaak tegen X optreedt, gehoord.
Mrs. Van Hartingsveldt, Steenbergen en Los hebben te kennen gegeven niet in de wraking te berusten en hebben aangegeven niet te willen worden gehoord.
X heeft als toelichting op het vierde verzoek – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd:
- dat hij ondanks een (schriftelijk) verzoek daartoe bij de behandeling van zijn tweede en derde verzoek niet ter terechtzitting door het hof is gehoord;
- dat hij in de beschikkingen op zijn eerste, tweede en derde verzoek ten onrechte met een drietal namen wordt aangeduid, zonder dat zulks bij de behandeling van die verzoeken ter sprake is gebracht en hij daarover is gehoord;
- dat de wrakingskamer in haar beschikking op het derde verzoek vermeldt dat het haar “ambtshalve bekend (is) dat op 20 mei 2005 geen inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft plaatsgevonden. Daar is toen slechts geconstateerd dat het tweede wrakingsverzoek was binnengekomen, waarna de behandeling van de strafzaak (...) is geschorst”;
- dat er blijkens voormeld citaat contact tussen de strafkamer en de wrakingskamer heeft plaatsgevonden.
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden moeten volgens X de raadsheren die over het eerste, tweede en derde verzoek tot wraking hebben geoordeeld als partijdig worden aangemerkt en is artikel 6, lid 1 EVRM geschonden.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat er geen redengevende feiten en omstandigheden zijn waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou hebben kunnen lijden, zodat het verzoek dient te worden afgewezen.
De uitspraak is bepaald op heden.
Beoordeling
Allereerst dient te worden beoordeeld of X kan worden ontvangen in het vierde verzoek.
Een verzoek tot wraking kan in elke stand van een procedure worden gedaan, tot het moment waarop een einduitspraak is gedaan. Dat betreft in dit geval een einduitspraak in de strafzaak in hoger beroep tegen X, welke nog op zich laat wachten, zodat hij in zoverre het vierde verzoek tijdig heeft gedaan.
Voorts dient een dergelijk verzoek te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden waarop het verzoek berust, aan de verzoeker bekend zijn geworden. X heeft gezegd dat de beschikkingen op het tweede en derde verzoek, waaruit zijn huidige verzoek voortvloeit, hem eerst op 23 juni 2005 bekend zijn geworden. Nu uit niets blijkt dat hij de beschikkingen eerder heeft ontvangen, moet het hof concluderen dat X zijn vierde verzoek tijdig heeft ingediend en derhalve ook in zoverre in zijn verzoek kan worden ontvangen.
Het hof overweegt omtrent de aan het vierde verzoek ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden als volgt.
Krachtens het bepaalde in art. 515 lid 2 Sv dient de indiener van een wrakingsverzoek in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord. Nu X echter op het eerste verzoek is gehoord, welk verzoek is afgewezen, en hij materieel dezelfde klachten aan zijn tweede en derde verzoek ten grondslag heeft gelegd, stond de wrakingskamer geen andere weg open dan op grond van art. 513 lid 4 Sv die verzoeken buiten behandeling te laten, hetgeen de wrakingskamer tot uitdrukking heeft gebracht door X in die verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren. Voor het wederom horen van X was derhalve geen plaats, zodat het beginsel van hoor en wederhoor niet is geschonden.
Met betrekking tot de door X aan zijn verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid dat hij in de beschikkingen van de wrakingskamer met een drietal namen wordt aangeduid, overweegt het hof als volgt. De wrakingskamer heeft in haar beschikkingen verzoeker mede aangeduid als (...), alias (...), alias (...). Deze aanduidingen zijn klaarblijkelijk overgenomen uit de betekeningstukken van de dagvaarding in hoger beroep van de strafzaak tegen X. Nu het eerste, tweede en derde verzoek is gedaan tegen raadsheren die bedoelde strafzaak behandelen, is die aanduiding verklaarbaar; maar daaruit kan niet worden geconcludeerd dat de wrakingskamer op enigerlei wijze een onderzoek heeft gedaan naar de juistheid van die gegevens of zich over diens identiteit een zelfstandig oordeel heeft aangemeten, dan wel dat daaraan in de verdere behandeling van de strafzaak enig gevolg kan worden verbonden.
Tot slot heeft X aan het vierde verzoek ten grondslag gelegd de omstandigheid dat de wrakingskamer zich in haar beschikking van 3 juni 2005 ambtshalve bekend heeft verklaard met de stand van zaken in de strafzaak tegen hem.
Te doen gebruikelijk is dat inlichtingen omtrent de stand van zaken in een (hoofd)procedure door de griffier van de strafkamer aan de griffier van de wrakingskamer van het hof worden verstrekt voorafgaande aan de behandeling van het wrakingsverzoek. In deze omstandigheid ligt niet besloten dat enig inhoudelijk overleg heeft plaatsgevonden tussen de behandelende strafkamer en de wrakingskamer, noch over het wrakingsverzoek, noch anderszins.
Het hierboven overwogene leidt tot de slotsom dat geen van de door X aangevoerde gronden de gevolgtrekking kan wettigen dat de onpartijdigheid van de genoemde leden van wrakingskamer schade heeft kunnen lijden. X heeft voor het overige niets aangevoerd dat wel tot die slotsom kan leiden, zodat het vierde verzoek tot wraking zal worden afgewezen.
Beslissing
Het hof:
wijst het vierde verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Huijzer, L.C. Heuveling van Beek en W.H.F.M. Cortenraad en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2005.