arrestnummer:
rolnummer: 23-004013-04
datum uitspraak: 1 april 2005
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 14 september 2004 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-037188-04 (zaak A)en 13-042314-03 (zaak B), van het openbaar ministerie tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1983],
thans gedetineerd in PI Flevoland - HvB Almere Binnen te Almere.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van het openbaar ministerie is, blijkens mededeling van de advocaat-generaal op de terechtzitting, niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep opgenomen beslissingen ten aanzien van het in zaak A onder 10 en in zaak B tenlastegelegde.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 2 juni 2004, 26 augustus 2004 en 31 augustus 2004 en in hoger beroep van 4 maart 2005, 11 maart 2005 en 18 maart 2005.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen in de zaak met parketnummer 13-037188-04 (zaak A) en 13-042314-03 (zaak B), voor wat betreft zaak A overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 26 augustus 2004 op vordering van de officier van justitie toegestane aanpassing tenlastelegging. Van de aangepaste tenlastelegging in zaak A is een kopie in dit arrest gevoegd. Voorzover in hoger beroep nog aan de orde wordt die hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep -voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen- kan niet in stand blijven, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de eerste rechter.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 11 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
Ten aanzien van het onder 1 bewezengeachte:
hij op 29 januari 2004 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag en een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [benadeelde 1], welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en zijn mededaders een vuurwapen hebben gedrukt tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1];
Ten aanzien van het onder 2 bewezengeachte:
hij op 11 februari 2004 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag en beltegoedkaarten en een mobiele telefoon en een portemonnee, toebehorende aan belwinkel Skyline en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij en zijn mededaders een vuurwapen op die [slachtoffer 2] hebben gericht en dreigend de woorden hebben toegevoegd: "Geld, geld! Geef geld, geef je portemonnee anders maak ik je dood" en "Open de kassa", en die [slachtoffer 3] in het gezicht hebben geslagen of gestompt;
Ten aanzien van het onder 3 bewezengeachte:
hij op 14 februari 2004 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen strippenkaarten en telefoonkaarten, toebehorende aan [slachtoffer 4], welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij en zijn mededaders een pistool in de richting van die [slachtoffer 4] en die [slachtoffer 5] hebben gehouden en die [slachtoffer 5] hebben vastgepakt en die [slachtoffer 5] tegen haar gezicht hebben geslagen en die [slachtoffer 4] tegen zijn rechterzij hebben gestompt;
Ten aanzien van het onder 4 bewezengeachte:
hij op 18 februari 2004 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen mobiele telefoons en telefoonkaarten en enig geldbedrag, toebehorende aan belwinkel Moedy (Albert Cuypstraat) en/of [benadeelde 2], en een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 6], welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 6], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij en zijn mededaders een pistool tegen de nek van die [slachtoffer 6] hebben gedrukt en gehouden;
Ten aanzien van het onder 5 bewezengeachte:
hij op 27 februari 2004 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag en mobiele telefoons, toebehorende aan Internetcafé Smartnet, welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 7], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij en zijn mededaders een vuurwapen op die [slachtoffer 7] hebben gericht en het vuurwapen hebben doorgeladen;
Ten aanzien van het onder 6 bewezengeachte:
hij op 16 februari 2004 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen telefoonkaarten en een geldbedrag en vier mobiele telefoons, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders, welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 8], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededaders die [slachtoffer 8] tegen zijn kaak hebben geslagen en die [slachtoffer 8] een vuurwapen hebben getoond;
Ten aanzien van het onder 7 bewezengeachte:
hij op 3 februari 2004 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag en een mobiele telefoon (merk Ericson) en een tas met daarin sleutels, een rijbewijs, bankpasjes en een geldbedrag, toebehorende aan Far Tours en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10], welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 9] en voornoemde [slachtoffer 10], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en zijn mededaders
- een vuurwapen op die [slachtoffer 9] hebben gericht
- dat vuurwapen tegen de nek van die [slachtoffer 9] hebben gedrukt en die [slachtoffer 9] meermalen in de nek en tegen het gezicht hebben geslagen en
- met kracht aan de tas van voornoemde [slachtoffer 10] hebben getrokken en
