arrestnummer:
rolnummer: 23-004006-04
datum uitspraak: 1 april 2005
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 14 september 2004 in de strafzaak onder parketnummer 13-037177-04 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1985],
thans gedetineerd in Huis van Bewaring Almere-Binnen te Almere.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van het openbaar ministerie is, blijkens mededeling van de advocaat-generaal op de terechtzitting, niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep opgenomen beslissingen ten aanzien van het onder 6 en 8 tenlastegelegde.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 2 juni 2004, 26 augustus 2004 en 31 augustus 2004 en in hoger beroep van 4 maart 2005, 11 maart 2005 en 18 maart 2005.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouwe naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 26 augustus 2004 op vordering van de officier van justitie toegestane aanpassing tenlastelegging.
Van die aangepaste tenlastelegging is een kopie in dit arrest gevoegd. Voorzover in hoger beroep nog aan de orde wordt die hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep -voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen- kan niet in stand blijven, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de eerste rechter.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
Ten aanzien van het onder 1 bewezengeachte:
hij op 29 januari 2004 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag en een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of SCM Reisbureau, welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en zijn mededaders een vuurwapen hebben gedrukt tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1];
Ten aanzien van het onder 2 bewezengeachte:
hij op 14 februari 2004 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen strippenkaarten en telefoonkaarten, toebehorende aan [slachtoffer 2], welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij en zijn mededaders een pistool in de richting van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] hebben gehouden en die [slachtoffer 3] hebben vastgepakt en die [slachtoffer 3] tegen haar gezicht hebben geslagen en die [slachtoffer 2] tegen zijn rechterzij hebben gestompt;
Ten aanzien van het onder 3 bewezengeachte:
hij op 18 februari 2004 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen mobiele telefoons en telefoonkaarten en enig geldbedrag, toebehorende aan belwinkel Moedy (Albert Cuypstraat) en/of [betrokkene], en een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 4], welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij en zijn mededaders een pistool tegen de nek van die [slachtoffer 4] hebben gedrukt en gehouden;
Ten aanzien van het onder 4 bewezengeachte:
hij op 16 februari 2004 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen telefoonkaarten en een geldbedrag en vier mobiele telefoons toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 5], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededaders die [slachtoffer 5] tegen zijn kaak hebben geslagen en die [slachtoffer 5] een vuurwapen hebben getoond;
Ten aanzien van het onder 5 bewezengeachte:
hij op 3 februari 2004 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag en een mobiele telefoon (merk Ericsson) en een tas met daarin sleutels, een rijbewijs, bankpasjes en een geldbedrag, toebehorende aan Far Tours en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7], welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 6] en voornoemde [slachtoffer 7], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en zijn mededaders
- een vuurwapen op die [slachtoffer 6] hebben gericht
- dat vuurwapen tegen de nek van die [slachtoffer 6] hebben gedrukt en die [slachtoffer 6] meermalen in de nek en tegen het gezicht hebben geslagen en
- met kracht aan de tas van voornoemde [slachtoffer 7] hebben getrokken en
- die [slachtoffer 6] met kracht tegen het achterhoofd hebben geslagen;
Ten aanzien van het onder 7 bewezengeachte:
hij op 14 februari 2004 te Amsterdam op het Bijlmerplein tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen uit een auto een tas, inhoudende een geldbedrag en een thermometer, toebehorende aan [slachtoffer 8], welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 8], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan andere deelnemers aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en zijn mededaders
- door hun fysieke aanwezigheid en door hun aantal en hun manier van optreden bedreigend overkwamen op die [slachtoffer 8] en
- door om die [slachtoffer 8] heen te gaan staan, die [slachtoffer 8] het verlaten van haar verkoopwagen waarin zij zich op dat moment bevond en de toegang tot haar auto hebben belet en hebben voorkomen dat die [slachtoffer 8] de achtervolging kon inzetten.
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4, 5 en 7 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
Ten aanzien van het onder 1 en 3 bewezengeachte telkens
Diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het onder 2, 4 en 5 bewezengeachte telkens
Diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het onder 7 bewezengeachte
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
De psycholoog drs. D.M. de Munnik heeft, blijkens het daarvan opgemaakte rapport van 18 mei 2004, de verdachte onderzocht en een gedragsstoornis geconstateerd, die zich onder andere kenmerkt door heftige impulsen, een beperkte frustratietolerantie en een hedonistische instelling. Op grond van deze gedragsstoornis die ten tijde van het tenlastegelegde werkzaam was, wordt de verdachte, overeenkomstig het advies van De Munnik met betrekking tot het tenlastegelegde als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank te Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich in een zeer korte periode (21 dagen) schuldig gemaakt aan vijf gewapende overvallen in vereniging en een diefstal onder bedreiging met geweld in vereniging. Bij een aantal van de overvallen is naast bedreiging met geweld ook daadwerkelijk geweld toegepast. Verdachte is er niet voor teruggeschrokken bij een aantal van de overvallen zijn vuurwapen te tonen. Verontrustend is dat verdachte de feiten op jeugdige leeftijd heeft gepleegd.
