GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BIJ VERVROEGING
Beslissing van 1 december 2005 in de zaak onder rekestnummer 752/05 NOT van:
IR. [D],
wonende te [plaats],
APPELLANT,
gemachtigde: [D sr]
MR. [J]
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. B.A. Wille.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 17 mei 2005 ingekomen een verzoekschrift - met bijlagen - van de zijde van appellant, verder te noemen klager, waarbij hij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Utrecht, verder te noemen de kamer, van 21 april 2005, waarbij de klacht van klager tegen geïntimeerde, verder te noemen de notaris, ongegrond is verklaard.
1.2. Van de zijde van de notaris is een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen op 15 juni 2005.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 10 november 2005. De gemachtigde van klager, de notaris alsmede zijn gemachtigde zijn verschenen en hebben het woord gevoerd, de gemachtigde van de notaris aan de hand van een pleitnotitie.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie alsmede van de hiervoor genoemde stukken.
3.1. Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben, behoudens de hierna te vermelden uitzondering, tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
3.2. Klager heeft onder overlegging van bescheiden aannemelijk gemaakt dat er weliswaar voor 17 oktober 2002 onderhandelingen zijn gevoerd over de verkoop van één van de appartementen, maar dat deze onderhandelingen reeds voor deze datum zonder resultaat zijn beëindigd. Het hof zal - anders dan de kamer - dan ook niet als vaststaand aannemen dat voor het passeren van de splitsingsakte één van de appartementen is verkocht.
4. Het standpunt van klager
Klager verwijt de notaris dat hij de opdracht tot splitsing van een onroerende zaak van zijn tante heeft uitgevoerd terwijl de notaris op de hoogte was van het, naar verwachting, spoedige overlijden van tante. Als gevolg van deze splitsing is de waarde van de nalatenschap van tante, volgens klager, kort voor het overlijden, aanzienlijk verhoogd, waardoor er meer successierecht is verschuldigd door klager als enig erfgenaam. Klager stelt dat de notaris hem had moeten waarschuwen voor de fiscale consequenties van het verlijden van de splitsingsakte met het oog op het, naar verwachting, spoedige overlijden van zijn tante.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris verweert zich onder verwijzing naar het handelen van de gemachtigde van klager, hierna: de gemachtigde, die hem opdracht gaf om met grote spoed een splitsing te realiseren. De splitsing vond in nauw overleg met de gemachtigde plaats. Kort na de splitsing overleed tante.
5.2. De notaris bestrijdt dat indien de splitsing niet zou hebben plaatsgevonden er dientengevolge minder belasting geheven zou worden. De akte van splitsing was kort voor het overlijden passeerklaar en alle formaliteiten waren vervuld zodat de splitsing ook kort na het overlijden uitgevoerd had kunnen worden. Indien de taxateurs op de hoogte zouden zijn geweest van alle relevante feiten, waaronder het gegeven dat op elk moment de splitsingsakte gepasseerd zou kunnen worden, dan zou geen andere, in het bijzonder lagere, taxatie zijn verkregen. Indien de taxateurs niet van deze informatie op de hoogte zouden zijn geweest zou sprake zijn geweest van misleiding van deze taxateurs en als gevolg daarvan mogelijk ook van de fiscus.
6.1. Het onderzoek in hoger beroep heeft naar het oordeel van het hof niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt, behoudens hierna te vermelden uitzonderingen.
6.2. Het hof verenigt zich niet met de hiervoor in 3.2. bedoelde feitelijke beslissing en de in rubriek 3.4. van de bestreden beslissing vermelde overweging dat een van de appartementen al voor het passeren van de splitsingsakte was verkocht. In zoverre zal het hof de bestreden beslissing vernietigen.
6.3. Voorts leest het hof in de beslissing waarvan beroep de naam van de notaris als ‘[J]’.
6.4. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als in deze procedure niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
6.5. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
- vernietigt de bestreden beslissing voor wat betreft de hiervoor in 6.2. vermelde beslissing en overweging en verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, A.L.G.A. Stille en P.J.N. van Os en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 1 december 2005.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT UTRECHT
BESLISSING van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Utrecht op de klacht van:
de heer ir. [D],
wonende te [plaats],
vertegenwoordigd door ing. [D sr] te [plaats],
klager,
mr. D.L. [J],
notaris te [plaats],
beklaagde.
Bij brief met bijlagen, gedateerd 7 december 2004, heeft klager zich tot deze Kamer gewend met een klacht over notaris mr. D.L. [J] te [plaats].
Bij brief van 25 januari 2005 heeft de notaris op de klacht gereageerd.
De klacht is op 17 maart 2005 mondeling behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de heer ing. [D sr], bijgestaan door mr. T. Bogers;
- de notaris in persoon.
Aanleiding tot de klacht is de wijze waarop de notaris in oktober 2002 uitvoering heeft gegeven aan de opdracht van de heer [D sr] (hierna: [D]) om over te gaan tot splitsing van het pand, gelegen aan de [adres], in drie appartementen (hierna: het pand).
Dit pand was eigendom van mevrouw C.J. [H], tante van [D], die op 19 oktober 2002 is overleden. Klager is de achterneef van mevrouw [H], die hem tot enig erfgenaam had benoemd.
[D] is de vader van klager. Mevrouw [H] heeft hem in oktober 2000 een algehele volmacht verleend om haar zaken te behartigen en haar bezittingen te beheren.
Tevens is [D] executeur-testamentair van de nalatenschap van mevrouw [H].
