Parketnummer: 21-006323-04
Uitspraak d.d.: 29 november 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Amsterdam
zitting houdende te
Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Utrecht van 2 november 2004 in de strafzaak tegen
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
De verdediging heeft verzocht de zaak opnieuw aan te houden, opdat de leiders van het tactisch onderzoeksteam van de politie kunnen worden gehoord met betrekking tot de gang van zaken omtrent de totstandkoming van de verklaring van getuige getuige 1.
Het hof wijst het verzoek af. Het is niet noodzakelijk genoemde leiders van het tactisch team te horen, nu het hof zich op genoemd punt voldoende voorgelicht acht.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 26 april 2005, 13 september 2005 en 15 november 2005 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
Ter zitting heeft de verdediging aangevoerd dat bij het onderzoek van de politie sprake was van een tunnelvisie. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat het onderzoek van begin af aan op verdachte gericht is geweest en dat aan waarheidsvinding niet is gedaan. De verdediging houdt, in die bewoordingen, rekening met de mogelijkheid van niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie of, indien dit in de visie van het hof te ver voert, dienen het opsporingsonderzoek en het requisitoir in dat licht genuanceerd te worden.
Voorzover de raadsman een beroep heeft willen doen op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wegens een onherstelbaar vormverzuim in het onderzoek, overweegt het hof het volgende.
Van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kan alleen sprake zijn indien ernstige inbreuken zijn gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Het hof is niet gebleken van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde. De politie heeft uitgebreid onderzoek in de zaak verricht. Tijdens dit onderzoek zijn vele getuigen gehoord en vele sporen veiliggesteld. Tevens heeft een uitgebreid buurtonderzoek plaatsgevonden. Eerst bij zorgvuldig onderzoek is verdachte in beeld gekomen.
Daarbij merkt het hof op dat de verdediging ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om, al dan niet via de rechter-commissaris, te verzoeken nadere onderzoekshandelingen te (laten) verrichten.
Het verweer wordt verworpen.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaring van de getuige 1 niet voor het bewijs mag worden gebruikt, nu hij de enige is geweest die de glaszettersbus in de vroege ochtenduren van de 6de februari 2004 heeft zien staan nabij de plaats delict. Naar de visie van de verdediging dient de unus testis-regel te leiden tot bewijsuitsluiting, aldus de verdediging.
Het hof verwerpt dit verweer, nu het door de verdediging bedoelde beginsel slechts ziet op het bewijs van het telastegelegde als geheel en het niet van toepassing is op de bewezenverklaring van onderdelen van de telastelegging waarvoor bovendien, zoals in dit geval, ook nog ander bewijsmateriaal voorhanden is. Op dit laatste zal het hof hierna nog nader ingaan.
Door de verdediging is voorts ten aanzien van eerdergenoemde getuige 1 diens onbetrouwbaarheid als getuige aangevoerd, wijzend op diens op onderdelen wisselende verklaringen en op verklaringen die, ook op onderdelen, afwijken van de verklaringen van andere getuigen.
Het hof overweegt te dien aanzien dat, wat daar ook van zij, het gedeelte van de verklaring van de getuige getuige 1 dat ziet op de aanwezigheid van de bewuste bus op de Gilzerschans op de 6de februari 2004 zijn verankering vindt in de verklaring van de getuige getuige 2 met betrekking tot het zware geluid van een automotor dat zij hoorde vlak nadat de persoon, die zij naar de auto van de buurman had zien lopen, was weggelopen naar de zijkant van de woning van de getuige, waar zich een parkeerplaats bevindt naast een elektriciteitshuisje, tevens de plaats waar de getuige 1 de bewuste bus had zien staan.
Verdachte heeft, in zijn verklaringen afgelegd bij proces-verbaal alsmede ter zitting van het hof, over (het geluid van) die bus verklaard dat hij in de nacht van 5 op 6 februari 2004 degene is geweest die op verschillende tijdstippen, met uitsluiting van anderen, in zijn glaszettersbus heeft gereden, en daarnaast dat het geluid van de motor van die bus erg zwaar was en dat hij door de mate van trillen van die motor tijdens het rijden niet in de achteruitkijkspiegel kon kijken. Tenslotte heeft verdachte omtrent die bus verklaard dat hij in (de omgeving van) Utrecht nooit een tweede bus van dat type heeft zien rijden.
