ECLI:NL:GHAMS:2005:AU0898

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-000710-04
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Verheul
  • M. Wildenburg
  • J. Dun
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer en distributie van cocaïne door verdachte met medeverdachten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 april 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de invoer van diverse hoeveelheden cocaïne in Nederland. De verdachte was betrokken bij voorbereidingshandelingen voor de invoer en de distributie van cocaïne, waarbij hij onder andere de coördinatie van het afhalen van de cocaïne op Schiphol op zich nam. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar.

De zaak kwam in hoger beroep na een eerdere veroordeling door de rechtbank te Haarlem, waar de verdachte op 3 februari 2004 was veroordeeld. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak grondig onderzocht, inclusief de rol van de verdachte en zijn medeverdachten. De verdachte had een actieve rol in het transport en de distributie van cocaïne, waarbij hij onder andere contact onderhield met koeriers en de logistiek rondom de invoer coördineerde.

Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de hem ten laste gelegde feiten, met uitzondering van enkele punten waarop hij werd vrijgesproken. De ernst van de feiten, de betrokkenheid van de verdachte bij de georganiseerde drugshandel en zijn eerdere veroordelingen werden meegewogen in de strafmaat. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en heeft daarbij ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen.

De uitspraak van het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank voor zover dat aan het oordeel van het hof was onderworpen, en deed opnieuw recht door de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van voorarrest. De beslissing is genomen door de negende meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarin drie rechters zitting hadden.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-000710-04
datum uitspraak 13 april 2005
tegenspraak
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Haarlem (vestiging Schiphol) van 3 februari 2004 in de strafzaak onder parketnummer 15/034131-03 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1942],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres:
[adres], [woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Midden Holland, Huis van Bewaring Haarlem.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is, blijkens mededeling van de raadsvrouw van de verdachte op de terechtzitting, niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 20 januari 2004 en in hoger beroep van 28 juli 2004, 20 oktober 2004 en 1 november 2004, 24 november 2004, 9 februari 2005 en 30 maart 2005.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging (voorzover in hoger beroep nog aan de orde) wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - zal worden vernietigd, aangezien het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 primair en 8 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewezengeachte
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
2. hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2003 tot en met 11 oktober 2003 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam en/of elders in Nederland en/of Brazilië tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen een ander gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen, hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
- voor een persoon, genaamd [koerier], een ticket voor de vlucht van 19 september 2003 naar Sao Paulo geboekt en
- die [koerier] op 19 september 2003 naar Schiphol gebracht en
- (telefonisch) contact opgenomen en gehouden met die [koerier] alsmede met andere personen in verband met het uit te voeren transport van verdovende middelen en omtrent de (hoogte van de) betaling van die [koerier] en
- verblijfkosten van die [koerier] betaald en
- die [koerier] in Brazilië ontmoet en
- zich op 11 oktober 2003 naar Schiphol begeven en
- vervolgens die [koerier] op 11 oktober 2003 van Schiphol opgehaald;
3. hij op 9 oktober 2003 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, 12.000,6 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4. hij op 10 oktober 2003 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5. hij op 11 oktober 2003 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
6. hij op 13 oktober 2003 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, 2.356,9 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
7. hij op 13 oktober 2003 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit als bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen, een materiaal bevattende lidocaïne en/of fenacetine voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd was tot het plegen van die feiten.
Hetgeen onder 2, 3, 4, 5, 6 en 7 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 4 en feit 5
Het hof acht de invoer van cocaïne op 10 en 11 oktober 2003 bewezen, ondanks dat op voornoemde data geen cocaïne in beslag is genomen. Uit de gebezigde bewijsmiddelen vloeit voort dat bij het transport van 10 en 11 oktober 2003 deels dezelfde personen betrokken waren, die verantwoordelijk waren voor de bewezengeachte invoer van cocaïne op 9 en 13 oktober 2003. De bij de invoer op 10 en 11 oktober 2003 toegepaste modus operandi was, op voor de toedracht relevante punten, dezelfde als de modus operandi op 9 en 13 oktober 2003, op welke data wel materiaal bevattende cocaïne en voor harddrugs bestemde versnijdingsmiddelen, bevattende een hoeveelheid cocaïne, zijn aangetroffen. Het hof gaat er bij die stand van zaken van uit dat ook de invoeren op 10 en 11 oktober 2003 de stof cocaïne betrof, en dat daarop bij de verdachte, gezien de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de verdachte, blijkens de gebezigde bewijsmiddelen, heeft gehandeld en gelet op hetgeen de algemene ervaring leert, minstgenomen voorwaardelijk opzet aanwezig was. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel dienen te leiden, zijn gebleken noch aannemelijk geworden.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
ten aanzien van het onder 2 bewezengeachte
medeplegen van een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden door zich of een ander gelegenheid of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
ten aanzien van het onder 3, 4, 5 en 6 bewezengeachte
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 7 bewezengeachte
medeplegen van een feit, bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achtenzeventig maanden met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en zes maanden met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan invoer van diverse hoeveelheden cocaïne en voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne in Nederland en voor het verkopen, verstrekken, afleveren en vervoeren van cocaïne. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding onder handelaren en gebruikers. Cocaïne is een voor de gezondheid schadelijke stof en gaat ook gepaard met andere vormen van criminaliteit, vaak gepleegd door gebruikers in het kader van financiering van hun behoefte aan cocaïne.
Verdachte ondersteunde en coördineerde het afhalen van de cocaïne van Schiphol. Hij trad op als chauffeur, onderhield onder meer contact met medeverdachte [medeverdachte] in verband met de overdracht van de koffers cocaïne door de koeriers aan [medeverdachte] en gaf dag en tijdstip van arriveren, alsmede uiterlijke kenmerken van de koeriers door aan zijn medeverdachten.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 20 december 2004, is verdachte eerder ter zake van strafbare feiten veroordeeld.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de inhoud van een over verdachte uitgebracht rapport van Reclassering Nederland van 20 oktober 2004.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 1 telefoontoestel Nokia 6310, toestel zit in beschermhoes incl. simkaart,
die aan verdachte toebehoort dient te worden verbeurdverklaard en is daarvoor vatbaar aangezien het bewezengeachte met betrekking tot dit voorwerp is begaan of voorbereid.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep (voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen) en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 primair en 8 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 subsidiair, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIJF JAREN.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
* 1 telefoontoestel Nokia 6310, toestel zit in beschermhoes incl. simkaart.
Dit arrest is gewezen door de negende meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Verheul, Wildenburg en Dun, in tegenwoordigheid van mr. Van Stein Callenfels, griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 april 2005.