GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[appellante],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTE,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
de naamloze vennootschap
EUROPEESCHE VERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. G. Kalsbeek.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 [Appellante] is bij exploot van 28 juli 2004 in hoger beroep gekomen van een vonnis dat door de rechtbank te Amsterdam onder zaak-/rolnummer 269050/H03.1722 tussen partijen is gewezen en dat is uitgesproken op 30 juni 2004, met dagvaarding van geïntimeerde, de Europeesche, voor dit hof.
1.2 [Appellante] heeft bij memorie één grief tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd en een bewijsaanbod gedaan, met conclusie, zakelijk weergegeven, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, haar vordering alsnog zal toewijzen, alles uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van de Europeesche in de proceskosten van de beide instanties.
1.3 De Europeesche heeft daarop bij memorie van antwoord de grief bestreden, alsmede een bewijsaanbod gedaan, met conclusie dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen met, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep.
1.4 Partijen hebben hun zaak doen bepleiten, [appellante] door mr. E.J. Wervelman, advocaat te Utrecht, en de Europeesche door haar procureur, beide mede aan de hand van pleitnotities. Partijen hebben bij die gelegenheid nog inlichtingen verschaft.
1.5 Ten slotte hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.
Voor de inhoud van de grief verwijst het hof naar de memorie van grieven.
3. Waarvan het hof uitgaat
De rechtbank heeft in het vonnis van 30 juni 2004 in rechtsoverweging nummer 1 onder a tot en met d een aantal feiten vastgesteld. De juistheid van die feiten is niet in geding, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Behandeling van het hoger beroep
4.1 Het gaat in dit geding om de volgende kwestie.
Bij de hierna te geven schets van de relevante gebeurtenissen maakt het hof in het bijzonder ook gebruik van de toelichting van [appellante] bij gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep, voor zover deze onbestreden is gebleven.
4.1.1 [Appellante] heeft bij de Europeesche per 16 augustus 2000 een zogenoemde sieradenverzekering afgesloten. Van de verzekeringsovereenkomst maken algemene voorwaarden deel uit. Artikel 7 van die voorwaarden bevat de algemene uitsluitingen.
Artikel 7.1 aanhef en onder 4 luidt:
Geen uitkering wordt verleend als verzekerde (...) niet de normale voorzichtigheid in acht heeft genomen en bovendien onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid betere maatregelen ter voorkoming van diefstal had kunnen treffen.
4.1.2 In september 2001 is [appellante] tezamen met haar echtgenoot met het vliegtuig naar Frankrijk gereisd om aldaar haar moeder te bezoeken. Op 21 september 2001 reed zij samen met haar echtgenoot en haar moeder in de auto van haar moeder, een vierdeurs Peugeot 405 Sedan met automatische deurvergrendeling, voorzien van een lokaal kenteken, in de Haute Savoie.
[Appellante] had sieraden ter waarde van € 27.164,65 bij zich. Die sieraden zaten in haar handtas die ongeveer 20 x 25 à 35 x 5 à 10 cm groot was en voorzien was van twee hengsels. De sieraden waren verzekerd onder de bij de Europeesche afgesloten polis.
4.1.3 Onderweg bestuurde haar moeder de auto, zat [appellante] rechts voorin en haar echtgenoot achterin. Zij zijn even gestopt in Ambilly of Gaillard ter hoogte van een bankgebouw, onder meer om [appellante] gelegenheid te geven om te pinnen. De auto stond stil in een (doorgaande) winkelstraat met de rechterzijde grenzend aan het trottoir, ongeveer ter hoogte van de pinautomaat. Ten behoeve van het pinnen heeft zij haar pinpas uit haar handtas gehaald.
4.1.4 Tot het moment dat [appellante] de auto verliet had zij haar handtas op schoot, juist omdat deze, naar zij wist, kostbare sieraden bevatte.
Alvorens uit te stappen heeft zij de tas onder dan wel tegen haar stoel gezet, in elk geval zodanig dat de onderkant van de tas zichtbaar was. Haar echtgenoot beloofde op de tas te zullen letten.
[Appellante] heeft samen met haar moeder de auto verlaten, haar echtgenoot bleef op de achterbank achter. De portiers van de auto werden niet afgesloten. Het was heel warm: het raam rechts voor stond open ten behoeve van de ventilatie, ten minste zo’n 10 à 15 centimeter.
[Appellante] verwachtte met een paar minuten weer in de auto terug te zijn. Er stond een rij bij de pinautomaat.
4.1.5 Toen [appellante] na enige tijd terugkeerde bij de auto, bleek haar handtas met de sieraden gestolen te zijn. De handtas is later teruggevonden, de sieraden waren daaruit verdwenen.
Haar echtgenoot heeft van de diefstal niets gemerkt.
Tijdens haar afwezigheid werd haar echtgenoot aan de linkerzijde van de auto, de straatkant, benaderd door een man die hem de weg vroeg.
4.1.6 [Appellante] heeft onder de polis bij de Europeesche aanspraak gemaakt op vergoeding van de gestolen sieraden. De Europeesche heeft om verschillende redenen geweigerd haar vergoeding uit te keren.
Daarop heeft [appellante] de Europeesche in rechte betrokken.
4.1.7 De rechtbank heeft de vordering van [appellante] afgewezen. In de kern komt het oordeel van de rechtbank erop neer dat [appellante] niet de vereiste normale voorzichtigheid in acht genomen heeft en betere maatregelen had kunnen treffen. Aan bespreking van de overige weren van de Europeesche is de rechtbank niet toegekomen.
