ECLI:NL:GHAMS:2005:AU5265

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
956-04 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.A.M. Schipper
  • A.L.G.A. Stille
  • P.J.N. van Os
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen notaris wegens schending geheimhoudingsplicht en onderzoeksplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 oktober 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kamer van toezicht over notarissen. De klager, vertegenwoordigd door mr. B.W.M. Zegers, had een klacht ingediend tegen notaris [Z] wegens vermeende tekortkomingen in zijn werkzaamheden met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap van mr. B. [Y]. De klager stelde dat de notaris hem niet op de hoogte had gesteld van een kort geding waarin de afgifte van het boedeldossier aan de erven [X] werd behandeld. Klager betoogde dat hierdoor zijn geheimhoudingsplicht was geschonden en dat hij niet in staat was om adequaat verweer te voeren. Daarnaast werd de notaris verweten dat hij geen nader onderzoek had ingesteld naar registergoederen die mogelijk tot de nalatenschap behoorden, ondanks aanwijzingen in het boedeldossier. Het hof oordeelde dat de notaris niet tuchtrechtelijk verwijtbaar had gehandeld met betrekking tot de geheimhoudingsplicht, aangezien hij handelde conform een rechterlijke uitspraak. Wat betreft het onderzoek naar de registergoederen oordeelde het hof dat de notaris niet verplicht was om verder onderzoek te doen, gezien de omstandigheden. Het hof verklaarde het onderdeel van de klacht over het onderzoek gegrond en legde de notaris een waarschuwing op. De overige onderdelen van de klacht werden ongegrond verklaard. De beslissing van de kamer van toezicht werd gedeeltelijk vernietigd, maar de maatregel van waarschuwing werd opgelegd aan de notaris voor zijn tekortkomingen in de afhandeling van de nalatenschap.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 20 oktober 2005 in de zaak onder rekestnummer 956/04 NOT van:
[appellant],
wonende te [plaats],
APPELLANT,
gemachtigde: mr. B.W.M. Zegers,
t e g e n
[geïntimeerde],
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 26 juli 2004 ingekomen een verzoekschrift - met één bijlage – van de zijde van appellant, verder te noemen klager, waarbij hij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Dordrecht, verder te noemen de kamer, van 29 juni 2004, waarbij zijn klacht tegen geïntimeerde, verder te noemen de notaris, ongegrond is verklaard.
1.2. Per brief, ter griffie ingekomen op 3 september 2004, is het verzoekschrift nader aangevuld. Per brief ingekomen op 1 oktober 2004 is namens klager een aantal bijlagen ingediend.
1.3. De notaris heeft een verweerschrift ter griffie van het hof ingediend op 6 oktober 2004.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 9 juni 2005 en van 8 september 2005. Verschenen zijn klager, zijn gemachtigde en de notaris. Allen hebben het woord gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie alsmede van de hiervoor genoemde stukken.
3. De beoordeling van de bestreden beslissing
Het hof kan zich niet verenigen met de beslissing van de kamer – behoudens voor wat betreft de daarin vervatte beslissing omtrent de feiten - en zal deze derhalve in zoverre vernietigen.
4. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in haar bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
5. Het standpunt van klager
5.1. Klager verwijt de notaris dat hij, ondanks diverse sommaties daartoe, vanaf 18 september 2000, weigert het boedeldossier af te staan aan hem, dan wel aan een door klager aangewezen notaris. De notaris heeft het boedeldossier echter wel afgestaan aan de erven van notaris [X], hierna: de erven [X], op grond van het kort geding vonnis van 21 november 2002. De notaris heeft hiermee zijn geheimhoudingsplicht geschonden. De erven [X] zijn immers geen notaris en hebben geen geheimhoudingsplicht. Nu de notaris heeft nagelaten om klager te informeren omtrent genoemd kort geding, heeft klager zich niet kunnen voegen door middel van een advocaat en heeft klager niet op adequate wijze verweer kunnen voeren.
5.2. Voorts heeft de notaris nagelaten alsnog onderzoek in te stellen naar de registergoederen gelegen aan [adres]. De notaris was daartoe gehouden ingevolge de beslissing van het gerechtshof te Amsterdam van 4 juli 2002.
5.3. Tevens heeft de notaris bij brief van 26 juni 2002 aangegeven dat hij het geschil omtrent zijn declaratie aan de voorzitter van het bestuur van de ring zou voorleggen. Dit heeft hij nimmer gedaan.
