GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 15 september 2005 in de zaak onder rekestnummer 5/2005 NOT van:
[naam],
wonende te [plaats],
APPELLANT,
MR. [naam],
notaris te [plaats],
en
MR. [naam],
kandidaat-notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDEN.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Door appellant, verder te noemen klager, is bij een op 3 januari 2005 ter griffie ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Breda, verder te noemen de kamer, van 2 december 2004 waarbij de klacht van klager tegen geïntimeerden, verder te noemen de notaris en de kandidaat-notaris, deels niet ontvankelijk en voor het overige ongegrond is verklaard.
1.2. Op 18 januari 2005 is van de zijde van klager een aanvullend verzoekschrift ter griffie ingekomen.
1.3. Van de zijde van de notaris is op 17 februari 2005 een verweerschrift - met bijlagen - ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 23 juni 2005. Verschenen zijn klager, de notaris en de kandidaat-notaris Allen hebben het woord gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde en bedoelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar het geen de kamer in de bestreden beslissing
heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer
geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. De ontvankelijkheid van klager in zijn klacht voorzover betrekking hebbende op de handelwijze van de notaris in de periode vóór 17 juni 2001
4.1. Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of de klacht tegen de notaris voor zover betrekking hebbende op zijn handelen in 2000, gezien het tijdstip van indiening, ontvankelijk is.
Nu klager zijn klacht in eerst instantie na de invoering van de Wet op het Notarisambt, hierna: WNA, heeft ingediend, dient het hof de ontvankelijkheid van de klacht te beoordelen aan de hand van het bepaalde in artikel 99 lid 12 WNA. Ingevolge artikel 99 lid 12 WNA kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot de klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen.
4.3. Klager heeft op 17 juni 2001 een klacht bij de kamer ingediend, terzake van de verdeling van de nalatenschap van zijn moeder, [naam], verder te noemen de erflaatster, overleden op 27 december 2000. Dat betekent dat klager in beginsel niet kan worden ontvangen in zijn klacht, voor zover die betreft het handelen van de notaris dat aan klager bekend was in de periode vóór 17 juni 2001. Dit leidt er toe dat klager niet ontvangen kan worden in de navolgende klachtonderdelen:
- Het ongevraagd afgelegde bezoek door de notaris aan de erflaatster. De notaris wilde de administratie van erflaatster meenemen, hetgeen zij geweigerd heeft, waarna de notaris erflaatster onheus heeft bejegend;
- Het verzoek van de notaris aan klager met dezelfde strekking een week later. De notaris heeft klager telefonisch benaderd en onder het uiten van dreigementen hem opgedragen alles in het werk te stellen de bankbescheiden van erflaatster aan hem - de notaris - af te staan.
- Het door de notaris zonder enig overleg met de erfgenamen bij de bank wijzigen van de tenaamstelling van de rekeningen op de sterfdag van erflaatster en vervolgens ( 3 weken later) het blokkeren van die rekeningen;
- Het uitschakelen van notaris mr.[naam] als boedelnotaris.
5. Het standpunt van klager voorzover nog van belang
5.1. De notaris heeft met een uiterst slordige opgave en zonder toestemming van de erfgenamen de door klager opgestelde successieaangifte vervangen, waarbij hij grove fouten ten nadele van de erfgenamen heeft gemaakt die slechts ten dele zijn hersteld. Ondanks uitdrukkelijke bezwaren van klager hanteert de notaris daarbij onjuiste bedragen, deels uit slordigheid en deels ter bevoordeling van klagers zwager.
Bovendien is het vruchtgebruik van erflaatster, zijnde het niet verdeelde erfdeel van de vader van klager waarover reeds successierecht was voldaan, niet opgenomen in de aangifte.
5.2. De notaris heeft in de door hem opgestelde nieuwe conceptakte van verdeling welbewust de door klager vóór en na het overlijden van erflaatster gemaakte kosten verzwegen.
5.3. De notaris heeft het reeds door hem ontvangen honorarium zonder
gespecificeerde nota en onder vermelding van “juridische adviezen” alsnog opgevoerd ten laste van de boedel onder gezamenlijke kosten, terwijl daarvan deel uitmaakten advieskosten, gemaakt uitsluitend ten behoeve van klagers zwager dan wel van een van de erfgenamen.
5.4. Ondanks klagers herhaalde en dringende waarschuwingen is door wanbeheer van de notaris de helft van de waarde (van circa € 300.000,--) van de geblokkeerde effectenportefeuille verloren gegaan.
