GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Elfde Enkelvoudige Belastingkamer
op het beroep van X te Z, belanghebbende
een uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Texel, verweerder.
Belanghebbende heeft op 18 oktober 2004 een beroepschrift ingediend, aangevuld met een stuk dat op 1 november 2004 ter griffie is ingekomen. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 5 oktober 2004, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de hondenbelasting met nummer (...). Op 18 augustus 2004 heeft belanghebbende een bezwaarschrift tegen de aanslag ingediend. Bij de bestreden uitspraak heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Daarin concludeert hij tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, aangevuld met een stuk met dagtekening 14 april 2005 met een bijlage en een stuk van 2 mei 2005 met een bijlage. Verweerder heeft een conclusie van dupliek ingediend.
Ter zitting van 5 juli 2005 zijn verschenen belanghebbende en, namens verweerder, (...).
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Gedurende het jaar 2004 woonde belanghebbende in Z.
2.2. Belanghebbende is aangeslagen voor het houden van vier honden. De aanslag betreft het belastingjaar 2004 en beloopt € 203,84. De dagtekening van de aanslag is 31 juli 2004.
2.3. In het bezwaarschrift schrijft belanghebbende onder meer:
“Ik zal niet ontkennen dat ik de honden heb”
2.4. Bijlage 2 bij de conclusie van repliek is een kopie van een krantenartikel waarin onder meer het volgende staat:
“Hondenbelasting is oneerlijk
Hondenbezitter daagt gemeente voor rechter
(...)
Zoals bij veel hondenbezitters in Z viel vorig jaar ook bij X een belastingaanslag in de brievenbus. ‘Ik ontken niet dat ik honden heb, maar vind het wel kwalijk dat niemand mij thuis heeft bezocht of gebeld om te vragen of en zo ja hoeveel honden ik heb.’ ”.
Tot de stukken behoort een op 28 oktober 2003 door de gemeenteraad van de gemeente Texel genomen raadsbesluit waarin de Verordening op de heffing en de invordering van hondenbelasting 2004 (hierna de Verordening) wordt vastgesteld. De Verordening luidt, voor zover in casu van belang, als volgt:
“Artikel 1 Belastbaar feit
Onder de naam “hondenbelasting” wordt een directe belasting geheven voor het houden van een hond binnen de gemeente.
Artikel 2 Belastingplicht
1. Belastingplichtig is de houder van een hond.
(...)
Artikel 4 Maatstaf van heffing
De belasting wordt geheven naar het aantal honden dat wordt gehouden.
(...)
Artikel 6 Belastingjaar
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
(...)
Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel
(...)
3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2004.”.
In geschil is of de aanslag hondenbelasting terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het opleggen van de aanslag in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
5. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken. Voor hetgeen partijen daaraan ter zitting hebben toegevoegd, verwijst het Hof naar het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Het Hof begrijpt belanghebbendes standpunt aldus dat de heffing van hondenbelasting door de gemeente Texel in strijd is met het gelijkheidsbeginsel als bedoeld in artikel 1 van de Grondwet, dan wel in enige andere rechtsregel waaronder de Algemene wet gelijke behandeling en daarom moet worden verboden. Er is sprake van rechtsongelijkheid tussen burgers die in een gemeente wonen waar geen hondenbelasting wordt geheven en burgers die in een gemeente als de gemeente Texel wonen waar wel een hondenbelasting wordt geheven, aldus belanghebbende.
6.2. Het Hof stelt voorop dat de gemeenteraad van de gemeente Texel, gelet op artikel 226, eerste lid, van de Gemeentewet, bevoegd was de Verordening vast te stellen. Niet gesteld of gebleken is dat de gemeenteraad zich daarbij - behoudens voor zover belanghebbende zich beroept op het gelijkheidsbeginsel - niet aan de wet heeft gehouden. In zoverre geldt derhalve dat de Verordening conform de wettelijke regels is vastgesteld.
6.3. Ingevolge de Verordening wordt in de gemeente Texel van degene die een of meerdere honden houdt een hondenbelasting geheven. Belanghebbende is aangeslagen voor het houden van vier honden. Belanghebbende betwist niet, aldus is ter zitting komen vast te staan, dat hij vier honden houdt. Niet gesteld of gebleken is dat de aanslag overigens in strijd is met de Verordening. In zoverre is de aanslag derhalve terecht en tot het juiste bedrag opgelegd.
6.4. Met betrekking tot belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel is het Hof van oordeel dat in casu geen sprake is van een verboden ongelijke behandeling omdat inwoners van gemeenten waar wel een hondenbelasting wordt geheven niet gelijk zijn te stellen aan inwoners van een gemeente waar geen hondenbelasting wordt geheven. In dit verband overweegt het Hof dat voor de toepassing van het gelijkheidsbeginsel twee gevallen als gelijke gevallen gelden wanneer de beide gevallen feitelijk en rechtens tot dezelfde groep behoren (HR 13 oktober 1982, nr. 21 237, BNB 1983/3) en dat reeds omdat inwoners van verschillende gemeenten onder verschillende gemeentelijke belastingregimes vallen dit in casu niet het geval is.
6.5. Het gelijkheidsbeginsel, zoals dit onder meer tot uitdrukking is gebracht in artikel 1 van de Grondwet, staat er niet aan in de weg dat de ene gemeentelijke wetgever wel en de andere gemeentelijke wetgever niet een hondenbelasting invoert. Gemeenten kunnen zelf bepalen of zij al dan niet een hondenbelasting vaststellen. Het gelijkheidsbeginsel verplicht de gemeentelijke wetgever ook niet om van invoering van een hondenbelasting af te zien of om een ingevoerde hondenbelasting af te schaffen, indien komt vast te staan dat andere gemeenten een dergelijke belasting niet hebben ingevoerd, dan wel hebben afgeschaft. Op grond van het vorenstaande is het Hof van oordeel dat belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
6.6. Volledigheidshalve zij nog opgemerkt dat belanghebbendes beroep op Algemene wet gelijke behandeling hem evenmin kan baten. Gelet op de artikelen 5 e.v. van deze wet, verbiedt deze wet niet een onderscheid als het onderhavige.
6.7. Indien en voor zover belanghebbende nog bedoelt te stellen dat de opbrengst van de hondenbelasting louter zou mogen worden aangewend voor de bestrijding van de kosten die worden veroorzaakt door het houden van honden in een gemeente of verband houden met daarvoor getroffen voorzieningen geldt dat deze stelling faalt. De hondenbelasting is in artikel 226, eerste lid van de Gemeentewet voorzien als een algemene belasting ten behoeve van de verwerving van inkomsten door de gemeente; een gemeente is derhalve niet verplicht de opbrengst alleen aan te wenden in de door belanghebbende voorgestane zin.
6.8. Gelet op al het vorenstaande is de aanslag terecht aan belanghebbende opgelegd.
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 20 september 2005 door mr. E.M. Vrouwenvelder, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Schaik als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.