5.4. Ook heeft de notaris een bedrag van € 9.360,12 onder zich uit hoofde van de nalatenschap van mevrouw Th. [Y], welk bedrag aan klager moet worden uitgekeerd. Reeds bij brief van 11 maart 1997 heeft de enige erfgenaam van mevrouw Th. [Y] aan notaris [X] de opdracht gegeven om de resterende gelden aan de erven B. [Y] over te maken. De notaris heeft tot op heden nagelaten hieraan te voldoen. Bij brief van 5 juni 2003 ontkent hij zelfs gelden onder zich te hebben.
5.5. In hoger beroep stelt klager geen eerlijk proces te hebben gehad bij de kamer. Klager heeft bezwaar gemaakt tegen de samenstelling van de kamer. Zijn bezwaren zijn ten onrechte afgewezen bij beslissing van 9 april 2004 en klager handhaaft onverkort zijn bezwaren tegen W. van Veen en F. Hoppel, respectievelijk voorzitter en lid van de kamer.
6. Het standpunt van de notaris
6.1. De notaris wijst in de eerste plaats op het vonnis in kort geding van 21 november 2002 waarbij een beslissing is gegeven over de afgifte van het boedeldossier aan de erven [X] en het de notaris is verboden om foto - of andere kopieën af te geven aan de erfgenamen van B. [Y], hierna: erflater, of hun raadsman. Ter uitvoering van dit vonnis heeft de notaris het boedeldossier afgegeven aan de erven [X]. De notaris bestrijdt dat hij met deze handelwijze zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden.
6.2. Wat betreft [adres] stelt de notaris dat het zijn opdracht was een verdeling van de nog onverdeeld zijnde boedelbestanddelen tot stand te brengen. Klager had ingestemd met de door de notaris opgemaakte ontwerpakte van verdeling en de notaris op 15 juni 2000 zelfs gesommeerd om deze te passeren. Tot passeren is het echter niet gekomen vanwege het ontbreken van de volmacht van de broer van klager.
Bij het opmaken van deze akte van verdeling is de notaris uitgegaan van de gegevens vermeld in de successieaangifte. Hierop kwam het registergoed aan de [adres] niet voor. Dit werd voor het eerst ter sprake gebracht door klager ter zitting van dit hof op 8 mei 2002. Uit nieuwsgierigheid heeft de notaris, op 4 december 2003, nog onderzoek gedaan bij het kadaster. Hieruit bleek dat er ten tijde van het overlijden van erflater geen andere onroerende zaken op zijn naam stonden dan vermeld op de aanslag successierechten, namelijk de [adres].
6.3. De notaris stelt voorts dat, na afgifte van het boedeldossier, zijn werkzaamheden in de nalatenschap van klagers vader waren beëindigd. Klager heeft meermalen te kennen gegeven de nota van de notaris niet te willen betalen. Nadat de notaris de brief van 3 juni 2003 van de gemachtigde van klager had ontvangen heeft hij beslag op het door klager genoemde bedrag gelegd. De rechtbank te Utrecht heeft bij haar beslissing van 21 april 2004 klager veroordeeld alsnog te betalen. In augustus 2002 heeft de notaris met betrekking tot zijn declaratie contact gehad met de ringvoorzitter, doch het is niet tot een verdere behandeling gekomen.
6.4. Wat betreft het bedrag van € 9.360,12, behorende tot de nalatenschap van Th. [Y], stelt de notaris dat klager hierin niet gerechtigd is. Klager heeft, zoals beslist bij het vonnis van de rechtbank Utrecht, een vordering op de enige erfgename. De genoemde nalatenschap is beneficiair aanvaard. Het hiervoor bedoelde bedrag is uitgekeerd door de belastingdienst en staat op een kwaliteitsrekening van het kantoor van de notaris. Op dit bedrag rust een beslag ten behoeve van de notaris.
7. De beoordeling
7.1. Ten aanzien van het onderdeel van de klacht inhoudende dat de notaris klager niet in kennis heeft gesteld van het kort geding inzake de afgifte van het boedeldossier aan de erven [X] oordeelt het hof als volgt. De notaris had er goed aan gedaan klager wel te informeren omtrent het kort geding. Het feit dat dit niet is gebeurd is, naar oordeel van het hof, evenwel tuchtrechtelijk niet verwijtbaar, zulks bezien in het licht van het volgende. De notaris heeft bij de behandeling van het kort geding naar voren gebracht dat de erfgenamen zich verzetten tegen afgifte van het boedeldossier, waarna de rechter de belangen van deze erfgenamen heeft kunnen afwegen tegen het belang van de erven [X] bij afgifte. Hierdoor heeft het belang van klager en zijn broer een rol kunnen spelen bij de afwegingen door genoemde rechter.