5.5. De notaris heeft klagers verzoek om een gezamenlijk gesprek met de erfgenamen, dan wel om mediation afgewezen en trekt zich thans ten onrechte terug op grond van het argument dat de standpunten ver uiteen liggen, hetgeen volgens klager geen reden kan en mag zijn om de verdeling van de nalatenschap maar achterwege te laten.
6. Het standpunt van de notaris en de kandidaat-notaris voor zover thans nog van belang
6.1. De notaris en de kandidaat-notaris hebben de stellingen van klager gedeeltelijk betwist en zij verweren zich als volgt. De notaris en de kandidaat-notaris erkennen dat in de successieaangifte twee berekeningsfouten zijn geslopen en dat het vruchtgebruik niet in de successieaangifte is verwerkt. Echter deze fouten zijn een week later - met in achtneming van de gegevens van alle erfgenamen - hersteld. Zij betwistten uitdrukkelijk dat de fouten opzettelijk zijn gemaakt.
6.2. De notaris en de kandidaat-notaris hebben ten aanzien van het klachtonderdeel betreffende de kosten betoogd dat de kosten van klager nog steeds ter discussie staan, aangezien deze kosten niet door de overige erfgenamen worden geaccepteerd, hetgeen een voorwaarde is om opgenomen te worden in de verdeling.
Voor wat betreft de voorschotnota van de notaris, die pas in 2004 is verzonden, merkt de notaris op dat deze zonder enig commentaar door de overige erfgenamen met betrekking tot hun aandeel is voldaan. Bovendien zijn deze kosten algemene boedelkosten en hebben zij geen betrekking op de kosten gemaakt ten behoeve van een van de andere erfgenamen dan wel van de zwager van klager.
6.3. Ten aanzien van het klachtonderdeel met betrekking tot de effectenportefeuille hebben de notaris en de kandidaat-notaris naar voren gebracht dat het slechte beursklimaat er toe geleid heeft dat de effectenportefeuille in waarde is verminderd. De onderlinge verdeeldheid van de erfgenamen stond en staat nog steeds een snelle afwikkeling van de verdeling hiervan in de weg.
6.4. De notaris en de kandidaat-notaris hebben ten aanzien van het klachtonderdeel betreffende de mediation gesteld dat - gelet op de uitgebreide correspondentie en het telefonisch overleg - is gebleken dat de overige erfgenamen geen prijs stellen op een gesprek met klager.
7. De beoordeling voor zover thans nog aan de orde
7.1. Het hof is van oordeel dat, nu klager zijn klachten niet specifiek heeft toegespitst op de kandidaat-notaris, dient te gelden dat de klachten die klager de notaris verwijt ook ten aanzien van de kandidaat-notaris gelden vanaf juni 2003, zijnde het tijdstip waarop de kandidaat-notaris is begonnen de boedel mede te behandelen.
7.2. Het hof zal zich thans beperken tot de door klager binnen de in artikel 99 lid 12 WNA genoemde termijn - bij brief van 17 juni 2004 - ingediende klachten, welke nadien in eerste instantie bij repliek en tijdens de mondelinge behandeling van de klacht nader zijn toegelicht door klager en beoordeeld door de kamer in haar beslissing van 2 december 2004.
7.3. Met betrekking tot de klacht over de door klager geclaimde kosten is het hof van oordeel dat, gelet op de wezenlijke meningsverschillen tussen de erfgenamen onderling, het voor zichzelf spreekt dat de notaris, dan wel de kandidaat-notaris, zelfstandig de aangifte inzake het successierecht heeft verzorgd, zonder daarbij de aangifte van klager te betrekken. Klager ging immers uit van zijn eigen – afwijkend - standpunt. Het past de boedelnotaris niet om de aangifte uitsluitend te baseren op het standpunt van klager.
Ten aanzien van het vruchtgebruik en de overige onzorgvuldigheden is het hof van oordeel dat de kandidaat-notaris de verweten omissies dienaangaande tijdig heeft hersteld. Bij de beoordeling heeft het hof betrokken de stelling van de notaris en de kandidaat-notaris dat de aangifte is hersteld met in achtneming de gegevens van alle erfgenamen. Deze stelling is door klager niet weersproken. Het hof is dan ook van oordeel dat klager dit klachtonderdeel onterecht heeft voorgesteld. Het hof acht dit klachtonderdeel ongegrond.
7.4. De klachtonderdelen zoal genoemd onder 5.2, 5.4 en 5.5 zal het hof gezamenlijk behandelen, aangezien deze klachtonderdelen in onderlinge samenhang beschouwd zo nauw met elkaar zijn verweven dat zulks een gezamenlijke bespreking rechtvaardigt.
