ECLI:NL:GHAMS:2005:AU1504

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
geen nummer
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Asperen
  • A. de Winter
  • M. Wagenmakers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg over de toepassing van artikel 16a lid 1 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen in het kader van voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 augustus 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vordering tot gevangenhouding van een verdachte, die van 10 juni 2005 tot 23 juni 2005 in een politiecel verbleef. De rechtbank te Haarlem had eerder op 23 juni 2005 de vordering tot gevangenhouding afgewezen. Het hof heeft de feiten en de rechtsgang beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat het bepaalde in artikel 16a lid 1 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen ten aanzien van de verdachte is geschonden. Dit artikel bepaalt dat een persoon die in een politiecel verblijft, daar maximaal tien dagen kan verblijven, gerekend vanaf het eerste moment van verblijf. Het hof oordeelt echter dat deze enkele omstandigheid, behoudens bijzondere gevallen, niet met zich meebrengt dat geen gevangenhouding kan worden bevolen.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de vordering tot gevangenhouding toegewezen. De verdachte zal voor een termijn van 30 dagen in voorlopige hechtenis worden genomen, maar het hof heeft besloten om het bevel tot voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang te schorsen onder bepaalde voorwaarden. Deze voorwaarden omvatten onder andere dat de verdachte zich niet zal onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, zich zal houden aan de aanwijzingen van de Jeugdreclassering en zich niet schuldig zal maken aan strafbare feiten.

De advocaat-generaal heeft kennis genomen van deze beschikking en deze ter kennis van de verdachte gebracht. De uitspraak van het hof is van belang voor de interpretatie van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en de toepassing van voorlopige hechtenis in gevallen waarin de verdachte in een politiecel verblijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM, ZEVENDE MEERVOUDIGE STRAFKAMER
BESCHIKKING in raadkamer op het hoger beroep van de officier van justitie in de zaak van
[verdachte]
tegen de beschikking van de rechtbank te Haarlem van 23 juni 2005, houdende afwijzing van de vordering tot gevangenhouding.
De feiten en de rechtsgang
Het hof heeft kennis genomen van de akte van de griffier van de rechtbank te Haarlem van 5 juli 2005, waarbij door de officier van justitie hoger beroep is ingesteld van voormelde beschikking van die rechtbank.
Het hof heeft gezien de beschikking waarvan beroep en heeft kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van verdachte en heeft gehoord de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door diens raadsman mr. M.W. Eschauzier.
De beoordeling
Artikel 16a lid 1 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
In afwijking van artikel 16, eerste lid, eerste volzin, kan de selectiefunctionaris bepalen dat een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemende maatregel is gelast en die in een politiecel verblijft, daar voor een periode van maximaal tien dagen zal verblijven, nadat hij heeft vastgesteld dat er voor deze persoon geen plaats is in een inrichting.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de bewoordingen van het vorenstaande wetsartikel geen aanknopingspunten biedt voor de opvatting dat de daarin genoemde periode van maximaal tien dagen gerekend moet worden vanaf de bewaring, terwijl ook overigens geen redenen zijn die tot die opvatting nopen.
Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat de bedoelde periode van maximaal tien dagen geldt vanaf het eerste ogenblik dat de betreffende minderjarige in een politiecel verblijft.
In deze zaak heeft de verdachte van 10 juni 2005 tot 23 juni 2005 (dat wil zeggen: 13 dagen) in een politiecel verbleven.
Het hof is derhalve met de rechtbank van oordeel dat het bepaalde in artikel 16a lid 1 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen ten aanzien van verdachte is geschonden. In afwijking van de rechtbank is het hof evenwel van oordeel dat deze enkele omstandigheid behoudens bijzondere gevallen, die hier niet aannemelijk zijn geworden, niet met zich brengt dat geen gevangenhouding kan worden bevolen.
Het hof acht niettemin termen aanwezig het door verdachte gedane verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis te honoreren onder de navolgende voorwaarden.
De beslissing
Het hof:
VERNIETIGT de beschikking waarvan beroep.
WIJST TOE de vordering tot gevangenhouding.
BEVEELT alsnog de gevangenhouding van de verdachte voor een termijn van 30 dagen en bepaalt, dat de voorlopige hechtenis zal worden ondergaan in een daartoe bij of krachtens de wet aangewezen huis van bewaring in Nederland.
SCHORST het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met onmiddellijke ingang.
Zulks onder de voorwaarden dat hij:
1. indien de opheffing der schorsing mocht worden bevolen, zich niet aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis zal onttrekken;
2. ingeval hij wegens het feit waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, tot andere dan vervangende vrijheidsstraf mocht worden veroordeeld, zich aan de tenuitvoerlegging daarvan niet zal onttrekken;
3. aan iedere oproeping vanwege een justitiële instantie gevolg zal geven;
4. zich niet zal schuldig maken aan strafbare feiten;
5. zich zal houden aan de aanwijzingen van de Jeugdreclassering Noord-Holland, afdeling Haarlem in het kader van het verlenen van hulp en steun aan verdachte.
Deze beschikking is gegeven op 17 augustus 2005 in raadkamer van dit hof door
mr. Van Asperen, voorzitter,
mrs. De Winter en Wagenmakers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. Huitema als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van verdachte.
Amsterdam, 17 augustus 2005,
de advocaat-generaal