De rechter heeft geoordeeld dat de notaris het boedeldossier moest afgeven aan de erven [X]. De notaris was, naar oordeel van het hof, gehouden gevolg te geven aan deze rechterlijke uitspraak. Zijn geheimhoudingsplicht moet daarvoor wijken. Het hof oordeelt dat dit onderdeel van de klacht ongegrond is.
7.2. Het klachtonderdeel met betrekking tot het onderzoek naar de registergoederen aan de [adres] gaat uit van de onjuiste opvatting dat de notaris ingevolge de beslissing van het hof van 4 juli 2002 verplicht was alsnog een onderzoek in te stellen. Een uitspraak van het hof in notariële tuchtzaken kan immers geen opdracht aan de notaris over wie geklaagd wordt inhouden.
Echter, het hof heeft uit het dossier en uit hetgeen ter zitting aan de orde is gekomen moeten afleiden dat er nog altijd onduidelijkheid bestaat over de omvang van de boedel van erflater. Daarbij dient het volgende voorop te worden gesteld.
Een notaris is afhankelijk van aan hem verstrekte informatie. Ten aanzien van de registergoederen aan de [adres] had de notaris een aanknopingspunt, te weten het feit dat – zoals het hof ook in de beslissing van 4 juli 2002 heeft overwogen – in het boedeldossier aan tekeningen aanwezig zijn die daar betrekking op hebben. De notaris heeft hierin echter geen aanleiding gezien om onverwijld alsnog nader onderzoek te doen teneinde de onduidelijke situatie op te heffen. Slechts, naar eigen zeggen, uit nieuwsgierigheid heeft de notaris geruime tijd later geïnformeerd bij het kadaster. Naar het oordeel van het hof is de notaris aldus tekort geschoten in zijn onderzoekstaak.
Het hof acht dit onderdeel van de klacht uit dien hoofde gegrond.
7.3. Het klachtonderdeel met betrekking tot het declaratiegeschil is naar het oordeel van het hof ongegrond. Gebleken is dat klager niet bereid was de nota van de notaris te betalen. Hierover is uiteindelijk een procedure gevoerd bij de rechtbank te Utrecht.
De notaris heeft zich op 7 augustus 2002 gewend tot de ringvoorzitter. Deze heeft bij brief van 22 augustus 2002 om nadere informatie gevraagd onder de mededeling dat het de vraag is of er in dit geval sprake is van een declaratiegeschil in de zin van artikel 55 Wet op het notarisambt. Aangezien klager de rechtmatigheid van de nota betwist en niet de hoogte, mist de ringvoorzitter beslissingsbevoegdheid. Naar het oordeel van het hof heeft de notaris dan ook niet verwijtbaar gehandeld door geen vervolg te geven aan de brief van de ringvoorzitter met betrekking tot deze procedure.
7.4. Wat betreft het bedrag van € 9.360,12 dat de notaris onder zich heeft, oordeelt het hof dat van de notaris niet verwacht mag worden dat hij het aan klager zal voldoen, aangezien daarop beslag rust. Dat dit beslag door de notaris zelf gelegd is, doet daaraan niet af in dit geval.
Klager heeft in hoger beroep gespecificeerd aangevoerd dat de notaris een groter bedrag onder zich zou hebben dat toebehoort aan de nalatenschap van Th. [Y]. Uit deze stelling van klager alsmede het verweer van de notaris heeft het hof niet kunnen afleiden of de notaris een dergelijk bedrag onder zich heeft. Het hof is echter van oordeel dat, nu klager en zijn broer geen erfgenamen, doch enkel crediteuren zijn in de nalatenschap van Th. [Y], de notaris geen bevoegdheid heeft om zonder meer een bedrag uit deze nalatenschap uit te keren aan klager en zijn broer. Het hof oordeelt dat dit onderdeel van de klacht ongegrond is.
7.5. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als in deze procedure niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
7.6. Het hof komt tot het oordeel dat het klachtonderdeel zoals besproken in 7.2 gegrond is. Gezien de houding van de notaris in de toch al gespannen afhandeling van deze nalatenschap, waarin hij ook na de beslissing van het hof in 2002 geen verandering heeft gebracht, is het hof van oordeel dat de notaris de maatregel van waarschuwing moet worden opgelegd.