Uitgangspunt voor het hof is bij de beoordeling van de klachten dat de meningsverschillen tussen de erfgenamen er toe hebben geleid dat in de conceptakte van verdeling de kosten van klager niet kunnen worden opgenomen, omdat de overige erfgenamen hiermee niet kunnen instemmen. Dit geldt evenzeer voor het voorstel om een gezamenlijk gesprek te voeren. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de standpunten ten aanzien van de kosten en omtrent de effectenportefeuille de erfgenamen nog steeds verdeeld houden en dat de houding van klager daarin niet zonder betekenis is. Van een boedelnotaris kan niet gevergd worden dat hij ten koste van alles tot een verdeling dient te geraken als de meningsverschillen zo wezenlijk zijn. Het hof is van oordeel dat deze klachtonderdelen ongegrond zijn.
7.5. Het hof is van oordeel dat ingevolge artikel 55, tweede lid, WNA een geschil over de hoogte van declaraties door de meest gerede partij aan de voorzitter van het bestuur van de ring van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie kan worden voorgelegd. De ringvoorzitter toetst alsdan volledig. Tegen de beslissing van de ringvoorzitter staat beroep open bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het hof kan, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, een dergelijk geschil slechts marginaal toetsen. Het hof komt aldus tot het oordeel dat geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die tot het oordeel nopen dat de notaris in redelijkheid niet tot zijn declaratie had kunnen komen. Hierbij is onder meer van belang dat klager zijn stellingen ten aanzien van dit klachtonderdeel niet nader onderbouwd heeft door middel van bescheiden, waaronder de declaratie die het onderdeel van het geschil vormt. Bovendien heeft klager verzuimd aan te geven in hoeverre de nota van de notaris niet deugt, daarbij in aanmerking nemende dat het betreft een voorschotnota die pas in 2004 door de notaris is verzonden. De klacht is in zoverre ongegrond.
7.6. Het hof zal het verzoek van de notaris om vergoeding van de kosten van deze procedure passeren, reeds hierom omdat voor een dergelijk verzoek geen plaats is in de onderhavige tuchtprocedure.
7.7. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan
als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
7.8. Het hier voor overwogene leidt tot de navolgende beslissing.
- vernietigt de bestreden beslissing van de kamer voor zover het betreft de punten zoals genoemd onder 6.b. en 6.g. en opnieuw rechtdoende;
- verklaart klager in de klachtonderdelen zoals genoemd onder punt 2.b en 2.g van de beslissing van de kamer, niet ontvankelijk;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, P.J.N. van Os en G. Kleykamp-van der Ben en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 15 september 2005.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE BREDA.
op de 17 juni 2004 ingekomen klacht van [naam], wonende te [plaats], tegen notaris mr. [naam], gevestigd te [plaats], en tegen de te zijnen kantore werkzame kandidaat-notaris mevr. mr. [naam].
1. Het verloop van de zaak.
Na het tussen partijen gevoerde schriftelijke debat, dat blijkt uit hun brieven (met bijlagen) van 5 juli 2004, 20 juli 2004 en 16 augustus 2004, heeft op 17 november 2004 de mondeling behandeling van de klacht plaatsgevonden, bij welke gelegenheid klager, de notaris en de kandidaat-notaris door de kamer zijn gehoord.
2. De inhoud van de klacht.
Klager verwijt de notaris op de eerste plaats dat hij in september 2000 zijn inmiddels overleden moeder ongevraagd heeft bezocht en daarbij haar administratie wilde meenemen, hetgeen zij geweigerd heeft, waarna de notaris haar onheus heeft bejegend. De notaris heeft vervolgens een week later klager telefonisch met hetzelfde verzoek benaderd en onder het uiten van dreigementen hem opgedragen alles in het werk te stellen de bankbescheiden van zijn moeder aan hem -de notaris- af te staan.