Gelet op het voorgaand wordt het verweer met betrekking tot de onbetrouwbaarheid van de getuige getuige 1 verworpen.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het impliciet primair tenlastegelegde, de moord op zijn broer, heeft begaan, zodat verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde, de doodslag op zijn broer, heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof neemt in ogenschouw dat verdachte tijdens de vele verhoren door de politie zeer uitvoerig de gelegenheid is geboden eigener beweging een verklaring af te leggen omtrent alle mogelijke verschillende essentiële aspecten van deze zaak.
Herhaalde malen heeft verdachte zijn verklaringen gewijzigd na confrontatie met, met zijn oorspronkelijke verklaring strijdig, bewijsmateriaal, zich daarbij beroepend op vergissingen en geheugenlacunes en dergelijke.
Tevens heeft het hof in ogenschouw genomen het feit dat in de woning van het slachtoffer, in het daar achtergebleven bloed, slechts sporen van één paar schoenen, naast het voetspoor van
het slachtoffer, zijn aangetroffen, wat er op duidt dat buiten het slachtoffer slechts één persoon toen en daar in die woning is geweest.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs en de daaromtrent gevoerde verweren
Het hof is van oordeel dat de door verdachte en zijn raadsman bepleite vrijspraak wordt weersproken door de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die, van de lezing van verdachte afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof vat de belangrijkste punten van het verweer van de verdediging in de kern samen op de volgende punten.
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte niet op de plaats delict is geweest
Getuige 1 heeft verklaard dat hij op 6 februari 2004 omstreeks 05.00 uur een glaszettersbus heeft zien staan op het parkeerterrein bij het elektriciteitshuisje aan de linkerzijde van de flat op de Gilzerschans. Aan de hand van de beschreven uiterlijke kenmerken was die bus van het type als door verdachte gebruikt.
Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat de glaszettersbus waarin hij reed een unieke bus is en dat hij in Utrecht nog nooit een tweede bus van dat type heeft zien rijden, en tevens dat hij die bus op verschillende tijdstippen in die nacht heeft bestuurd.
Getuige 2 heeft verklaard dat zij omstreeks 05.15 uur een man vanuit het trappenhuis de flat uit zag lopen die rechtstreeks naar de auto van het slachtoffer liep. Vervolgens liep die man naar de zijkant van de woning van getuige, alwaar zich een parkeerplaats bevindt naast een elektriciteitshuisje. Getuige hoorde vervolgens het dichtklappen van een autoportier, het starten van een motor met een zwaar geluid en het wegrijden van een auto.
Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat het geluid van de motor van de glaszettersbus waar hij in reed zo zwaar was dat hij, als hij in de auto zat, door het trillen van die motor niet in de achteruitkijkspiegel kon kijken.
Op basis van het bovenstaande staat vast dat verdachte ten tijde van het delict op de plaats delict is geweest.
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte het petje, dat op het dak van de woning van het slachtoffer is gevonden, sinds december 2003 niet meer droeg
Op het dak van de woning van het slachtoffer is (onder andere) een petje gevonden.
Aan dit petje zat het bloed van het slachtoffer. Aan de binnenkant van het petje werd DNA-materiaal aangetroffen van verdachte.
Verdachte heeft dit petje herkend als zijn petje en heeft verklaard dat hij dit petje in de woning van het slachtoffer had laten liggen in de periode dat hij bij het slachtoffer verbleef, tussen Kerstmis en Oud en nieuw 2003.
Deze verklaring van verdachte wordt weersproken door verdachtes verklaring ter zitting van het hof en de verklaringen van de getuigen 3, 4 en 5.
Verdachte heeft namelijk ter zitting verklaard dat, indien hij in het verleden spullen in de woning van het slachtoffer liet liggen, het slachtoffer deze spullen naast diens autosleutels op de salontafel legde en deze spullen weer aan verdachte teruggaf zo gauw hij hem weer zag. Verdachte heeft ook verklaard dat hij na het voormelde verblijf in de woning van het slachtoffer uitsluitend zijn sleutels vergeten was in de woning van het slachtoffer en dat het slachtoffer deze sleutels aan verdachte heeft teruggegeven. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij na het verblijf tussen Kerstmis en Oud en nieuw niet meer in de woning van het slachtoffer is geweest en geen petjes aan het slachtoffer heeft uitgeleend.
Getuigen 3, 4 en 5 collega’s van verdachte, hebben verklaard dat zij verdachte in januari 2004 dit petje nog hebben zien dragen.
