GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIERDE ENKELVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
VOORZIENINGENRECHTER ALS BEDOELD IN ARTIKEL 557 LID 3 Sv
[X], wonende te [woonplaats] (België),
VERZOEKER,
advocaat: mr. D.A. Harff te Rotterdam,
1. Verloop van het geding
[X] heeft bij verzoekschrift met producties, ingekomen ter griffie van het hof op 15 augustus 2005, de voorzieningenrechter van het hof op de voet van artikel 557 lid 3 Sv verzocht om de executie in de strafzaak met parketnummer 13/120032-01 (rolnummer: 23-003277-03) ‘te schorsen totdat onherroepelijk op de ingestelde cassatie is beslist.’
De voorzieningenrechter van het hof heeft het verzoek behandeld ter openbare terechtzitting van heden. Verschenen zijn [X], bijgestaan door zijn advocaat, en mr. P.G. Blanken als advocaat-generaal. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
De voorzieningenrechter van het hof heeft na de behandeling en na beraad in raadkamer onmiddellijk uitspraak gedaan.
De inhoud van alle bovenstaande stukken wordt geacht hier te zijn ingelast.
2. Beoordeling van de bevoegdheid van voorzieningenrechter van het hof
2.1 Bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 7 augustus 2003 (parketnummer 13/120032-01) is [X] bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Op 22 augustus 2003 is [X] van dit vonnis bij het gerechtshof te Amsterdam in hoger beroep gekomen. Bij arrest van 31 mei 2005 heeft dit hof [X], aan wie de dagvaarding om ter terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen in persoon was betekend, bij verstek niet ontvankelijk verklaard in het hoger beroep wegens overschrijding van de appeltermijn.
Tegen het arrest van het hof heeft [X] op 3 augustus 2005 cassatieberoep ingesteld.
Sinds 25 juli 2005 bevindt [X] zich ter uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van het vonnis van de rechtbank in detentie, eerst in België, thans in Nederland.
2.2 Op de voet van artikel 557 lid 3 verzoekt [X] thans dat de voorzieningenrechter van het hof deze executie schorst.
Desgevraagd hebben zowel [X] als de advocaat-generaal meegedeeld dat zij van mening zijn dat het hier om een geval als bedoeld in artikel 557 lid 3 Sv gaat en dat de voorzieningenrechter van het hof in dit geval bevoegd is de zaak te behandelen. De door hen daartoe gebezigde argumenten komen hierna voor zover nodig aan de orde.
2.3 De voorzieningenrechter van het hof oordeelt als volgt.
De vraag of [X] het hoger beroep tegen het strafvonnis tijdig heeft ingesteld is niet – op de voet van artikel 557 lid 3 Sv – door het openbaar ministerie beoordeeld, maar is beantwoord door het hof in zijn voormelde - nog niet onherroepelijk geworden - arrest van 31 mei 2005. Derhalve kan de vraag gesteld worden of wel ervan kan worden uitgegaan dat zich hier een geval als bedoeld in artikel 557 lid 3 Sv of een daarmee gelijk te stellen geval voordoet. Deze vraag zal echter moeten worden beantwoord door de in een zodanige zaak bevoegde rechter, zodat eerst de vraag zal moeten worden beantwoord of de voorzieningenrechter van het hof bevoegd is over deze zaak te oordelen.
2.4 Het gaat in artikel 557 Sv om de executie van vonnissen of arresten. Ingevolge het derde lid van deze bepaling wordt de tenuitvoerlegging van vonnissen of arresten als in het tweede lid bedoeld niet geschorst of opgeschort door verzet, hoger beroep of cassatie, indien naar het oordeel van het openbaar ministerie vaststaat dat het rechtsmiddel te laat is ingesteld, ‘tenzij (-) de voorzieningenrechter van het gerechtshof of de rechtbank anders bepaalt.’ Naar het oordeel van de voorzieningenrechter van het hof is voor de vraag welke voorzieningenrechter bevoegd is de herkomst van de te executeren beslissing bepalend: gaat het om de tenuitvoerlegging van een vonnis van de rechtbank dan is de voorzieningenrechter van de rechtbank bevoegd en gaat het om de tenuitvoerlegging van een arrest van het hof dan is de voorzieningenrechter van het hof bevoegd.
Bij dit oordeel vindt de voorzieningenrechter van het hof steun in de tot 1 januari 2002 geldende tekst van artikel 557 Sv, waarin de hiervoor geciteerde woorden als volgt luidden: ‘tenzij (-) de voorzitter van het gerechtshof of de rechtbank of, betreft het een vonnis van de kantonrechter, deze anders bepaalt.’ Zou immers anders dan in de vorige alinea overwogen, de hogere rechter bevoegd zijn, dan zou de bepaling de kantonrechter niet hebben genoemd. Met de wetswijziging van 1 januari 2002 is geen wijziging op het hier relevante punt beoogd.
2.5 De omstandigheid dat het hof inmiddels in de zaak een arrest heeft gewezen – en [X] daarbij in zijn beroep niet ontvankelijk heeft verklaard – alsmede de omstandigheid dat tegen dat arrest beroep in cassatie is ingesteld doen er niet aan af dat het nog steeds gaat om de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank. Een andere opvatting zou meebrengen dat de voorzieningenrechter van de rechtbank bevoegd zou zijn indien het openbaar ministerie op de voet van artikel 557 lid 3 Sv zijn desbetreffende oordeel zou geven en dat de bevoegdheid naar de voorzieningenrechter van het hof zou ‘verspringen’, zodra het hof dat oordeel in een arrest zou hebben bevestigd. Daarvoor kan geen goede reden worden aangevoerd.
2.6 De advocaat-generaal heeft zich voor zijn andersluidende standpunt nog beroepen op andere regelingen in het Wetboek van Strafvordering, waarin nevenverzoeken tot de bevoegdheid van het hof worden zodra de zaak aldaar aanhangig is. Deze vergelijking gaat echter niet op, reeds omdat er niet over kan worden getwijfeld – partijen namen ook zelf dat standpunt in – dat het onderhavige verzoek – anders dan in de door de advocaat-generaal bedoelde gevallen – zeker tot de bevoegdheid van de voorzieningenrechter van de rechtbank behoort, zolang het ingestelde beroep nog niet is afgehandeld, terwijl dat beroep dan niettemin bij het hof aanhangig is.
2.7 De advocaat van [X] heeft nog als bezwaar aangevoerd dat de voorzieningenrechter van de rechtbank in een geval als dit zou moeten oordelen over de beslissing van een hogere rechter. Dat is op zichzelf – met name ten aanzien van executiegeschillen – echter niet iets bijzonders en geen reden om met betrekking tot het voorgaande anders te oordelen.
2.8 Gezien al het voorgaande moet het antwoord op de onder 2.3 gestelde vraag of zich hier daadwerkelijk een geval als bedoeld in artikel 557 lid 3 Sv of een daarmee gelijk te stellen geval voordoet thans in het midden blijven.
De voorzieningenrechter van het hof zal zich gezien al het voorgaande onbevoegd verklaren en de zaak verwijzen naar de voorzieningenrechter van de rechtbank.
De voorzieningenrechter van het hof:
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het verzoek en verwijst de zaak naar de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam voor voortzetting van de procedure in de stand waarin deze zich thans bevindt;
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal zenden aan de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Ingelse en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2005.
[Bij ontstentenis van de voorzieningenrechter van het hof getekend door de voorzitter van de handelssector van het hof mr. T.A.C. van Hartingsveldt]