7.7. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
8. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de beslissing van de kamer van 29 juni 2004, behoudens de daarin vervatte beslissing betreffende de feiten, en opnieuw rechtdoende;
- verklaart het onderdeel van de klacht zoals genoemd in paragraaf 5.2 gegrond, en legt de notaris hiervoor de maatregel van waarschuwing op;
- bepaalt dat de maatregel tegen de notaris zal worden ten uitvoer gelegd ter terechtzitting van het hof op donderdag 10 november te 13.35 uur;
- bepaalt dat de griffier de notaris hiervoor zal oproepen;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, A.L.G.A. Stille en P.J.N. van Os en in het openbaar uitgesproken op donderdag 20 oktober 2005.
Kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Dordrecht
KvT Klachtnummer: 06/03
Datum: 29 juni 2004
Beslissing op de klacht van:
[klager], wonende te [plaats], klager, gemachtigde mr. B.W.M. Zegers
tegen :
[geïntimeerde], notaris te [plaats].
Verloop van de procedure
1. De kamer beslist op de volgende processtukken:
- het klaagschrift dat op 13 november 2003 door de kamer is ontvangen;
- het verweerschrift dat op 3 december 2003 door de kamer is ontvangen;
- de mondelinge behandeling op 1 juni 2004;
- de door de notaris overgelegde producties de dato 3 juni 2004;
- de aantekening dat klager niet binnen de daarvoor gegeven termijn op de door de notaris overgelegde stukken heeft gereageerd.
Feiten
2. Bij de beoordeling van de klacht wordt van het volgende uitgegaan.
3. Op 16 juni 1990 is de heer mr. B. [Y], vader van klager, te [plaats] overleden. Bij uiterste wilsbeschikking heeft erflater zijn twee kinderen, te weten klager en zijn broer B. [Y], tot enig erfgenaam benoemd, onder het maken van diverse legaten. Notaris [X] was aangewezen als executeur-testamentair.
4. Na het defungeren en/of overlijden van notaris [X] heeft notaris [Z] te [plaats] begin 1997 de verdere afwikkeling van de nalatenschap op zich genomen en een conceptakte van verdeling opgesteld.
5. In een uitspraak de dato 4 juli 2002 heeft de notariskamer van het Gerechtshof te Amsterdam geoordeeld dat notaris [Z] met betrekking tot de registergoederen gelegen aan de [adres] nader onderzoek had dienen in te stellen, aangezien in het boedeldossier aantekeningen aanwezig zijn die daarop betrekking hebben.
6. Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter te Dordrecht de dato 21 november 2002, is notaris [Z] veroordeeld tot het afgeven van het executiedossier van wijlen notaris [X], betrekking hebbende op de nalatenschap van mr. B. [Y], aan de erfgename van notaris [X]. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De notaris heeft op 27 november 2002 aan deze veroordeling voldaan.
7. Notaris [Z] heeft beslag onder zichzelf laten leggen op het bedrag van € 9.360,12 dat hij onder zich heeft uit de nalatenschap van mevrouw Th. [Y].
Klacht
8. De klacht strekt ertoe dat de kamer een passende maatregel treft tegen de notaris om de volgende redenen.
9. Notaris [Z] heeft klager niet op de hoogte gesteld van het kort geding, zodat klager zich niet in deze procedure heeft kunnen voegen en verweer heeft kunnen voeren.
10. De notaris heeft zijn geheimhoudingsplicht geschonden door het boedeldossier aan de erven [X] te overhandigen.
11. Voorts heeft de notaris nagelaten alsnog onderzoek in te stellen naar de onroerende zaken aan de [adres], zoals voortvloeiende uit de beslissing van het Gerechtshof te Amsterdam.
12. Ondanks de toezegging dat hij het declaratiegeschil aan de voorzitter van het bestuur van de ring zou voorleggen, heeft notaris [Z] dit nagelaten.
13. Tot slot ontkent de notaris dat hij het bedrag van € 9.360,12 in zijn bezit heeft en dat dit bedrag aan klager uitgekeerd kan worden
Verweer
14. Wat betreft het kort geding stelt de notaris zich op het standpunt dat hij zich terughoudend moet opstellen voor wat betreft het doorgeven van informatie. Bovendien betrof het een procedure tussen de erven [X] en de notaris: klager was hierbij geen partij.