- die [slachtoffer 9] met kracht tegen het achterhoofd hebben geslagen;
Ten aanzien van het onder 8 bewezengeachte:
hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 14 februari 2004 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit belwinkel "Minisuper en belhuis Azaan", gevestigd Holendrechtplein 11, heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Samsung) en een aantal telefoonkaarten toebehorende aan [benadeelde 3], welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 11] en een onbekend gebleven persoon, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededaders vuurwapens op die [slachtoffer 11] en die onbekend gebleven persoon hebben gericht en hebben gezegd: "Dit is een overval, kassa open, zakken leeg";
Ten aanzien van het onder 9 bewezengeachte:
hij op 14 februari 2004 te Amsterdam op het Bijlmerplein tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen uit een auto een tas inhoudende een geldbedrag en een thermometer, toebehorende aan [slachtoffer 12], welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 12], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad aan zichzelf en aan andere deelnemers aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en zijn mededaders
- door hun fysieke aanwezigheid en door hun aantal en hun manier van optreden bedreigend overkwamen op die [slachtoffer 12] en
- door om die [slachtoffer 12] heen te gaan staan, die [slachtoffer 12] het verlaten van haar verkoopwagen waarin zij zich op dat moment bevond en de toegang tot haar auto hebben belet en hebben voorkomen dat die [slachtoffer 12] de achtervolging kon inzetten;
Ten aanzien van het onder 11 bewezengeachte:
hij op 27 februari 2004 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een aantal telefoonkaarten, toebehorende aan Quality Cleaners ( Pretoriusstraat).
Hetgeen in zaak A onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 11 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
Ten aanzien van het onder 1, 4, 5 en 8 bewezengeachte telkens
Diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het onder 2, 3, 6 en 7 bewezengeachte telkens
Diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het onder 9 bewezengeachte
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad aan zichzelf of aan andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het onder 11 bewezengeachte
Diefstal door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank te Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich in een korte periode (minder dan twee maanden) schuldig gemaakt aan acht gewapende overvallen in vereniging, een diefstal met bedreiging van geweld in vereniging en een diefstal in vereniging. Bij een aantal van de overvallen is naast bedreiging met geweld ook daadwerkelijk geweld toegepast. Verontrustend is dat verdachte de feiten op jeugdige leeftijd heeft gepleegd.
Op deze bijzonder ernstige feiten dient te worden gereageerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zulks temeer omdat de ervaring leert, dat slachtoffers van dergelijke feiten veelal een langdurige en ernstige psychische nasleep van het gebeurde ondervinden.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatiedienst van 4 maart 2004, is verdachte eerder onder meer voor soortgelijke misdrijven veroordeeld.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof tevens rekening gehouden met de inhoud van het rapport opgemaakt op 26 mei 2004 door drs. J.W.G.M. van Soest, psycholoog. Drs. Van Soest is tot de conclusie gekomen dat, hoewel sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte in de zin van een persoonlijkheidsstoornis, hij met betrekking tot het tenlastegelegde als volledig toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd.
Het hof acht, alles afwegende, gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerpen, die aan verdachte toebehoren en bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, terwijl zij kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 10 tenlastegelegde.
De rechtbank heeft de benadeelde partij`niet ontvankelijk verklaard in haar vordering omdat aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9 a van het Wetboek van Strafrecht, geen straf of maatregel is opgelegd ten aanzien van het onder 10 tenlastegelegde feit.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd.
De beslissing van de rechtbank ten aanzien van het onder 10 tenlastegelegde (vrijspraak) is niet aan het oordeel van het hof onderworpen, zodat de benadeelde partij reeds daarom niet in haar vordering kan worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde.
De vordering is in eerste aanleg afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 3000,00 zoals door haar ook in eerste aanleg gevorderd.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij, mede gelet op het ontbreken van enige onderbouwing, niet van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Deze kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de benadeelde partij daarin dan ook niet ontvankelijk verklaren.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 2 tenlastegelegde.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 24.156,00, zoals door haar ook in eerste aanleg gevorderd.