Klager verwijt de notaris daarnaast ter zake van de afwikkeling van de nalatenschap van zijn moeder onzorgvuldig, onjuist en partijdig handelen, wat zou hebben bestaan uit het volgende:
a. de notaris heeft op de dag van het overlijden van klagers moeder zonder enig overleg met haar erfgenamen bij de bank de tenaamstelling van de rekeningen gewijzigd en vervolgens ( 3 weken) later die rekeningen geblokkeerd;
b. de notaris heeft de ter afwikkeling van de nalatenschap van klagers moeder door de erfgenamen in gezamenlijk overleg aangezochte notaris mr. [naam] te [plaats] uitgeschakeld en die afwikkeling zelf ter hand genomen;
c. de notaris heeft met een uiterst slordige opgave en zonder toestemming van de erfgenamen de door klager opgestelde successieaangifte vervangen, waarbij hij grove fouten ten nadele van de erfgenamen heeft gemaakt die slechts ten dele zijn hersteld. Ondanks uitdrukkelijke bezwaren hanteert de notaris daarbij onjuiste bedragen, deels uit slordigheid en deels ter bevoordeling van klagers zwager;
d. de notaris heeft in de door hem opgestelde nieuwe conceptakte van verdeling willens en wetens de door klager vóór en na het overlijden van erflaatster gemaakte kosten verzwegen;
e. de notaris heeft het overigens reeds door hem ontvangen honorarium zonder gespecificeerde nota en onder vermelding van “juridische adviezen” alsnog opgevoerd ten laste van de boedel onder gezamenlijke kosten, terwijl daarvan deel uitmaakten advieskosten, gemaakt uitsluitend ten behoeve van klagers zwager, dan wel van een van de erfgenamen;
f. ondanks klagers herhaalde en dringende waarschuwingen is door wanbeheer van de notaris de helft van de waarde (van ca. € 300.000,--) van de geblokkeerde effectenportefeuille verloren gegaan;
g. door het blokkeren van de rekeningen houdt de notaris reeds 3,5 jaar de afwikkeling van de nalatenschap tegen, waarbij hij als standpunt inneemt dat het voor hem als partijnotaris niet mogelijk is de akte van verdeling naar ieders genoegen op te stellen;
h. de notaris heeft klagers verzoek om een gezamenlijk gesprek met de erfgenamen, dan wel om mediation afgewezen en trekt zich thans ten onrechte terug op grond van het argument dat de standpunten ver uiteen liggen, hetgeen volgens klager geen reden kan en mag zijn om de verdeling van de nalatenschap maar achterwege te laten.
Op grond van de klachtstukken en hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, moet worden uitgegaan worden van de volgende tussen partijen vaststaande feiten.
- klager is tezamen met zijn broer en zuster erfgenaam in de nalatenschap van hun moeder, overleden op 27 december 2000; klager is door erflater bij codicil tot executeur benoemd en heeft tot haar overlijden haar vermogen en administratie beheerd;
- op verzoek van de broer en zuster van klager, heeft de notaris vóór haar overlijden hun moeder bezocht met het doel met haar te overleggen/ te bespreken of zij inzicht mochten hebben in haar financiën, aangezien zij vragen hadden omtrent de wijze van beheer door klager;
- de notaris heeft ook toen aan klager voorgesteld de administratie aan hem te overhandigen, zodat op zijn kantoor zijn broer en zus zich konden overtuigen van een juist beheer;
- na het overlijden van klagers moeder heeft klager zich voor de afwikkeling van de nalatenschap gewend tot notaris mevr. mr. [naam] te [plaats], terwijl de overige erfgenamen zich met dat doel hebben gewend tot de notaris; het op grond daarvan gedane voorstel van de notaris aan zijn collega mr. [naam] om de nalatenschap collegiaal af te wikkelen is van de hand gewezen, terwijl de overige erfgenamen niet hebben ingestemd met een door notaris mr. [naam] opgestelde concept van akte van verdeling;
- op verzoek van de overige erfgenamen heeft de notaris een tweetal bankrekeningen van erflaatster laten blokkeren;
- vanwege bestaande tussen klager en de overige erfgenamen blijvende meningsverschillen over de wijze van afwikkeling van de nalatenschap is op vordering van de overige erfgenamen klager bij vonnis van de rechtbank Alkmaar van 28 november 2002 veroordeeld mee te werken aan de scheiding en deling van de nalatenschap, met benoeming van de notaris tot boedelnotaris en met tevens benoeming van een onzijdig persoon in geval van weigerachtigheid van klager om aan die scheiding en deling mee te werken. Voorts is klager daarbij veroordeeld eraan mee te werken dat voorafgaand aan de scheiding en deling de erfgenamen ieder 1/3 deel van het saldo op de en/of rekening ten name Boedel van erflaatster ontvangen, aldus dat een bedrag van € 11.344,50 gereserveerd blijft;
- tot de boedel van de nalatenschap behoort tevens een effectenportefeuille;
- klager en de overige erfgenamen zijn in ernstige mate verdeeld over de afwikkeling van de nalatenschap; zo wenst klager onder meer vergoeding uit de boedel van door hem vóór het overlijden van erflaatster gemaakte kosten (door hem begroot op € 61.215,--), vermindering overeenkomstig artikel 1134 BW van het aandeel van de overige
erfgenamen in de nalatenschap tot hun legitieme portie, vergoeding van rentederving en een deel van de fotoalbums;
- kandidaat-notaris mevr. mr. [naam] is sedert juni 2003 als zodanig op het kantoor van de notaris werkzaam en vanaf die tijd al dan niet gezamenlijk met de notaris betrokken geweest bij de behandeling van de boedel.