In juli 2002 heeft [D] aan de notaris de opdracht gegeven om te komen tot splitsing van het pand in drie appartementen. Het doel hiervan was het vergroten van de verkoopbaarheid van het pand, alsmede het realiseren van een hogere verkoopopbrengst van de afzonderlijke appartementen. In opdracht van [D] heeft de notaris tevens schenkingsaktes opgesteld ten behoeve van de andere neven en nichten van mevrouw [H]. De achtergrond daarvan was, dat [D] problemen voorzag bij overlijden van mevrouw [H]. Omdat zijn zoon de enige erfgenaam was, zouden de andere 18 neven en nichten niets toebedeeld krijgen van de erfenis, hetgeen [D] onwenselijk vond. Met de hogere opbrengst uit de verkoop van het gesplitste pand zouden liquide middelen verkregen kunnen worden om de schenkingen aan de neven en nichten te verrichten.
De opstelling van genoemde akten kwam na juli 2002 aanvankelijk gedurende enige tijd stil te liggen. Toen mevrouw [H] ernstig ten val was gekomen en wegens een verslechterende gezondheid de vrees bestond dat zij spoedig zou komen te overlijden, heeft [D] de notaris opdracht gegeven de schenkings- en splitsingsakten met spoed te voltooien.
Vóór het passeren van de splitsingsakte is een van de appartementen verkocht.
De schenkings- en splitsingsakten zijn op 17 oktober 2002 gepasseerd. Twee dagen later is mevrouw [H] overleden.
Op verzoek van [D] is een taxatierapport van het gesplitste pand van mevrouw [H] opgesteld door beëdigd taxateur drs. M. Steffen en een waardedeskundige van de belastingdienst, gedateerd 23 januari 2003. Hierin zijn de afzonderlijke appartementen gewaardeerd op respectievelijk € 46.000,-, € 140.000,= en € 112.000,=. In een aanvullend rapport van 19 februari 2003 heeft eerstgenoemde taxateur aangegeven dat de waarde van het totale pand vóór de splitsing op € 260.000,= moet worden bepaald.
De klacht en de beoordeling daarvan
3.1. Klager verwijt de notaris dat hij de opdracht tot splitsing van de woning zonder meer heeft uitgevoerd en op 17 oktober 2002 is overgegaan tot het passeren van de splitsingsakte, ook al was hij ervan op de hoogte dat mevrouw [H] naar verwachting op korte termijn zou overlijden. Volgens klager had de notaris [D] moeten informeren over de verhoging van de waarde van de nalatenschap die het gevolg zou zijn van de splitsing, en het effect daarvan op de successierechten. Vanwege het aanstaande overlijden van mevrouw [H] had het naar de mening van klager op de weg van de notaris gelegen om te adviseren te wachten met het splitsen van de woning tot na het overlijden van mevrouw [H], zodat er minder successierecht verschuldigd zou zijn door hem als enig erfgenaam.
3.2. De notaris stelt zich op het standpunt dat de klacht ongegrond is. Daartoe heeft hij aangevoerd dat alle voorbereidingen voor het splitsen al getroffen waren op het moment dat [D] expliciet opdracht gaf tot het met spoed realiseren van de schenkingen en de splitsing. Onder die omstandigheden was er voor hem geen aanleiding om niet over te gaan tot het passeren van de splitsingakte op 17 oktober 2002. De notaris betwist overigens dat de formele splitsing heeft geleid tot een hogere waarde van de nalatenschap, maar acht dit punt niet relevant nu [D] de initiator van de ambtsverrichtingen was.
3.3. De Kamer overweegt als volgt. Blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting beschikt [D], die een algehele volmacht had van mevrouw [H] om haar bezittingen te beheren en die door haar was aangewezen als executeur-testamentair, over de nodige kennis en informatie ter zake van de onderhavige materie. Bovendien komt uit de stukken en het verhandelde ter zitting naar voren dat hij een helder en duidelijk doel voor ogen had, toen hij de notaris benaderde om de schenkingsakten op te stellen en de splitsing van de woning van mevrouw [H] voor te bereiden. Dit doel was het voorkomen van problemen in de familie door te bewerkstelligen dat de neven en nichten via de schenkingen alsnog zouden delen in de nalatenschap van mevrouw [H], alsmede het vrijmaken van liquide middelen voor deze schenkingen door het splitsen van de woning en het verkopen van de appartementen. Het handelen van de notaris was gericht op het, overeenkomstig de opdracht van [D], realiseren van deze doelen.
3.4. De Kamer stelt verder vast dat de beslissing om de woning te splitsen al in juli 2002 was genomen en dat alle voorbereidende handelingen daarvoor al verricht waren. Een van de af te splitsen appartementen was al voor het passeren van de splitsingsakte verkocht.
3.5. Naar het oordeel van de Kamer hoefde de notaris onder de hiervoor genoemde omstandigheden zijn voortvarend handelen niet te onderbreken vanwege de mogelijkheid dat mevrouw [H] spoedig zou overlijden. Evenmin hoefde hij aandacht te besteden aan de vraag of het passeren van de splitsingsakte tot waardestijging van de nalatenschap zou leiden. Hetgeen op basis van de overgelegde taxatierapporten hieromtrent is aangevoerd laat de Kamer dan ook onbesproken.
3.5. Uit het voorgaande volgt dat de notaris jegens klager of [D] niet onzorgvuldig heeft gehandeld, zijn adviesplicht heeft verzaakt of zijn informatieplicht heeft geschonden. Dit betekent dat de klacht ongegrond is.
- verklaart de klacht ongegrond.
Gewezen te Utrecht door mr. W. van Veen, voorzitter, mrs. E.J.M. Kerpen, H.J.Th. G. Tomlow, R.J.M. van den Heuvel en C.A.M. Walsteijn, leden, bijgestaan door mr. A.M. Rijs, secretaris, op 21 april 2005.
De secretaris De voorzitter
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de verzenddatum daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Civiele Griffie, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Aan partijen toegezonden op: