ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3281

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
71/05 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.L.G.A. Stille
  • P.J.N. van Os
  • G. Kleykamp-van der Ben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van klager tegen de beslissing van de Kamer van Toezicht over de notaris

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 september 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te 's-Gravenhage. Klager, wonende te [plaats], had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beslissing van de Kamer van 15 december 2004, waarin zijn verzet tegen een eerdere afwijzing van zijn klacht door de voorzitter van de Kamer als kennelijk ongegrond was verklaard. De klacht van klager betrof het handelen van de notaris, mr. [W], die volgens klager niet als notaris waardig had gehandeld en hem had misleid. De mondelinge behandeling vond plaats op 17 november 2004, waarbij klager, de notaris en diens advocaat aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat klager niet ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat de voorzitter van de Kamer op basis van artikel 99 van de Wet op het Notarisambt klachten kan afwijzen die kennelijk niet ontvankelijk of ongegrond zijn. Het hof heeft de eerdere beslissing van de Kamer bevestigd, waarbij de klacht van klager als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De voorzitter van de Kamer had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een ander oordeel zouden leiden. Klager had zijn klacht samengevat in vijf punten, waaronder beschuldigingen van leugens en partijdigheid van de notaris. Het hof heeft geconcludeerd dat de klacht niet aannemelijk was gemaakt en heeft de beslissing van de Kamer bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 15 september 2005 in de zaak onder rekestnummer 71/2005 NOT van:
[S],
wonende te [plaats],
APPELLANT,
t e g e n
MR. [W]
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
Gemachtigde: mr. S. Müller.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Door appellant, verder te noemen klager, is bij een op 14 januari 2005 ter griffie ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te ’s-Gravenhage, verder te noemen de kamer, van 15 december 2004.
1.2. Bij die beslissing heeft de kamer ongegrond verklaard het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van 8 september 2004, waarin de voorzitter de klacht van klager als kennelijk niet-ontvankelijk en voor het overige als kennelijk ongegrond heeft afgewezen.
1.3. Van de zijde van de notaris is op 28 februari 2005 een verweerschrift - met bijlagen - ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. Op 12 april 2005 en op 21 juni 2005 zijn van de zijde van klager nog twee brieven ter griffie van het hof ingekomen
1.5. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 23 juni 2005. Verschenen zijn klager, de notaris vergezeld van zijn gemachtigde. Zij hebben het woord gevoerd. Klager en de gemachtigde van de notaris aan de hand van een pleitnotitie.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde en bedoelde stukken.
3. De ontvankelijkheid van het hoger beroep
3.1. In het algemeen staat – op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 1 Wet op het notarisambt, verder te noemen WNA – tegen een beslissing van de kamer op een klacht het rechtsmiddel hoger beroep bij dit hof open. Artikel 99 leden 2, 6 en 10 WNA bepalen echter, verkort weergegeven en voor zover hier van belang, dat de voorzitter kennelijk niet ontvankelijke en kennelijk ongegronde klachten, alsmede klachten die naar zijn oordeel van onvoldoende gewicht zijn, kan afwijzen, dat tegen een dergelijke beslissing verzet kan worden gedaan bij de kamer en dat tegen de beslissing van de kamer dat het verzet ongegrond is geen rechtsmiddel openstaat.
3.2. Op grond van het voorgaande is klager in het hoger beroep niet ontvankelijk.
3.3. Het vorenoverwogene leidt tot de navolgende beslissing.
4. De beslissing
Het hof:
- verklaart klager niet ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van 15 december 2004.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, P.J.N. van Os en G. Kleykamp-van der Ben en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 15 september 2005.
Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen ’s­Gravenhage
Beslissing op het verzet tegen de afwijzende beslissing d.d. 8 september 2004 van de voorzitter van de Kamer als bedoeld in artikel 99 lid 2 van de Wet op het Notarisambt inzake de klacht onder nummer 04­16, welk verzet is ingesteld door:
[S],
wonende te [plaats],
hierna ook te noemen: klager,
tegen
mr [W],
notaris te [plaats],
hierna ook te noemen: de notaris,
advocaat mr J.D. Loorbach te Rotterdam.
De procedure
Het verzet is ingekomen op 21 september 2004.
De mondelinge behandeling heeft ter vergadering van de Kamer plaatsgevonden op 17 november 2004. Daarbij waren aanwezig klager, de notaris en zijn advocaat.