Tegen genoemd oordeel is [appellante] met haar grief opgekomen.
4.2 Het gaat tussen partijen in de eerste plaats om de vraag of [appellante] voldaan heeft aan de eisen van voorzichtigheid die blijkens de polisvoorwaarden voor haar golden.
4.3 Bij de bespreking van die kwestie wil het hof vooropstellen dat het verlies van de sieraden door diefstal niet is toe te schrijven aan een moment van onbedachtzaamheid of onoplettendheid. Uit hetgeen [appellante] heeft gesteld, en ook ten pleidooie in hoger beroep nader heeft toegelicht, blijkt immers dat zij de tas met de sieraden bewust in de auto heeft achtergelaten. Zij verkeerde in de veronderstelling dat de tas, geplaatst op de vloer voor of gedeeltelijk onder de rechter voorstoel, daar veilig was omdat haar echtgenoot op de achterbank in de auto achterbleef.
4.4 Het gaat er dus specifiek om vast te stellen of [appellante] met de door haar getroffen maatregelen heeft voldaan aan hetgeen de polisvoorwaarden aan voorzichtigheid van haar eisten.
Het beding dat die eis stelt is op zichzelf beschouwd niet onduidelijk. Voor toepassing van de contra-proferentem-regel is dus geen plaats. Dat toepassing van die regel lastig te beantwoorden vragen oplevert is iets anders: dat zegt niets over de duidelijkheid van de regel zelf.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] niet, althans niet voldoende, voldaan aan de voorzichtigheidseisen die de polisvoorwaarden stelden en wel om de hierna te bespreken redenen.
4.5 [Appellante] heeft zich er ontegenzeggenlijk rekenschap van gegeven dat zij zorgvuldig met haar sieraden moest omgaan. Haar sieraden waren evenwel dermate kostbaar dat deze extra zorg behoefden. Met doorsnee voorzichtigheid mocht in een geval als dit niet worden volstaan. Moge het achterlaten van een handtas in een auto onder/tegen de rechter voorstoel met een open portier en een (al dan niet enigszins) open raam met een oplettend iemand op de achterbank in gemiddelde omstandigheden van voldoende voorzichtigheid getuigen, hier ligt dit anders. Voor sieraden ter waarde van € 27.164,65 zijn dat geen toereikende veiligheidsmaatregelen. De handtas, een aantrekkelijk object voor dieven, was immers niet onzichtbaar weggeborgen, kon potentiële dieven op ideeën brengen, die vervolgens doordat de auto niet was afgesloten betrekkelijk gemakkelijk hun slag konden slaan, ook al omdat de bewaking door de passagier op de achterbank maar relatief was: hij kon worden afgeleid en, als hij wel iets van de diefstal zou merken, vanaf de achterbank niet zoveel uitrichten bij een snelle actie (in welk geval alarm slaan niet zoveel zou helpen).
Daarbij komt dat passender maatregelen – al dan niet gecombineerd – eenvoudig en zonder enige extra inspanning te treffen waren geweest. Welke maatregelen dat waren, ligt eigenlijk al in bovenstaande overwegingen besloten. De tas had onzichtbaar kunnen worden opgeborgen, de tas had aan de echtgenoot van [appellante] ter hand gesteld kunnen worden. De portieren hadden afgesloten kunnen worden. Het raam had gesloten kunnen worden en, als dat voor de echtgenoot van [appellante] vanwege de warmte een gebrek aan frisse lucht zou hebben opgeleverd, had deze buiten de – afgesloten – auto kunnen wachten. Ook had de echtgenoot van [appellante] op de rechter voorstoel kunnen gaan zitten met de tas direct onder handbereik. Natuurlijk is deze opsomming resultaat van wijsheid achteraf maar dit neemt niet weg dat ook van [appellante] mocht worden verlangd dat zij beter had nagedacht over de te treffen maatregelen dan zij kennelijk gedaan heeft.
Dat de sieraden in een handtas geborgen waren, dat de afwezigheid van [appellante] maar kort zou duren, dat de omgeving van de auto niet tot extra voorzichtigheid noodzaakte, dat de auto een plaatselijk kenteken voerde respectievelijk het rechter raam maar 10 à 15 cm openstond, maakt verder geen verschil.
Die omstandigheden behoeven dus geen aparte bespreking. Wat het raam betreft verdient nog vermelding dat de werkwijze van de dief er in dit verband niet toe doet.
4.6 Op bovenstaande overwegingen stuit de grief in al haar onderdelen af.
De Europeesche heeft dan ook terecht een beroep gedaan op de uitsluiting voorzien in artikel 7.1.4 van de polisvoorwaarden en uitkering geweigerd. Bewijslevering kan achterwege blijven.
De overige twistpunten die partijen verdeeld houden behoeven geen bespreking.
4.7 Aangezien de grief faalt en er ook overigens geen grond is voor vernietiging van het vonnis waarvan beroep, zal het hof dit vonnis bekrachtigen.
[Appellante] is de in het ongelijk gestelde partij en zal om die reden de proceskosten van het hoger beroep moeten dragen.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot deze kosten tot de dag van deze uitspraak aan de zijde van de Europeesche op € 4.289,--;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, W.P. Scheltema en E.A. Mout-Bouwman en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 augustus 2005.