ECLI:NL:GHAMS:2005:AU5113
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- A. Rutten-Roos
- A.R. van de Veen
- C.Ch. Mout
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van onverschuldigd loon door ABN AMRO Bank N.V. na beëindiging arbeidsovereenkomst
In deze zaak heeft ABN AMRO Bank N.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de Bank werd veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de geïntimeerde. De Bank vorderde terugbetaling van onverschuldigd loon dat zij had betaald aan de geïntimeerde in de periode van 1 april 2000 tot en met november 2001. De arbeidsovereenkomst tussen partijen was beëindigd, maar de Bank had gedurende deze periode onterecht loon doorbetaald. De geïntimeerde had in plaats van salaris een WAO-uitkering ontvangen en was hersteld verklaard, maar had haar werk niet hervat. Het hof oordeelde dat de geïntimeerde in redelijkheid niet kon menen dat de ontvangen bedragen zonder gevolgen zouden zijn voor haar recht op salarisbetalingen. Het hof concludeerde dat de geïntimeerde rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat de ontvangen bedragen teruggevorderd zouden moeten worden. De persoonlijke omstandigheden van de geïntimeerde, waaronder haar ziekte en de status van haar arbeidsovereenkomst, werden in de beoordeling betrokken. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de geïntimeerde tot terugbetaling van het onverschuldigd betaalde loon, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. De uitspraak benadrukt de rol van redelijkheid en billijkheid in de rechtsverhouding tussen werkgever en werknemer, vooral in situaties van beëindiging van de arbeidsovereenkomst en terugvordering van onverschuldigde betalingen.