Van het verhandelde is proces-verbaal opgemaakt.
Het verzet en het verweer van de notaris
Klager heeft zijn klacht, ingediend op 2 juni 2004, in het verzetschrift gehandhaafd.
De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
De beoordeling van het verzet
Het verzet is tijdig ingesteld.
De Kamer verwijst voor de voorgeschiedenis en de inhoud van de klacht naar hetgeen terzake in de beslissing d.d. 8 september 2004 van de voorzitter is overwogen.
De Kamer is van oordeel dat de voorzitter de klacht voorzover de klacht betrekking heeft op handelingen/gedragingen van de notaris die klager vóór 2 juni 2001 ­ als begin van de vervaltermijn voor het indienen van een klacht ­ heeft geweten, terecht kennelijk niet­ontvankelijk heeft verklaard.
Het verzet zal daarom op dit onderdeel ongegrond worden verklaard.
Voorzover de klacht betrekking heeft op handelingen/gedragingen van de notaris ná 2 juni 2001 is de Kamer van oordeel dat de voorzitter de klacht ­ gezien de ten tijde van het nemen van de voorzittersbeslissing bekende feiten en het verhandelde ter hoorzitting ­ terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard. De Kamer kan zich geheel en al verenigen met hetgeen de voorzitter ter motivering van zijn oordeel heeft overwogen. Er zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden gesteld of gebleken, die de Kamer tot een ander oordeel nopen.
Het verzet zal daarom ook op dit onderdeel ongegrond worden verklaard.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
De beslissing in verzet
De Kamer van Toezicht voormeld:
verklaart het verzet ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs J.S.W. Holtrop, voorzitter, R. van der Galiën, J.Z. Moree, M.G.L. den Os-Brand en N.P.C. van Wijk, en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr A. Saab, in het openbaar uitgesproken op 15 december 2004.
Van deze beslissing wordt door de secretaris een afschrift gezonden aan de notaris en aan klager, aan klager bij aangetekende brief.
Ingevolge artikel 99, lid 10, van de Wet op het Notarisambt staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.
Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen ’s­Gravenhage
Beslissing van de voorzitter van de Kamer als bedoeld in artikel 99 lid 2 van de Wet op het notarisambt (verder Wna) inzake de klacht onder nummer 04-16 van:
[S],
wonende te [plaats],
hierna ook te noemen klager,
tegen
mr [W],
notaris te [plaats].
De procedure
De voorzitter heeft kennis genomen van:
? De klachtbrief met bijlagen, ingekomen 2 juni 2004
? Het antwoord van de notaris met bijlagen
? De brieven van klager van 17 juli en 29 juli 2004, waarbij wordt afgezien van repliek.
Op 19 augustus 2004 heeft een voorzittersgesprek plaatsgevonden (verder te noemen het verhoor). Daarbij waren aanwezig mr R.J. Paris, voorzitter, bijgestaan door mr E.G.H. Laurijssen, secretaris, alsmede klager en de notaris. Van het verhandelde is proces-verbaal opgemaakt.
De voorgeschiedenis
Op 20 april 2000 werd door de notaris gepasseerd ten gunste van de heren A.H.A. [T] en E.J.P.R. [H] (hierna: [T] en [H]), ieder voor de onverdeelde helft, een akte van eigendomsoverdracht betreffende de onroerende zaak Gunning Mavo gelegen aan de Tesselschadestraat 1 te [plaats]. De aankoop en levering was gefinancierd met een tijdelijke hypothecaire lening door de ING Bank NV, welke lening op 30 oktober 2000 afliep.
Op 2 oktober 2000 heeft de heer [H] de notaris telefonisch verzocht een leveringsakte op te maken en meegedeeld dat nadere informatie over koopsom en personalia koper zouden volgen.
Op 18 oktober 2000 kreeg de notaris via [H] de naam, het mobiele telefoonnummer en adres van klager.
De notaris heeft klager niet kunnen bereiken.
Op verzoek van [H] was een passeerafspraak gemaakt op 19 oktober 2000. Op die datum is alleen [H] verschenen.
Bij gezamenlijke brief van klager en [T] d.d. 3 november 2000 aan de heer Goosman van de ING Bank schreven zij: “Op dit moment kunnen wij een concrete verkoopovereenkomst tonen omtrent de verkoop van Tesselschadestraat 1 te [plaats]. Dhr [H] was al eerder overeengekomen met de koper Dhr Slot, nu ben ik ook bereid om de handtekening te zetten onder de reeds eerder opgemaakte akte van levering. Maar Dhr [H] is nu niet meer bereid om zijn handtekening te zetten….”