Uit de processen-verbaal van de Technische Recherche volgt dat de op het dak aangetroffen pet droog was en dat dit voorwerp gezien de bevuiling niet lang op het dak kan hebben gelegen. Immers, andere voorwerpen op het dak waren door schimmels en andere verontreinigingen aangetast. Bij regen zou het petje nat zijn geworden en zou het bloed deels van het petje zijn afgespoeld. Bij enige wind van betekenis zou het petje zeer waarschijnlijk zijn weggewaaid. Nu dit alles niet het geval was, stelt het hof vast dat het petje daar dus kort voor de vondst door de technische recherche moet zijn terechtgekomen.
Uit voornoemde omstandigheden volgt naar het oordeel van het hof dat de verklaringen van verdachte ten aanzien van het niet meer in zijn bezit hebben van het petje, zoals afgelegd tegenover de politie, ter zitting in eerste aanleg en van het hof, niet aannemelijk zijn.
De verdediging heeft aangevoerd dat het bloedspoor van het slachtoffer in de glaszettersbus afkomstig is van een verwonding, door het slachtoffer opgelopen tijdens het installeren van een autoradio
Op de bodem van de glaszettersbus, aan de bestuurderskant, is bloed van het slachtoffer aangetroffen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat het slachtoffer zich bij het monteren van de autoradio in de glaszettersbus, enkele dagen voor diens dood, heeft geprikt aan een kabeltje.
Eerst ter zitting in eerste aanleg heeft verdachte verklaard dat het slachtoffer een mes heeft gebruikt bij het monteren van de autoradio en dat het slachtoffer zich daarbij in zijn vinger heeft gesneden en heeft gebloed. Ter zitting van het hof is verdachte bij deze verklaring gebleven. Door arts en patholoog van het NFI is, op verzoek van de verdediging, op basis van bestaande foto’s van de handen van het slachtoffer, onderzoek gedaan om vast te stellen of er zich op de handen van het slachtoffer verwondingen bevonden die konden duiden op een verwonding, opgelopen door het snijden met een mes in één van die handen bij het installeren van een autoradio ten hoogste één week voor het overlijden van het slachtoffer. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat dit niet het geval was. Het hof acht, gelet op het voorgaande, de verklaring van verdachte omtrent de herkomst van het voornoemde bloedspoor niet aannemelijk.
Het hof gaat er daarom van uit dat het bloed van het slachtoffer door de dader van dit misdrijf in de bus is gebracht.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zijn Nike Air Max schoenen reeds voor de dood van het slachtoffer heeft weggegooid
In de woning van het slachtoffer zijn in- en uitgaande door bloed zichtbare schoensporen aangetroffen, welke sporen zijn gemaakt met schoenen met het unieke schoenprofiel van Nike, type Air Max, maat 42. Andere schoensporen zijn niet aangetroffen.
Verdachte heeft volgens zijn eigen verklaring schoenen van hetzelfde type en van dezelfde maat gedragen tot een week voor de dood van het slachtoffer.
Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij deze schoenen in de week voor de dood van het slachtoffer heeft weggegooid in een container op een werkplaats en dat de reden dat hij de betreffende schoenen heeft weggegooid, was gelegen in het feit dat het toen sneeuwde en vroor. Omdat de schoenen lek waren, heeft hij toen besloten de schoenen weg te gooien, aldus verdachte.
Uit een weerbericht van het KNMI betreffende de maand februari 2004 blijkt echter dat het begin van de maand februari uitzonderlijk zacht verliep.
Ter zitting van het hof, geconfronteerd met dit gegeven, heeft verdachte verklaard dat het dan misschien niet koud was geweest in die periode, maar dat het wel had geregend.
Getuige 6 heeft verklaard dat verdachte deze schoenen tot de woensdag voor de dood van het slachtoffer nog heeft gedragen.
Uit deze feiten en omstandigheden in onderling verband beschouwd, volgt naar het oordeel van het hof dat verdachte ten aanzien van het verlies van zijn schoenen, die in deze zaak zo een belangrijke rol spelen, in zijn verklaringen afgelegd tegenover de politie en ter zitting van het hof leugenachtig heeft verklaard teneinde de waarheid te verhullen. Daarom merkt het hof die verklaringen als kennelijk leugenachtig aan.
Waarnemingen door getuige Helder
Door de verdediging is ter zitting benadrukt dat getuige 7 heeft verklaard dat op 6 februari 2004 om 04.15 uur drie personen in het trappenhuis naar beneden liepen en dat het niet anders kan zijn dan dat deze personen enige betrokkenheid bij de dood van het slachtoffer hebben gehad.