Op deze bijzonder ernstige feiten dient te worden gereageerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zulks temeer omdat de ervaring leert, dat slachtoffers van dergelijke overvallen veelal een langdurige en ernstige psychische nasleep van het gebeurde ondervinden.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Documentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 18 november 2004, is verdachte eerder ter zake van onder meer soortgelijke misdrijven veroordeeld. Ten tijde van het plegen van de feiten liep verdachte nog in een proeftijd van een eerdere veroordeling.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof tevens rekening gehouden met de omstandigheid, dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten enigszins verminderd toerekeningsvatbaar was, alsmede met de inhoud van het omtrent verdachte opgemaakte rapport van de Reclassering Nederland van 28 juni 2004 door I.M.A. Koppelman, reclasseringswerker.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht het hof oplegging van een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerpen, die aan verdachte toebehoren en bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, terwijl zij kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten.
Vordering van de benadeelde partij SCM Reisbureau B.V.
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde.
De vordering is in eerste aanleg afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 3000,00.
Het hof is van oordeel dat, gelet op het ontbreken van enige onderbouwing, de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Deze kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de benadeelde partij daarin dan ook niet ontvankelijk verklaren.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 2 tenlastegelegde.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen tot een bedrag van EUR 1000,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezengeachte strafbare feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van EUR 1000,00 aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 5 tenlastegelegde.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen tot een bedrag van EUR 1250,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 bewezengeachte strafbare feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van EUR 1.250,00 aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 5 tenlastegelegde.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen tot een bedrag van EUR 1249,00 en een bedrag van $ 300,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 3998,02 en $ 300,00 zoals door haar ook in eerste aanleg gevorderd.
Het hof is van oordeel dat een deel van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 bewezengeachte strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden, bestaande uit een telefoon van EUR 99,95, immateriële schade, begroot op
EUR 1000,00 en het equivalent van $ 300,00, geschat op een tegenwaarde van EUR 240,00.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van het toegewezen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van EUR 1339,95 aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 36f, 57 en 312 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 7 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2, 3, 4, 5 en 7 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Ten aanzien van de benadeelde partij SCM Reisbureau B.V.:
Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2]:
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, in dier voege dat indien (en voorzover) de een aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan (in zoverre) zal zijn bevrijd, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2], wonende te Amsterdam, rekeningnummer [rekeningnummer], een bedrag van EUR 1.000,00 (duizend euro), vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som gelds, groot EUR 1.000,00 (duizend euro), zulks ten behoeve van [slachtoffer 2] voornoemd.
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 4 (vier) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 6]:
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, in dier voege dat indien (en voorzover) de een aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan (in zoverre) zal zijn bevrijd, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 6], wonende te Amsterdam, rekeningnummer [rekeningnummer], een bedrag van EUR 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som gelds, groot EUR 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro), zulks ten behoeve van [slachtoffer 6] voornoemd.
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 5 (vijf) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 7]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte, die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, in dier voege dat indien (en voorzover) de een aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan (in zoverre) zal zijn bevrijd, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 7], wonende te Amsterdam, rekeningnummer [rekeningnummer], een bedrag van EUR 1.339,95 (duizend driehonderdnegenendertig euro en vijfennegentig cent), vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som gelds, groot EUR 1.339,95 (duizend driehonderdnegenendertig euro en vijfennegentig cent), zulks ten behoeve van [slachtoffer 7] voornoemd.
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 5 (vijf) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Onttrekt aan het verkeer de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
-Vuurwapen, Beretta 950B, kaliber 6.36, X-pol volgnr. 53
-Patronen, Beretta 6.35, 7 stuks, X-pol volgnr. 183.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: zie aangehechte lijst onder I.
Gelast de teruggave aan de uitgevende instantie van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: zie aangehechte lijst II.
Dit arrest is gewezen door de 7e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Van Woensel, IJland-van Veen en Ludwig, in tegenwoordigheid van Bekker-van der Molen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 april 2005.
Mr. IJland-van Veen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.