Op 15 januari 2001 is het pand door de ING Bank openbaar verkocht voor NLG 3.300.000,-.
Op 6 april 2002 heeft naar aanleiding van een door klager aangespannen procedure tegen [H] en [T] een gesprek plaatsgevonden op het kantoor van de notaris waarbij aanwezig waren klager, zijn advocate mr C.P. van den Berg, de notaris en diens kantoorgenoot notaris mr [Y].
Op 17 april 2002 heeft de notaris, daartoe opgeroepen door de advocate van klager, een getuigenverklaring afgelegd voor de rechtbank.
Bij vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 17 december 2003 is in conventie de vordering van klager tot veroordeling van [H] en [T] tot betaling van NLG 1.275.000,- bij wijze van schadevergoeding voor het niet nakomen van de verkoopovereenkomst afgewezen en is hij in reconventie veroordeeld tot betaling van de schade ten gevolge van een door hem gelegd beslag op het pand.
De klacht
Klager heeft zijn klacht als volgt samengevat:
1. de notaris heeft gelogen op 6 april 2002 en tijdens het getuigenverhoor op 17 april 2002, en ook daarna nog
2. de notaris heeft een verkeerde voorstelling van zaken (juridisch gezien) willen geven
3. de notaris is niet als notaris waardig te werk gegaan, maar als partijdig jurist
4. de notaris heeft in menselijk opzicht onwaardig en manipulerend gedrag naar klager getoond
5. de notaris heeft gehandeld in strijd met de beroeps- en gedragsregels voor notarissen.
Klager heeft daartoe het volgende aangevoerd:
Ad 1 en 2: De verklaringen van de notaris in het gesprek op 6 april 2002 en die tijdens het getuigenverhoor op 17 april 2002 verschillen. Het gaat om het op 2 oktober 2000 gevoerde telefoongesprek tussen [H] en de notaris. Op 6 april 2002 kon de notaris zich het gesprek van 2 oktober 2000 niet herinneren, terwijl hij zich dat gesprek op 17 april 2002 wel weet te herinneren. In dat telefoongesprek heeft [H] gezegd dat de school was verkocht. Er was toen dus een koopovereenkomst. Op 17 april 2002 verklaarde de notaris dat hij niet wist of er overeenstemming was over de koop. De notaris heeft gelogen en heeft geprobeerd voortdurend een verkeerde voorstelling van zaken te geven. Bij een correcte en waarheidsgetrouwe getuigenverklaring zou de uitkomst van het proces van klager tegen [H] en [T] heel anders zijn geweest.
Ad 3: De notaris heeft in de periode van 2 oktober 2000 tot 19 oktober 2000 geen contact opgenomen met [T] of met klager. Hij heeft derhalve als partijdig jurist voor [H] gehandeld.
Ad 4: Toen klager aankondigde een procedure te beginnen bij de Kamer van Toezicht, kwam de notaris weer met een verhaal dat hij op feitelijkheden in het dossier was gestuit. Deze feitelijkheden hebben tot op heden niets nieuws opgeleverd. De notaris heeft met zijn opmerking alleen getracht klager te laten afzien van zijn klacht en aldus klager misleid en gemanipuleerd.
Ad 5 Door zijn handelwijze heeft de notaris de beroeps- en gedragsregels overtreden.
Klager stelt dat de notaris bij uitstek de persoon is op wie men in de maatschappij blindelings moet kunnen vertrouwen en dat dit vertrouwen door het gedrag van de notaris is geschaad, waardoor klager schade heeft geleden.
De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna ­voor zover nodig­ zal worden besproken.
De beoordeling
Ingevolge artikel 99 lid 12 Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende een vervaltermijn van drie jaren na de dag waarop de tot de klacht gerechtigde heeft kennis genomen van het handelen of nalaten van een notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven. De klacht is ingediend op 2 juni 2004. Voor zover de klacht betrekking heeft op handelingen/gedragingen van de notaris die klager vóór 2 juni 2001 heeft geweten, dient de klacht niet ontvankelijk te worden verklaard.