Gezien de verklaring van getuige 7 kan het hof niet uitsluiten dat in de vroege ochtend van 6 februari 2004 omstreeks 04.15 uur andere betrokkenen, al dan niet naast verdachte, in of nabij de woning van het slachtoffer zijn geweest.
Door arts en patholoog van het NFI, is desgevraagd gerapporteerd dat het niet mogelijk is dat de dodelijke verwondingen reeds voor 04.15 uur aan het slachtoffer zijn toegebracht zodat, wat er ook zij van de rol van die mogelijke bezoekers eerder die nacht, hun aanwezigheid toen aldaar aan de bewezenverklaring niet in de weg staat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf
ten aanzien van het impliciet subsidiair bewezenverklaarde:
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Het hof neemt de conclusies van psychiater en psycholoog over, waarbij is vastgesteld dat verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit lijdende was aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van cocaïnemisbruik en van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische, antisociale en afhankelijke kenmerken maar dat verdachte als volledig toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Het hof maakt die conclusies tot de zijne.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden.
Verdachte is in de nacht van 5 op 6 februari 2004, blijkens printlijsten van mobiele telefoons, paallocaties en verschillende verklaringen waaronder verdachtes eigen verklaring, meermalen op pad geweest om cocaïne te kopen, welke cocaïne hij die nacht grotendeels heeft verbruikt.
Aan het einde van de nacht heeft verdachte besloten, onbekend is gebleven waarom, naar de woning van zijn broer te gaan. Verdachte heeft zijn broer met een hakbijl en drie messen vreselijke verwondingen toegebracht.
Het slachtoffer werd een groot aantal grote en kleine snij- en steekwonden toegebracht.
Het slachtoffer is nog in staat geweest het alarmnummer 112 te bellen, maar de verbinding werd verbroken, onbekend op welke wijze, voordat het slachtoffer duidelijk kon maken dat hij hulp nodig had.
Verdachte heeft het slachtoffer, dat op dat moment nog in leven was, aan zijn lot overgelaten.
Het slachtoffer heeft nog enige tijd geleefd en heeft gedurende deze tijd getracht hulp te zoeken. Blijkens de foto’s die zich in het dossier bevinden, is het slachtoffer naar het trappenhuis gekropen en heeft op zijn eigen etage op verschillende deuren van medebewoners getracht te kloppen. Als doodsoorzaak is vastgesteld dat het slachtoffer is doodgebloed.
Door de weerzinwekkende wijze waarop het slachtoffer om het leven is gebracht, waarvoor het hof geen motief heeft kunnen vaststellen, is de rechtsorde in ernstige mate geschokt. Deze schok is nog vergroot doordat het slachtoffer is omgebracht door zijn eigen broer. Mede in dat licht bezien moet zijn doodsstrijd, die nog enige tijd heeft geduurd, een vreselijke zijn geweest.
Verdachte heeft met dit misdrijf onvoorstelbaar leed aangericht bij zijn familie. Bovendien heeft verdachte geen opheldering verschaft omtrent hetgeen hij zijn broer heeft aangedaan.
De straf zoals geëist door de advocaat-generaal is op zichzelf beschouwd een passende straf.
Het hof houdt echter rekening met het feit dat ter zitting is gebleken dat verdachte ten gevolge van dit misdrijf ernstig lijdt en dat dit feit verdachte, naar mag worden aangenomen, zijn verdere leven zwaar zal belasten. Tevens is het hof zich bewust van de gevolgen die een veroordeling zal hebben binnen de familiekring.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
de in beslag genomen voorwerpen
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 2 handschoenen, kleur grijs, Maxi Grip CE 9;
- 1 handschoen, kleur crème;
- 1 handschoen, kleur oranje, Prevent Protective;
- 9 handschoenen, kleur crème;
- 1 arbeidsovereenkomst;
- 1 seizoenskaart FC Utrecht 2003/2004;
- 1 ponskaart verdachte Antoniusziekenhuis;
- 1 brief van Daan aan Jef;
- 1 brief van apotheek aan verdachte, info amoxiciline;
- 1 sleutel, kleur grijs.
Gelast de teruggave aan KLPD Driebergen van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 cassetteband, Sony HF, opname 112 centrale KLPD Driebergen;
- 1 CD-Rom, kleur blauw, TY 700 MB, 2653, opname 112 centrale KLPD Driebergen.
Aldus gewezen door
mr M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mrs G. Mintjes en A.G. Coumans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van A.A. Schoenmaker, griffier,
en op 29 november 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.