4. Het standpunt van klager.
Klager stelt zich op het standpunt dat de notaris en kandidaat-notaris door te handelen als door hem hiervoor aangevoerd op onjuiste, slordige en partijdige wijze zich van hun taak hebben gekweten, tengevolge waarvan een correcte afwikkeling van de nalatenschap tot op heden is uitgebleven en waardoor klager alsook de overige erfgenamen schade lijden.
5. Het standpunt van de notaris en kandidaat-notaris.
De notaris en kandidaat-notaris voeren aan dat zij, wat betreft de kandidaat-notaris eerst vanaf 1 juni 2003, ieder afzonderlijk dan wel bij tijd en wijle gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor alle in het kader van de afwikkeling de nalatenschap voltrokken handelingen.
Met betrekking tot de uitsluitend de notaris rakende verwijten omtrent zijn bezoek aan klagers moeder en het verzoek aan klager relevante bescheiden van zijn financieel beheer ter inzage te verstrekken aan zijn broer en zus, voert de notaris aan dat hij uitsluitend klagers moeder op verzoek van haar andere kinderen heeft bezocht met het doel met haar te bespreken of zij inzicht mochten hebben in haar financiën, aangezien zij vragen hadden gesteld omtrent de wijze van financieel beheer door klager.
De notaris ontkent uitdrukkelijk dat hij daarbij klagers moeder onheus heeft bejegend dan wel door bedreigingen onder druk heeft gezet.
Evenmin, zo stelt de notaris, heeft hij jegens klager bij gelegenheid van het vervolgens door hem aan klager namens zijn broer en zus gedaan verzoek de administratie ter inzage te verstrekken, bedreigingen geuit. Bedoeld verzoek was louter bedoeld om door middel van die inzage duidelijkheid te verstrekken over zijn beheer en daarmee eventuele aantijgingen te ontzenuwen.
Ter zake van de eveneens uitsluitend hem rakende verwijten a., b. en e. stelt de notaris zich op de volgende standpunten.
Ad a.
De notaris voert aan dat het in casu een advies betrof en niet een verzoek aan de bank tot blokkering van de betreffende bankrekeningen van erflaatster. Bedoeld advies is volgens hem uitdrukkelijk gedaan op instigatie van de overige erfgenamen, die de notaris als meerderheid na het overlijden van erflaatster als boedelnotaris hadden aangezocht. Daarbij gold dat klager als enige het beheer had over het vermogen van erflaatster en dat reeds voor haar overlijden hierover discussie bestond. Bovendien was het advies tot blokkering mede gebaseerd op het feit dat klager zich beroepende op zijn benoeming tot executeur geen opening van zaken wenste te verschaffen en dat bovendien de executele in een codicil was opgenomen zonder dat aan klager als executeur het bezit/beheer van de nalatenschap was toegekend, hetgeen vereist is.
Verder betwist de notaris dat hij heeft zorggedragen voor de wijziging van de naamstelling van die bankrekeningen; een notaris heeft volgens hem immers geen enkele mogelijkheid dit te regelen, nu daarvoor de medewerking van de gerechtigden is vereist. Wel is mogelijk dat de bank na ontvangst van een overlijdensbericht de toevoeging “erven” maakt.
Ad b.
Anders dan klager stelt heeft volgens de notaris klager zonder overleg met de overige erfgenamen notaris mevr. mr. [naam] ingeschakeld, terwijl de overige erfgenamen, die de meerderheid vertegenwoordigen, hem -de notaris- voor die afwikkeling hebben aangezocht.
Aan mevr. mr. [naam] is dan ook het voorstel gedaan om tot een collegiale afwikkeling te komen, hetgeen is geweigerd, waarna vervolgens vanwege de bestaande meningsverschillen op vordering van de overige erfgenamen de notaris als boedelnotaris door de rechtbank Alkmaar bij vonnis is benoemd.
Ad e.