15. De notaris betwist dat hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden, aangezien hij op grond van het vonnis van de voorzieningenrechter te Dordrecht gehouden was het boedeldossier aan de erven [X] te overhandigen. Bovendien is het dossier teruggegaan naar waar het vandaan kwam.
16. Bij het opmaken van de akte van verdeling is uitgegaan van de successieaangifte, waarop de [adres] niet voorkwam. Klager heeft de [adres] eerst bij het Hof ter sprake gebracht.
17. De notaris voert voorts aan dat klager meerdere keren te kennen heeft gegeven de nota in het geheel niet te willen voldoen, aangezien klager meent in het geheel niets verschuldigd te zijn. De notaris heeft het geschil over de declaratie voorgelegd aan de ringvoorzitter maar tot een verdere behandeling is het niet gekomen.
18. Het bedrag van € 9.360,12 behoort tot de nalatenschap van mevrouw Th. [Y], overleden te [plaats] op 20 juni 1993, in welke nalatenschap klager niet is gerechtigd. Klager heeft een vordering op de enige erfgename. Op dit bedrag heeft notaris [Z] beslag gelegd aangezien klager zijn declaratie niet voldoet.
Beoordeling van het geschil
19. Notaris [Z] is in zijn hoedanigheid van notaris gedagvaard voor de voorzieningenrechter te Dordrecht. Dat de notaris terughoudendheid heeft betracht met betrekking tot het verschaffen van informatie aan klager over het kort geding is niet klachtwaardig, aangezien het een procedure tussen hemzelf en derden betrof. De notaris was niet gehouden klager hierover te informeren.
20. De notaris heeft de voorzieningenrechter erop gewezen dat de erfgenamen niet akkoord gingen met afgifte van het executiedossier. Het is voorts aan de voorzieningenrechter om een afweging te maken tussen de belangen van de erven [X] enerzijds en de geheimhoudingsplicht van notaris [Z] anderzijds. De rechter heeft geoordeeld dat de notaris het dossier moest afgeven en de notaris was gehouden gevolg te geven aan deze uitspraak. Ook overigens is niet gesteld of gebleken of en in hoeverre de notaris met de uitvoering van dit vonnis zijn geheimhoudingsplicht van artikel 22 Wna geschonden zou hebben; niet gesteld of gebleken is dat de betreffende informatie hem vertrouwelijk was medegedeeld. Door het dossier aan de erven [X] te overhandigen heeft de notaris derhalve niet klachtwaardig gehandeld.
21. Uit de uitspraak van de notariskamer van 4 juli 2002 vloeit niet voort dat notaris [Z] gehouden was alsnog onderzoek te doen naar de onroerende zaken aan de [adres]. Ook zijn er geen andere omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan de notaris toch gehouden zou zijn alsnog een onderzoek te verrichten.
22. Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat uit het onderzoek dat de notaris -uit nieuwsgierigheid- naar aanleiding van onderhavige klacht op 4 december 2003 alsnog heeft verricht, niet blijkt dat op 16 juni 1990, de datum van overlijden van mr. B. [Y], onroerende zaken aan de [adres] op naam van de erflater stonden.
23. De klacht met betrekking tot het declaratiegeschil treft evenmin doel. Aangezien klager de rechtmatigheid van de nota betwist en niet de hoogte van de declaratie, komt aan de voorzitter van de ring geen bevoegdheid toe om hierover te beslissen. Dit leidt ertoe dat er geen verdere behandeling heeft plaatsgevonden c.q. kon plaatsvinden. Dit feit levert dan geen klachtwaardig handelen.
24. Dan rest nog het bedrag van € 9.360,12. De notaris betwist niet dat hij dit bedrag onder zich heeft maar voert aan dat hij hierop beslag heeft laten leggen onder zichzelf, aangezien zijn declaratie niet wordt betaald. Over deze kwestie is nog een civielrechtelijke procedure aanhangig. Ook deze klacht is derhalve ongegrond.
Van enige (vrees voor) verduistering is ook overigens niet gebleken.
Beslissing
de Kamer van Toezicht:
verklaart de klachten ongegrond.
Deze beslissing is genomen door Mrs. Van Veen, voorzitter, Snelders, Hoppel, Van Ringelesteijn, leden en Van Ree, plaatsvervangend-lid, in tegenwoordigheid van de secretaris en uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2004.