Desgevraagd heeft klager verklaard dat de klacht die overblijft met name ziet op het feit dat:
a. de notaris op 6 april 2002 en 17 april 2002 twee verschillende verklaringen heeft afgelegd
b. in ieder geval op 17 april 2002 niet de waarheid heeft gesproken.
Daartoe overweegt de voorzitter als volgt:
Met betrekking tot de vraag of de notaris op 6 april 2002 een andere verklaring heeft afgelegd dan op
17 april 2002 heeft klager tijdens het verhoor erkend dat hij dit niet aannemelijk kan maken en dat zijn advocaat, die aanwezig was bij het gesprek op 6 april 2002, tijdens het getuigenverhoor op 17 april 2002 deze vraag ook niet aan de orde heeft gesteld.
Voorts heeft de notaris volgens klager op 17 april 2002 niet de waarheid gesproken. Het gaat om het telefoongesprek op 2 oktober 2000 tussen [H] en de notaris, waarbij klager naar zijn zeggen naast [H] heeft gezeten. [H] heeft toen gezegd dat de school was verkocht, hetgeen volgens klager impliceerde dat er wilsovereenstemming was tussen partijen, aangezien [H] ook namens [T] zou hebben gesproken. Het proces-verbaal van het getuigenverhoor van [H] is niet aan de Kamer ter beschikking gesteld, maar uit het vonnis van de rechtbank volgt dat [H] toen kennelijk niet heeft verklaard dat er wilsovereenstemming is geweest. Zulks spoort met de verklaring van de notaris. Andere bewijsmiddelen zijn de Kamer niet ter beschikking gesteld.
Dit onderdeel van de klacht moet als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
Naar de voorzitter begrijpt houdt de klacht ook nog in dat de notaris klager indertijd had moeten waarschuwen dat deze alleen maar dacht dat er een koopovereenkomst was dan wel navraag had moeten doen bij [T]. Daardoor heeft de notaris klager een verkeerde voorstelling (juridisch gesproken) gegeven dan wel als partijdig jurist gehandeld voor [H]. Dit slaat terug op gebeurtenissen in 2000, waarvan klager vóór 2 juni 2001 wist, zodat gelet op de hierboven genoemde vervaltermijn - zoals ook reeds tijdens het verhoor aan klager is medegedeeld - dit deel van de klacht moet worden afgewezen als kennelijk niet ontvankelijk.
Met betrekking tot de klacht dat de notaris door manipulatie en misleiding klager heeft willen afhouden van het indienen van de onderhavige klacht overweegt de voorzitter het volgende.
Tijdens het verhoor heeft de notaris verklaard dat de feitelijkheden waarop hij doelde de aantekening betrof in het dossier dat [H] op 4 oktober 2000 aan een medewerker van kantoor, Rijnvis, had medegedeeld dat de koopprijs rond de NLG 2.300.000,- lag, dus dat [H] op dat moment kennelijk nog geen duidelijkheid had over de koopprijs. De voorzitter vermag in een en ander geen manipulatie dan wel misleiding te zien. Klager heeft tijdens het verhoor nog verklaard dat de notaris in een gesprek op 29 januari 2004 heeft erkend dat [H] op 2 oktober 2000 heeft aangegeven dat er op dat moment een koopovereenkomst was. De notaris heeft dit ontkend. Voor zover klager nog meer heeft aangevoerd, is dat niet concreet geformuleerd. Klager heeft terzake in elk geval niet enig bewijsmiddel overgelegd.
Ook dit onderdeel van de klacht moet als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
Niet is aannemelijk geworden of gemaakt of dan wel welke beroeps- en gedragsregels zouden zijn geschonden.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de klacht als kennelijk niet ontvankelijk dan wel als kennelijk ongegrond moet worden aangemerkt.
De beslissing
De voorzitter van genoemde Kamer van Toezicht:
Wijst de klacht af als kennelijk niet ontvankelijk in voege als hierboven overwogen en voor het overige als kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr R.J. Paris, voorzitter, op 8 september 2004.
Van deze beslissing wordt door de secretaris een afschrift gezonden aan de notaris en aan klager, aan klager bij aangetekende brief.
Klager kan, indien hij daartoe aanleiding zou vinden, binnen veertien dagen na de dag van verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Kamer van Toezicht. In geval van verzet dient klager gemotiveerd aan te geven met welke overwegingen van de voorzitter hij zich niet kan verenigen en kan klager daarbij vragen over zijn verzet te worden gehoord.