Het hof is van oordeel dat het hierna te noemen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezengeachte strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden bestaande uit een telefoon NOKIA ter waarde van EUR 250,00, een portemonnee met geld EUR 76,00, alsmede een bedrag van EUR 180,00.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre daarin dan ook niet ontvankelijk verklaren.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van het toegewezen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van EUR 506.00 aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 3 tenlastegelegde.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen tot een bedrag van EUR 1000,00.
De benadeelde partij heeft zich niet in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezengeachte strafbare feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van EUR 1000,00 aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 9]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 7 tenlastegelegde.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen tot een bedrag van EUR 1250,00.
De benadeelde partij heeft zich niet in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 7 bewezengeachte strafbare feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van EUR 1.250,00 aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 10]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 7 tenlastegelegde.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen tot een bedrag van EUR 1249,00 en het equivalent van $ 300,--.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 3998,02 en $ 300,00 zoals door haar ook in eerste aanleg gevorderd.
Het hof is van oordeel dat een deel van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 7 bewezengeachte strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden, bestaande uit een telefoon van EUR 99,95, immateriële schade begroot op EUR 1000,00 en het equivalent van $ 300,00, geschat op een tegenwaarde van EUR 240,00.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van het toegewezen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van EUR 1339,95 aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 36f, 57, 311 (oud) en 312 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 11 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak A onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 11 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 1]:
Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte, die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, in dier voege dat indien (en voorzover) de een aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan (in zoverre) zal zijn bevrijd, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2], wonende te [woonplaats], rekeningnummer [rekeningnummer], een bedrag van EUR 506,00 (vijfhonderdzes euro), vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som gelds, groot EUR 506,00 (vijfhonderdzes euro), zulks ten behoeve van [slachtoffer 2] voornoemd.
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 2 (twee) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 4]:
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, in dier voege dat indien (en voorzover) de een aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan (in zoverre) zal zijn bevrijd, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 4], wonende te [woonplaats], rekeningnummer [rekeningnummer], een bedrag van EUR 1.000,00 (duizend euro), vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som gelds, groot EUR 1.000,00 (duizend euro), zulks ten behoeve van [slachtoffer 4] voornoemd.
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 4 (vier) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 9]:
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, in dier voege dat indien (en voorzover) de een aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan (in zoverre) zal zijn bevrijd, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 9], wonende te [woonplaats], rekeningnummer [rekeningnummer], een bedrag van EUR 1250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som gelds, groot EUR 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro), zulks ten behoeve van [slachtoffer 9] voornoemd.
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 5 (vijf) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 10]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte, die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, in dier voege dat indien (en voorzover) de een aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan (in zoverre) zal zijn bevrijd, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 10], wonende te [woonplaats], rekeningnummer [rekeningnummer], een bedrag van EUR 1.339,95 (duizend driehonderdnegenendertig euro en vijfennegentig cent), vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som gelds, groot EUR 1.339,95 (duizend driehonderdnegenendertig euro en vijfennegentig cent), zulks ten behoeve van [slachtoffer 10] voornoemd.
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 5 (vijf) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Onttrekt aan het verkeer de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
-Knalpatronen (13),
-Opzetstuk wapen.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de goederen vermeld op de hierbij gevoegde lijst.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
-opwaardeerkaarten, 16 stuks
-Doos, T-Mobile, [telefoonnummer]
-zaktelefoon, Samsung, 351004262005785, [telefoonnummer]
-zaktelefoon, Nokia 6100, 352549007000029, zonder SIM-kaart
-zaktelefoon, Nokia 2100, 351344801880763, [telefoonnummer]
-SIM-kaart T-Mobile, 893116211113147955
-SIM-kaart, 8931162111127250725.
Gelast de teruggave aan aan de uitgevende instantie van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
-Bankpas, Fortis, [nummer],
-Bankpas, VSB, [nummer].
Dit arrest is gewezen door de 7e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Van Woensel, IJland-van Veen en Ludwig, in tegenwoordigheid van Bekker-van der Molen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 april 2005.
Mr. IJland-van Veen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.