De notaris betwist met klem dat hij enerzijds als boedelnotaris heeft opgetreden en anderzijds als partijnotaris voor een van de erfgenamen, zodat volstrekt onjuist is klagers stelling dat ten behoeve van die erfgenaam gemaakte advieskosten ten laste van de boedel zijn gebracht.
De eerst in 2004 verzonden voorschotnota is overigens zonder enige commentaar door de overige erfgenamen, voor wat betreft hun aandeel, voldaan.
De notaris en kandidaat-notaris stellen zich beiden ten aanzien van de overige hen gezamenlijk rakende verwijten van klager op de navolgende standpunten.
Ad c.
Zij betwisten uitdrukkelijk dat in de successieaangifte bewust onjuiste bedragen zijn vermeld teneinde klagers zwager te bevoordelen. Zij verwijzen naar een brief waarin duidelijk zou zijn gesteld dat verbeteringen in het ontwerp van de aangifte nodig waren.
Ofschoon de aangifte in beginsel niet complex was, was dit wel het geval ten aanzien van mogelijk aftrekbare kosten.
Verder voeren zij aan dat eerst na het verzenden van de aangifte bleek dat sprake was van een vruchtgebruik van de gehele nalatenschap door erflaatster, zodat tot haar nalatenschap derhalve behoorde een onverdeelde helft van het vermogen van het vruchtgebruik; door het overlijden van erflaatster is dit vruchtgebruik vervallen, waardoor de eigendom toekomt aan de kinderen, hetgeen aan de belastingsdienst is gemeld en wat door die dienst bij wege van bezwaar tegen de voorlopige aanslag is gehonoreerd.
Ad d.
De notaris en de kandidaat-notaris stellen zich op het standpunt dat de kosten die klager opgeeft om in de verdeling te worden betrokken door de overige erfgenamen niet worden geaccepteerd, zodat bij gebreke van overeenstemming daarover deze niet in het concept van de verdeling konden worden opgenomen.
Ad f.
De notaris en kandidaat-notaris voeren aan dat ter zake van het beheer van de effectenportefeuille op deskundigheid van de bank vertrouwd mag worden. Dat die effectenportefeuille inmiddels door het slechte beursklimaat aanzienlijk in waarde is verminderd, vindt louter haar oorzaak in de omstandigheid dat door de meningsverschillen van klager met de overige erfgenamen over de wijze van verdeling van de nalatenschap, waaronder die effectenportefeuille, nog steeds niet tot een afwikkeling daarvan kan worden gekomen.
Ad g.
Ten aanzien van dit klachtonderdeel verwijzen zij naar hetgeen met betrekking tot klachtonderdeel a. reeds is aangevoerd.
Ad h.
De notaris en kandidaat-notaris stellen zich op het standpunt dat uit de vele correspondentie en het telefonisch gevoerd overleg blijkt dat de overige erfgenamen geen prijs stellen op een open gesprek met klager. De door klager ingenomen standpunten zijn overigens telkens aan de overige erfgenamen voorgelegd.
Tot slot voeren zij aan dat zij alles in werk hebben gesteld de boedelbehandeling tot volle tevredenheid van alle erfgenamen tot stand te brengen, doch dat fundamentele meningsverschillen tussen hen hieraan tot op heden in de weg heeft gestaan, hetgeen hen nimmer mag worden aangerekend.
6. De beoordeling en de gronden daarvoor.
Uit het klaagschrift blijkt niet van afzonderlijke verwijten aan het adres van de kandidaat-notaris. Gegeven de omstandigheid dat de kandidaat-notaris vanaf juni 2003 voor en namens de notaris mede de boedel heeft behandeld, gaat de kamer er van uit dat klager de aan de notaris gemaakte verwijten, voor zover die dateren vanaf genoemd tijdstip ook haar aanrekent.
Ten aanzien van de door klager uitsluitend aan de notaris gemaakte verwijten betreffende zijn bezoek aan klagers moeder en het vervolgens aan klager gedaan verzoek haar bankbescheiden en administratie ter inzage te verstrekken, moet worden geconstateerd dat de daaraan door klager ten grondslag gelegde feiten zich reeds hebben voorgedaan in september 2000, terwijl hij zijn klacht hierover eerst op 17 juni 2004 heeft ingediend.
Geconstateerd moet dan ook worden dat klager deze klachtonderdelen niet binnen de in artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt voorgeschreven termijn van 3 jaren (na de dag waarop klager van het verweten handelen heeft kennis genomen) heeft ingediend.
Klager kan dan ook in zoverre niet in zijn klacht (meer) worden ontvangen.
Dit zelfde lot treft het onder a. door klager aan de notaris gemaakte verwijt van het blokkeren van de bankrekeningen en effectenportefeuille van erflaatster, nu dit zich kort (enkele weken) na haar overlijden op 27 december 2000 heeft voorgedaan.
Geheel ten overvloede verdient ten aanzien van deze klachtonderdelen nog opmerking dat de notaris de door klager verweten onheuse bejegening van zijn moeder en van klager zelf uitdrukkelijk heeft betwist, waar tegenover klager geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit de aannemelijkheid van zijn stellingen op enigerlei wijze zou kunnen worden afgeleid.
Daarnaast is door de notaris in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat de blokkering van bedoelde bankrekeningen kort na het overlijden van erflaatster op uitdrukkelijk via de notaris aan de bank gedaan verzoek van de overige erfgenamen heeft plaatsgevonden, dit tegen de achtergrond van de reeds tussen hen bestaande discussie over de wijze van het beheer van klager van het vermogen van hun moeder en de omstandigheid dat klager weliswaar bij codicil tot executeur-testamentair was benoemd, doch zonder toekenning aan hem van het bezit van de nalatenschap.
Van het volstrekt eenzijdig en geheel op eigen initiatief blokkeren van die bankrekening door de notaris, zoals klager stelt, is dan ook niet gebleken.
Ten aanzien van de overige klachtonderdelen (b t/m h) geldt naar het oordeel van de kamer het navolgende.
Ad b.
Dit klachtonderdeel mist een deugdelijke feitelijke grondslag. Gebleken is immers dat klager en de overige erfgenamen verdeeld waren over de vraag door welke notaris de nalatenschap diende te worden afgewikkeld. Klager had daartoe immers opdracht verstrekt aan notaris mr. [naam] te [plaats], terwijl de overige erfgenamen de notaris daarvoor hadden benaderd en een voorstel van de notaris tot een collegiale afwikkeling niet werd geaccepteerd. Van een aanvankelijk gezamenlijk benaderen van notaris mr. [naam], zoals door klager is aangevoerd, is niet gebleken noch heeft klager dit aannemelijk gemaakt.
Een en ander heeft ertoe geleid dat op vordering van de overige erfgenamen de notaris als boedelnotaris is benoemd bij vonnis van de rechtbank Alkmaar van 28 november 2002, zodat niet staande kan worden gehouden dat de notaris zijn ambtgenoot van de afwikkeling van de boedel heeft afgehouden en deze op geheel eigen initiatief zelf ter hand heeft genomen.
Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Ad c.
Gegeven de fundamentele meningsverschillen tussen klager en de overige erfgenamen, met name wat betreft de door klager geclaimde kosten, lag het naar het oordeel van de kamer in de rede dat de (kandidaat-)notaris de door klager op basis van zijn eigen standpunten opgestelde successieaangifte heeft vervangen door een nieuwe aangifte, hetgeen overigens geheel paste in de rol van (bij rechterlijke uitspraak benoemde) boedelnotaris.
Daarmee heeft de (kandidaat-)notaris niet partijdig of ten voordele van de overige erfgenamen gehandeld.
Gebleken is weliswaar dat de (kandidaat-)notaris in die aangifte niet het vruchtgebruik van erflaatster over het nog onverdeelde erfdeel van klagers vader heeft opgenomen, doch de (kandidaat-)notaris heeft deze omissie tijdig hersteld. Dat de belastingdienst de op dat punt aanvullende aangifte heeft aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de opgelegde aanslag doet, anders dan klager van mening is, hieraan niet af. Bovendien is niet komen vast te staan dat de (kandidaat-)notaris van deze vruchtgebruikbepaling ten tijde van het invullen van de aangifte op de hoogte was of had moeten zijn.
De overige onzorgvuldigheden (het verwisselen van guldens en euro’s) zoals door klager gesteld en door de (kandidaat-)notaris ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is erkend, zijn eveneens hersteld en deze zijn niet van zodanige substantiële aard dat dit tot een gegrondheid van dit klachtonderdeel zou moeten leiden.
Ad d.
Juist de hiervoor genoemde meningsverschillen hebben ertoe geleid dat door de (kandidaat-) notaris in de opgestelde conceptakte van verdeling niet konden worden opgenomen de door de klager gepretendeerde kosten. Daarover bestond immers tussen klager en de overige erfgenamen geen enkele overeenstemming en de conceptakte kon door klager niet anders worden opgevat dan als een voorstel van de zijde de notaris om tot een verdeling van de nalatenschap te geraken. In aanmerking nemend de omstandigheid dat de overige erfgenamen, hoewel daartoe door de kandidaat-notaris uitgenodigd, in geen geval bereid waren met klager hierover overleg te voeren, zoals door haar bij de mondelinge behandeling van de klacht nog onweersproken is aangevoerd, kon van de notaris en kandidaat-notaris geen andere initiatieven meer worden verwacht om tot een minnelijke verdeling van de boedel te geraken.
Ook dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Ad e.
De notaris heeft uitdrukkelijk betwist dat in zijn voorschotdeclaratie advieskosten waren begrepen, gemaakt uitsluitend ten behoeve van een van de overige erfgenamen, dan wel klagers zwager. Klager heeft behalve deze stelling daartegenover geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit het tegendeel zou moeten blijken dan wel aannemelijk zou kunnen worden.
Bovendien betreft het te dier zake door klager gemaakte verwijt een declaratiegeschil dat, behoudens een marginale toetsing door de kamer, ingevolge artikel 55, lid 2 van de Wet op het notarisambt tot de competentie van de ringvoorzitter behoort, zodat de kamer ten aanzien van dit klachtonderdeel onbevoegd is daarover in volle omvang inhoudelijk te oordelen.
Wel valt naar het oordeel van de kamer niet goed te begrijpen het ingenomen standpunt van de notaris dat hij de voorbereiding van een specificatie van zijn werkzaamheden, waarom klager had verzocht, heeft stopgezet vanwege het indienen van de klacht. Enige tuchtrechtelijke consequentie zal hieraan echter niet worden verbonden.
Ook dit klachtonderdeel faalt derhalve.
Ad f.
De tussen klager en de erfgenamen nog immer bestaande meningsverschillen over de wijze van verdeling van de nalatenschap maken het tot nu voor de (kandidaat-)notaris onmogelijk
om tot die verdeling, waaronder de effectenportefeuille, te geraken. Gebleken is bovendien dat die meningsverschillen mede die portefeuille, met name de omvang daarvan, raken; de overige erfgenamen hebben (via de notaris) aan klager om informatie hierover verzocht.
Daarnaast is gebleken dat de (kandidaat-)notaris geen zicht had op het verloop van de portefeuille, nu klager daarvan de beheerder was, terwijl bovendien klager zelf met de overige erfgenamen in debat was over het liquide maken daarvan vanwege waardevermindering door koersverlies.
Vastgesteld moet dan ook worden dat de notaris en kandidaat-notaris met betrekking tot die portefeuille geen wezenlijke rol hadden, zodat hen die waardevermindering ook niet kan worden aangerekend.
Ad g. en h.
Op juiste grond stelt de (kandidaat-)notaris zich op het standpunt dat de nog immer bestaande verschillen van mening tussen klager en de overige erfgenamen aan een definitieve akte van verdeling in de weg staan. Overigens heeft ter uitvoering van het vonnis van de rechtbank Alkmaar reeds een verdeling van de banksaldi van erflaatster (behoudens een bedrag van ca. € 11.344,50) onder de erfgenamen plaatsgevonden.
Verder is gebleken dat de overige erfgenamen geen medewerking wensen te verlenen aan een gesprek met klager dan wel aan mediation.
Van een notaris mag weliswaar in zijn hoedanigheid van boedelnotaris in geval van conflicten tussen gerechtigden een bemiddelende rol verwacht worden, doch deze gaat niet zover dat hij in die rol zaken, zoals mediation, kan afdwingen.
In de concrete situatie heeft de (kandidaat-)notaris blijkens de overgelegde correspondentie ten aanzien daarvan datgene gedaan wat van hem/haar verwacht mocht worden.
Ook deze klachtonderdelen falen derhalve.
verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht voor zover deze betrekking heeft op zijn verwijt aan de notaris van een onheuse bejegening van zijn moeder en van klager zelf, en voor zover deze betrekking heeft op klachtonderdeel a.
verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 2 december 2004 door mrs. M.M. Steenbeek, voorzitter, H. Quipsel, C. Wallis, Th.H.M. Fikkers, leden, en J.C.M. Roelen-Nuijten, plaatsvervangend lid, in tegenwoordigheid van A.C.L.M. de Jong, secretaris, en in het openbaar uitgesproken.
Voor eensluidend afschrift
De secretaris van de kamer van toezicht over
de notarissen en kandidaat-notarissen
Tegen deze beslissing kan binnen 30 dagen na de dag van verzending van de brief waarbij de beslissing is toegezonden, hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, t.a.v. kamer 17A